ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD FOUTEN-ZOEKPLAATJE. Ah DE PDOVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUBGSCHE COUDAMTi 15 Dec. 1934 ail MET EIGEN OGEN GEZIEN VOOR DE KLEINTJES. MIJN FAMILIE EN IK. RAADSELHOEKJE. VOOR GROTEREN. (Aalst en Gent). De sommen zijn niet heel moei lijk; ik maak enkele stellig goed. (Aken). 4. A Amerongen. Ems VOOR uLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. VOOR KLEINEREN. mal Eenzaamheid. J. Nagel. BRIEFGESCHRIEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. Geen vrienden. „Moeder, moeder, 't is voor me kaar! Bof ik effentjes?' „Nou jongen! Maar ik ook: m'n oudste al zo vroeg aan het verdie nen", zei moeder dankbaar. „Fijn kantoor, dat die heren daar hebben", vertelde Jan opge wonden, „en bestelauto's; hele rij en, moes! De winkel is prachtig, helemaal tegelsen honger krijg je van die heerlijke geuren: brood en koek, om zó in te bijten!" „Gelukkig maar, dat de bakkerij zulke lekkere dingen maakt", lach te moeder, „anders hadden ze niet zoveel klanten; dan zou Jansen geen hulpje nodig hebben, en jij.. „Kreeg geen baantje!" vulde Jan aan. „Maar nou heb ik het baantje en 'k zal wel zorgen, dat Jansen tevreden over me is, en de klan ten óók". Dat Jan woord hield, bleek een poosje later, toen een dame, die in de villa-wijk woonde, waar Jansen brood en koekjes bracht, haar vi site koekjes presenteerde. Want van de koekjes kwam het gesprek op het nieuwe bakkers-hulpje. „Die Jansen heeft nu zo'n aardig beleefd knechtje", zei de visite, ,,'k Geloof, dat het jog erg zijn best doet". „Ja," antwoordde de gastvrouw. „Jammer dat hij snoept." „Snoep hij?" De visite, een aar dige doktersvrouw, die zelf vier jongens had, schrikte er van. „Weet je dat wel zeker?" „Met m'n |eigen ogen gezien, hoor! Terwijl Jansen brood bracht aan de overkant, waar hij achter om naar de deukendeur moet lo pen, stond het jóggie uit één der zakjes z'n mond vol te proppen! Hij had eerst nog schichtig rondge keken, maar ik was door de gor dijnen verborgen". „Iemand moet hem toch zeggen, dat hij kwaad doet!" zei de dok tersvrouw ernstig. Maar haar vriendin meende, dat de jongen van al die zoetigheid, waaraan hij geen weerstand had kunnen bie den, over een paar weken vanzelf wel meer dan genoeg zou hebben! De doktersvrouw had er geen vrede mee. Als de klanten hun zakjes eens nawogen en de winkel opbelden over het tekort aan ge wicht, zouden de gevolgen voor 't jog misschien héél erg zijn! Liever praatte zij eens met Jan sen, die nogal gemoedelijk leek.. En wat zei Jansen toen mevrouw hem tactvol op de hoogte bracht? Dat Jan, door 't ongewone werk in de buitenlucht, zo hongerig werd, en van z'n moeder een paar klein gesneden boterhammen mee kreeg, in zakjes! „Hij eet die, als hij even op mij wachten moet", „Maar waarom kijkt hij dan zo schichtig rond, of iemand hem ziet?" vroeg mevrouw verbaasd. Jansen lachte goedig. „Jan vindt het kinderachtig, niet zonder dat boterhammetje te kunnen, zoals ik! Hij schaamt zich!" „Hij wil natuurlijk flink en groot zijn", begreep mevrouw. „Maar 't blijkt alweer, dat iemand soms z'n eigen ogen niet geloven mag! Wat komen praatjes toch gauw in de wereld! Ik zal het dadelijk aan mijn vriendin vertellen Van snipper-snapper-snuiter, Mijn Vader is een ruiter, Kan rijden met een vaart Op Snappersnuit, zijn paard Van bari-Bimbam-bengel, Mijn Moeder is een engel, Zij zorgt voor groot en klein, Ook als w'in bed al zijn Van dipper-dapper-doesje, Mijn Oma is een snoesje, Zij is een echt.e schat, O, als ik haar niet had Van knikker-bikker-bakker, Mijn Opa is mijn makker, Wij wand'len, spelen vaak, Tot 'k buiten adem raak Van wikker-wakker-wouter, Ik zelf ben een kabouter, Dat wil graag ieder zijn: In 't bos bij maneschijn OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. 1. Hortensia. Anton, staart, hert, tin, sein, toren. 