(MEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. on<.c-v.„
HINDENBURG-ANECDOTEN.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
Mevrouw C. t. DE LILLE HOOGERWAARD.
WAT ER 'S NACHTS IN DE
SPEELKAMER GEBEURDE.
GROOT ZIJN!
15 December 1813.
Schaatsenrijders op de vest te
Vlissingen ontdekken, dat op 't ijs
zeewater begint te vloeien. Bij na
der onderzoek blijkt, dat de Fran
schen in den dijk naast de zeesluis
een gat heben gegraven om in tijc
van nood het onderwaterzetten
van Walcheren te bespoedigen.
Walcheren maakte toen den
moeilijksten tijd door van de Fran-
sche heerschappij. Op 27 Novem
ber 1813 was de staat van beleg
afgekondgd.
Toen een Engelsche vloot zich
voor Vlissingen vertoonde, vrees
den de Franschen een herhaling
van het bombardement der stac
van Aug. 1809, waarop overgave
moest volgen. Vlissingen aan de
Engelschen overgeven zouden zij
nooit doen. Als de nood drong zet
ten zij liever de zeesluizen bij de
stad open om Walcheren te laten
onderloopen. Om dit laatste te he
spoedigen was een gat in den dijk
gegraven. Dit werd ontdekt en het
gat werd gedicht. Een zekere Eber-
son te Middelburg heeft hierbij
een werkzaam aandeel gehad. De
Franschen stelden dan ook een
prijs op zijn hoofd. Hij wist zich
eerst schuil te houden en stak la
ter met twee andere personen van
het strand achter Westhove in een
kleine boot in zee om de Engel
sche vloot te bereiken, 't geen hun
na veel moeite en gevaar gelukte.
15 December 1857.
De gemeente Vlissingen ver
koopt bij openbare veiling de am
bachtsheerlijkheden Koudekerke,
Biggekerke met Krommenhoeke
en Zoutelande met Werendijke.
Deze ambachten waren door de
stad aangekocht in den tijd, toen
het bezit er van macht en gelde
lijk voordeel aanbracht.
Zoo was Koudekerke gekocht
op 22 Oct. 1583 van den graaf van
Aremberg. Biggekerke den 24
Maart 1712 van Daniel Fannius
en Zoutelande den 16 October
1617 van Jan van Bourgondië.
Bij de openbare veiling der am
bachten in 1857 werd Koudekerke
gekocht door jhr. mr. A. P. van
Doorn voor 5475, Biggekerke
door jhr. mr. L. W, A, Schuur-
becque Boeije voor 2350 en Zou
telande door mr. J. Stroobant
Janse voor 1250.
18 December 1579.
De Staten van Zeeland beslui
ten het oprichten van een eigen
munt te Middelburg.
In Zeeland werden als geld
stukken gebruikt, dat door de
munt in Holland werd uitgegeven
Zeeland wilde, wat de munt be
treft, evenals in enkele andere za
ken, niet meer van Holland af
hankelijk zijn. Even goed als Hol
land, Brabant, Gelderland en
Vlaanderen destijds een eigen munt
hadden, wilde het ook zelf zijn
geld slaan. Genoemde gewesten
protesteerden heftig tegen het be
sluit van Zeeland. Vooral Holland
was zeer scherp, Ter wille van de
eensgezindheid was Willem van
Oranje Zeeland niet goedgunstig
en raadde het dan ook af. De Sta
ten van Zeeland zetten echter
door. De stad Middelburg, die als
handelsstad er veel belang bij had,
schoot op 17 Mei 1580 3000 voor
in de eerste uitgaven voor het
muntgebouw. De eerste munt
meester was Jeronimus Bruyn-
zeejls, afkomstig van Dordrechlt.
De Staten van Holland hebben
t hem zeer moeilijk gemaakt voor
hij zijn functie kon vervullen. De
woning van den muntmeester
stond op de Groenmarkt. In 1580
werden reeds 4000 legpenningen
geslagen. Op 7 Juni 1583 had in 't
Hof van Zeeland de opening plaats
van de eerste muntbus. Eerst in
1601 kwam op de Zeeuwsche geld
stukken de bekende zinspreuk
Luctor et Emergo.
De muntgebouwen maakten een
deel uit van de oude Abdijgebou
wen. Het Muntplein met de gale
rijen was de vroegere wandelplaats
der monniken. Boven de nog be
staande oude Muntpoort op het
Koorkerkhof, welke poort in 1877
op 's rijks kosten is gerestaureerd,
staat: Munte van Zeelandt 1580.
Verder de spreuken: Nervus belli
pecuni Het geld is de zenuw van
oorlog] en Aura inservire nephas
(Het goud te dienen is schade
lijk).