2. Dag, pauw, oog; dagpauwoog. 3. Weet je, dat Jaap Berg er achter gekomen is (Befgerac). Hij was kwaad. „U blinkt ook niet uit door snuggerheid zei hij. (Dublin). Ja, al staan er nog meer agenten ik durf er wel heen. sterk haarkam Amerongen tuinman hagel Lek Welke zijn de 9 fouten in dit plaatje 1. Een riviermond. 2. Kampen. 'ad, den, stoel; paddenstoel, s c H o 1 paard traan varen Delft trein zomer 1, Vul deze 16 vakjes in met: 6E2D 1 G 2 L 1P2R2T, maar doe het zó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: lo een ander woord voor ple zier. 2o een ander woord voor toe spraak. 3o een ander woord voor nobel. 4o een ander woord voor af stammeling. 2. Verborgen metalen. Leg dit boek plat in Anna's la; anders beschadigt het. (2) Wat zijn die handdoeken goed koop Dat komt, omdat hij ze rechtstreeks van de fabriek liet kmen. Heeft Tante Go u die wol be zorgd Zal Miek op Ernst blijven wach ten 3. Zwijgen als Pythagoras, Zeg men, maar wat kan Nog veel beter zwijgen? Kom, Zeg het antwoord dan 4. Noem de steen eens, die als hij doormidden breekt in twee stemmen verandert. 1. Mijn beide eerste lettergrepen worden dagelijks samen door den banketbakker gebruikt, mijn derde eveneens en mijn geheel is een bloem. 2. Vul de rijmwoorden in: Wie kan zeggen: bonestaken. Zonder lippen aan te Wie dat kan, is wel heel knap. Als je koek eet, doe je Als je 's avonds stapt in bed, Is voor die dag uit de Moeder doet het licht dan uit. Wel te rusten, kleine 3. Wie stapt van ons het eerst in bed? Heb je dat wel eens opgelet Het antwoord weet je zeker al Ik houd je heus niet voor de 4. Mijn geheel noemt een vogel, die met 6 letters geschreven wordt, 6, 2, 3, 4 is een voedzame spijs. Een 1, 5, 3 moet geleerd wor den. Een 3, 4, 5, 6 is een hemellichaam Een 3, 4, 5, 5, 1 is een deel van een bloem of blad. Het woord „eenzaamheid" heeft een eigenaardigen klank. Nietwaar het klinkt in onze ooren heel anders dan: „alleen zijn". „Eenzaam ben ik, niet alleen, heeft immers een Duitsch dichter in een overgevoelig lied gezongen Het „alleen-zijn" kan men zoe ken; het kan verfrisschen, sterken, den moed weer verlevendigen. Men kan uit het „alleen-zijn" te- lugkomen vol van nieuwe plannen. De eenzaamheid wekt niet op, maar drukt neer. Is als een last, die op de schouders drukt. Erger, die drukt op onze ziel. Het „waar om hebt Gij mij verlaten", de wan hoopskreet van den grooten gees telijk-eenzame heeft al menig een zame nagezucht. 't Is jaren geleden, dat we eens iemand spraken, die na een lang verblijf in de nieuwe wereld voor een kort verblijf teruggekeerd was naar het oude vaderland, waar het hem niet voor den wind was ge gaan, Toen ging hij het geluk be proeven in de nieuwe wereld. Daar lachte het hem toe. We kwamen te spreken over zijn vertrek hoe het alles toen was; wie in die ja ren heengegaan waren uit het land der sterfelijke levenden en toen op eens: „weet je wat ont zettend was in den eersten tijd Dat ik niémand kende. Ik liep door de straten, logeerde in een groot hotel; honderden woonden met mij onder hetzelfde dak. Maar nie mand sprak een woord met me. Het waren allemaal vreemden en ik was een vreemde. Dan leer je den gezelligen omgang waardee- ren". Inderdaad, het moet ontzettend wezen om eenzaam te wezen. On der de duizenden en tienduizen den de heel kleine onbekende te wezen, op wien alleen gelet wordt, wanneer hij zich in het openbaar misdraagt of wanneer hem op den publieken weg een ongeluk over komt. Alleen is men zonder menschen om zich heen. Eenzaam kan men wezen op de straten van een wereldstad. Want de eenzaamheid is de ver latenheid. Meer nog: de geeste lijke verlatenheid. We lezen van de verlatenheid der woestijnen, waar uren en uren ver het zand zich uitstrekt voor het oog waar de vogel niet op vliegt; geen boom of struik de een tonigheid breekt en we huiveren bij de gedachte van zulk een een zaamheid. Of ook we lezen van een ont dekkingsreiziger, die verdwaalde in het onherbergzame woud die op de sneeuwvelden van de poolstre ken eenzaam den dood afwachten moest.en we huiveren. Zoo huiveringwekkend is de geestelijke eenzaamheid. Men zit rondom te midden van de men schen en men heeft geen gemeen schap met hen. Leed drukt de ziel hoe langer hoe dieper naar beneden en er is niemand, wien men het leed kan klagen, omdat er niemand is, die het begrijpt, die het mede-lijdt. Dan wel men zou willen op springen van vreugde. Deed men het, men zou voor dwaas aange zien worden, omdat niet een onze vreugde en de oorzaak daarvan kan verstaan. Men heeft moeiten en zorgen niemand kan raden, omdat nie mand hart heeft om het te ver staan. En zoo zijn er tien honderd gevallen van eenzaamheid te noe men; van die geestelijke eenzaam heid, die ligt als een alp op de ziel. Zoo de groote menschen; zoo ook de opgroeiende kinderen. Hoeveel groote mannen en vrou wen werden door den tijdgenoot niet begrepen en bleven eenzaam. Eerst een later geslacht waardeert de eenzamen, die hun tijd vèr vooruit waren. En hoeveel inderdaad begaafde kinderen stonden eenzaam in den familiekring, omdat hun gaven en krachten zoo anders waren. Die alleen zijn kunnen terugkee- ren in de volle menschenwereld. Die eenzaam zijn hebben alleen maar zichzelf. Middelburg, Dec. 1934. Goeie vriend Jan 'k Moe zeie, dat dien meneer Se- nika de spieker op z'n kop geslo- gen eit. En wat ei jie is dudelijk ugeleid, oe dat 't komt, dat 'n am- bachsman nie mi zó vee om z'n vak geeft. Noe 'k zelf dae nog is over gepraot mit iemend, die daer ook vee kennisse van eit. Die zei, dat deu de ISankerensie de mêeste vakken a jaeren gelee uut mekaore gevalle bin, soms wel in tien vakken, zöoda j' in 'n meu belfabriek gin meubelmaekers mir eit, mè zaegers en schaevers en outdraoiers en polletoerders en liemers en nog a meer. En in 'n groote boekbinderie ei je meschien mer 'n eêl ienkelden, die op z'n eige 'n boek kan inbinde. Ieder kriegt 'n karweitje en ie doet dat eêle daegen en nooit iet anders. Zoo bin cl' ambachten vermoord en de liefde voo 't werk is weg. En noe kun me daerover kume, mè 't za nie baete, wan kiek, dae be- staet a binae 40 jaer een ver- êenegienge toe veredelienge van 't ambacht en wat is 't er van der goeie bedoeliengen g' öore Je za me toe moete gee: eêl weinig. Over aol dat leêren mit of zon der essens 'k 't ook al is g'aod. 'k Za daerom noe mè drekt begin ne mit 't êen en ander van m'n eige. Zóo a je weet, 'k in m'n les ten brief gezeid dat 'n vaoder in d' oógen van z'n kleine joen 'n soortement van 'n afgod is. Mè noe kwam Endrik van de weke en die zei, da 'k mè nie móch g'loove, dat er vee joengers van vuuftien of zestien jaer zoö over ulder vao der dienke en de meisen a nè zó min. Ie wou de goeie nie te nae komme, mè volgens 'm bin d' er tegenwoordig van die leeftied en voraol onder die nog schole gae, die zó 'n bitje medeliënd ulder schouwers opaele as den ouwen êer z'n eige wi zó ouwerwesch an- stelt. En as zukke joengers of meisen ulder vaoder 'n antwoord waerd vinde, dan öort dat op 'n maniere gezeit, dat de goeie man mè 't beste doet mit te zwiegen. Moete me kwaed óore op zukke joengers en meisen Ni, laete me liever kompassie mit ulder ze zü laeter nog wel is spiet da ze zoö gedaen Eigentlijk leit de groöste schuld van ulder verkeer de oudienge tegenover ulder ouwers in de nieuwe soort van op- voedienge. D' ankommende joen gers en meisen moete zelfstandi ge menschen öore en daerom moe te z' in ulder joenkeid niet te vee an den band loöpe. Ze moete zelf plannen maeke en uvoere en d' ouwers en de meesters meuge toe- kieke. En die z' orde en regel wil oplegge, vraegt laffe gehoor- zaemeid. Ni, ze moete uut ulder eige inzicht kriege in wat rede lijk en zedelijk is. Dan leêre ze goed en wies doe uut eige over- tugienge. En wat ook zö mooi is: de meerdere vrieëid doet ulder gevoel voo verantwöordelijkeid groeie. 