Vroeger was er te Middelburg
ook een munt, al was het maar
voor korten tijd, want tijdens het
beleg der stad door den Prins van
Oranje werden er noodmunten ge
slagen.
19 December 1884.
De gemeente Middelburg geeft
aan jhr. M. J. de Marees van
Swinderen te Goes een perceel
grond in erfpacht, liggende aan 't
Kanaal door Walcheren bij de
zwemschool ten einde daar een
stoommeelfabriek te stichten.
20 December 1806.
De Fransche generaal Monnet
verlaat het prachtige Huis en bui
tenplaats te Oostkapelle, dat door
hem bewoond was. Daarna wordt
het gebouw gesloopt en de omrin
gende bosschen gerooid.
De buitenplaats behoorde in 't
oegin der 19de eeuw aan mr. Jan
Steengracht. In 1805 nam de
Fransche generaal Monnet haar
onrechtmatig in bezit en hield er
zijn hoofdkwartier. De eigenaar
verkocht de buitenplaats aan de
heeren M. Tak en Zonen te Mid
delburg. Monnet weigerde te ver
trekken. Daarop klaagden de
eigenaars bij de Staten van Zee
land en deze bij koning Lodewijk,
die 26 Maart 1806 koning van
Holland was geworden. Deze ge
lastte Monnet aan de eigenaars
jaarlijks 700 huur te betalen.
Blijkbaar verkoos hij dit niet en
en verliet de buitenplaats. Op 20
Dec. 1806 gaf hij hiervan kennis
aan "Bet Departementaal bestuur
van Zeeland.
De heeren Tak hebben daarna
iet prachtige gebouw laten afbre
ien en de landerijen verkocht,
ïen vijver wijst nog ongeveer de
plaats aan, waar de buitenplaats
heeft gestaan. Monnet is later be
velhebber van Vlissingen gewor
den, welke stad hij door de Engel
schen eerst heeft laten plat schie
ten, waarbij minstens 335 perso
nen om het leven kwamen, voor
lij de stad overgaf. Hij werd als
krijgsgevangene naar Engeland ge-
iracht.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
Een wenk.
Verliefde jongeling: Ik zou
voor u tot het einde der wereld
willen gaan.'
Verveelde jongedame: Ja,
maar zou u daar ook willen blij
ven?
Wijlen Rijkspresident Von Hin
denburg ging een jaar of zes ge
leden op jacht in de van Die-
tramszell. Daar ontmoette hij 'n
heel oud boertje, dat hout sprok
kelde.
„Goeden middag," zei Hinden
burg, „wel, vadertje, hoe oud bent
U?"
„Drie-en-negentig, en U?"
„Ik ben in mijn een-en-tach-
tigste. Ook niet zoo jong meer,
hè?"
„Ach," zei het boertje, „als je
een-en-tachtig bent kun je nog van
allerlei worden."
„Veel verder dan nu, zal ik het
wel niet brengen: ik ben rijkspre
sident."
„Zoo zei de boer," nu, jonge
man, dat is een goed baantje, dat'
moet je vasthouden."
Toen hij commandant was van
de 28ste divisie hield hij eens op
straat een recruut aan: „Zeg eens,
recruut", vroeg hij, „weet je wie
ik ben De recruut wist het en
zei eerbiedig, zooals het hoorde:
„Onze divisiecommandant, Zijne
Excellentie luitenant-generaal Von
Hindenburg." Mooi zoo, en waar
aan herken je me dan „Aan je
bakkes", zei de recruut en Hinden
burg klopte hem op de schouder.
„Wat doet u eigenlijk als u
zenuwachtig bent vroeg op een
avond een vriend aan Hindenburg.
„Dan fluit ik", antwoordde Hin
denburg,
„Ik heb u nooit hooren fluiten",
zei de ander.
„Ik heb ook nog nooit gefloten",
antwoordde Hindenburg.
Tijdens den oorlog moet Hinden
burg, die nooit een blad voor den
mond nam, eens bij volle rijksdag
zitting bezwaren hebben gehad te
gen bepaalde krijgsmaatregelen.
Opeens riep een der ministers:
„Laten we niet vitten Laten we
alleen het gezonde verstand laten
spreken". „Het gezonde verstand
is niet voldoende", zei; Hinden
burg", wanneer we het uitsluitend
daarmee moesten doen, zou geen
soldaat in den oorlog gaan."
Gedurende den veldtocht van
18701871, waaraan hij als lui
tenant heeft deelgenomen, was hij
tusschen een troepje kameraden
terechtgekomen, die duchtig zaten
op te scheppen.