't Is aol goed bedoeld deu die geleerde opvoedkundigen. Tus- schen twee aekjes, Jan, weet je wat dien Endrik daebie aoltied vreêd tegenstaet Da 's dat daebie dikkels diegene 't oóg- ste wóórd die zellef geen guus Mè noe wi verder. Lae me mè g'loove, dat er eêl wat méés ters van zukke joengers en meisen graog zouwe wille, da ze wir is rechvaerdig mè straf angepakt wiere en da ze wir is leêrde ge- hoorzaeme zonder tegen te mop peren. En da zou vö die joengers en meisen zelf ook een groot ge luk zien, wan 't laetere leven vraegt dat ook. En zö bestaet dan 't ouwe- manuus te Middelburg 150 jaer. 'k Vond 't eêl aordig van 't bestuur, dat ielekendeên daer is moch gae kieke en daer 'k dan ook ge- bruuk van gemaekt. 'k Ao vanself S. dikkels genoeg gezie, dat 't 'n flienk groöt uus is en dat er 'n mooien tuun voo leit mit 'n viever. Mè noe èk 't is eêlemaele bekeke, Jan. Joen, wa ziet 't er van binnen prontjes uut. Dae waere ienkelde manskaerels tuus gebleve en die zaete an gaeve taefels in makke- ijke krikstoelen, kompleit of ze bie mekaore op verziete waere. En dat was bie d' ouwe vrouwelien- gen a nè zö. Dae waere ook lek ker luchte kaemers om op te slao pen. En as de menschen ziek öore, mankeert er niks an den op pas, oor. Vreêd aordige apparte kaemertjes aode ook die vrouwe- liengen, die meer kunne betaele. Wa 'k prieze moet, Jan, was, dat er in de leste jaeren vreêd vee verbeterd is. Zö weunde ze bie- voobeeld vroeger zö mer op 'n kaele vloer en waere de kaemers ook vee doenker. Ze' schene toen nie te begriepen, dat in een uus, wae de zunne nie komt, den dok ter moe komme. Daer is ook 'n tied geweest, dat de manskaerels op 'n arden bank zonder leunienge mochte zitte. Wiere ze dan êel moe in ulder rik, dan gienge z' om- gekeêrd zitte mit ulder ellebogen op de taefel. Eêl gelukkig is 't ook, dat de vule stienkdulleve achter 't uus dichtgegooid is. En wat vö de manskaerels ook eêl plezierig is, ze meuge noe bienae Iele daege gae kuire. Vee van die verbeterien- gen bin in mien oögen as 't waere bittere anklachten tegenover vroe gere besturen en dat te meer nae- demael ruum 70 jaer gelee twee dokters al op groote gebreken van tuus gewezen 'k Za dae nie ver der op ingae, mè wè te meer 't be stuur van de leste jaeren daerom prieze. 'k Vertrouwe daerom ook, dat 't bestuur een open oog eit vö 't gene, dat er noe nog an man keert. Toen 'k weg gieng, ao 'k er ook nog erg in, dat er boven de deure staet: vrede zij dezen huize. Da 's vanself ook mien wensch, Mè 'k doen d'er nog twee bie, naeme- lijk: vrede zij in dezen huize en vö d' ouwe menschen, zövee dat meu- gelijk is,: vrede mit dezen huize. Wat eit toch de dwaeseid van één man vee droefeid gebrocht in Schiedam. Je za wè net as ik 't eêl goed gevonden dat de bur- regemêester ook den möordenaer beklaegde, a vinde 'k 't toch ab- buus, dat er een in een krante de misdaed probbeerde te verklaeren uut angst vö verlies van 't gezag. Nae mien mêeninge moet de man dat toch al een endeweegs kwiet geweest zien. Wat eit den drank ier toch wi vee kwaed gedae, wat eit 'n toch 'n macht over sommig- ste zwakkeliengen. Daerom vraeg 'k: staen aol d' erreberregiers, die dien erremen agent geschoenken ook nie schuldig Al is 't waer, dat gin mensch ei kunne wete, dat de man zöo diep zou valle, iede- ren erreberregier kon toch be- griepe, dat die man deu den drank ongelukkig moch oöre. Wanneer za den dag komme, dat aole ster reken zü zegge: Zö lank, as t'er nog één zwakke broeder deu drienken ondergaet, zal ik den drank laete stae. 'k Moet uuscheê, Aolebei de groetenisse van Jik- kemien en je goeie vriend Jewannnes. Heer tegen bedelaar: Je schijnt betere dagen te hebben ge kend. Heb je geen vrienden Bedelaar: Nee, meneer, ik was indertijd voetbalscheidsrech ter.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 9