„Ik heb vijftien man gevangen
genomen", zei er een.
„En ik heb dertig Fransozen
neergelegd", zei een tweede.
,,En jij vroeg iemand aan
Hindenburg", wat heb jij gedaan?"
„Ik ben doodgeschoten", ant
woordde Hindenburg.
In 1928 ontving de president de
afgevaardigden der tooneelschrij--
vers en componisten op het inter
nationaal congres voor auteurs
recht, te Berlijn gehouden. Hierbij
richtte hij zich tot Max von Schil
lings en zei: „Daar hier de verte
genwoordigers van alle landen ver
gaderd zijn, hoop ik dat wij die
heeren betere muziek zullen voor
zetten, dan die waarop wij allen te
zamen de wereld in 1914 hebben
vergast."
Op een keer moest Hindenburg
'n treinreis van drie uur maken en
een officier, die hem een boek
zou brengen, kwam niet opdagen.
„Dan zult u drie uur niets moe
ten doen", merkte tenslotte
iemand op, waarna Hindenburg
antwoordde: „Veldslagen mag men
desnoods verliezen maar zijn tijd
niet".
Partij gespeeld te Middelburg in
den winterwedstrijd 19341935
van de Schaakvereeniging alhier.
Wit: H. STROOBAND, Middelburg
Zwart: J. F. HEEMSKERK,
Middelburg.
Siciliaanschepartij.
1. e2e4 c7c5
2. Pgl—f 3 Pb8c6
3. b2b3 d7d6
4. Lelb2 e7e6
5. d2d4 c5Xd4
6. Pf3Xd4 Pc6Xd4
Veel geschiedt ook hier 6
Pg8f 6 wat ook beter is,
7. DdlXd4 Lc8d7
8. Lf 1—d3 Dd8—c7
9 Dd4e3
Wit wil g7 met den looper al
leen aanvallen en voorloopig
Lf8e7 beletten.
9Pg8—e7
10. Pblc3 a7a6
11. Tal—dl Pe7g6
12. Pc3e2 Dc7a5f
13. Lb2c3 Da5c7
13Da5Xa2 gaat niet
wegens 14. Tdlal s.
14. 0—0 f 7—f 6
15. f 2—f 4 Lf 8—e7
16. Lc3b2 00
17. Tf 1—f 3 Ta8—e8
18. De3—d2
Wit wil den aanval op pion d6
beginnen.
18f 6—f 5
19. e4Xf 5
Hier was 19. Tf 3g3 ook te spe
en.
19
20. Ld3c4f
21. Lb2a3
22. Tf 3—g3
Beter was 22. Tf 3d3, b7b5
en Lc4d5, enz.
22
23. La3Xe7
24. Lc4d3
25. Kglf 1
26. Dd2—el?
Een grove blunder.
e6Xf 5
Kg8h8
Ld7c6
dód5!
Te8Xe7
Dc7—bóf
d5d4
a b c a e I g h
26Pg6Xf4
27. Del—f2 Pf4Xe2
28. Ld3Xe2 f5—f4!
zet is 29. Tg3g4. Op 29
Wit wil Lb5 verhinderen. De
zet is 29. Tg3g4, O 2p9
Te7Xe2; 30. Kf lXe2 (niet Df 2X
e2 wegens f 4—f 3; 31. De2d3,
Lc6b5) f 4f3f31. Ke2d2 en
de koning gaat naar cl.
29Te7Xe2!
Wit geeft op. Hij verliest een of
ficier.
ker Je kon helemaal niet proe
ven, dat het maar warm water
was
Daarna volgden de schotels el
kaar op.
,,'k Heb maar geen menu's ge
schreven" zei Kobus, „Jullie zoudt
je ogen maar bederven door ze bij
maanlicht te willen lezen."
Niemand vond het een bezwaar,
dat ze niet precies wisten, wat ze
VOOR DE KLEINTJES.
De speelgoedkast van de kinde
ren stond op een kier en 't was
laat in de avond, bovendien dood
stil in huis.
Mensen en kinderen sliepen en
ook Mientje en Claartje, Frits en
Hansje, de vier poppen, Pluche, de 1 atën"Wat doet de naam' er ook
poes, Kwakkel, de eend, Teddy, de |toei als 't maar lekker smaakt!
beer, en Ruffie, de hond, moesten En Kobus had zijn best gedaan,
slapen, maar.ze hadden dien want hij had in de kruidenierswin-
avond afgesproken: allemaal wak- i kei maar heel weinig kunnen krij-
ker te blijven om eens echt gezel- igen van hetgeen hij hebben wi'de.
lig te kunnen babbelen. 1 Kobus was echter een onderne-
Overdag hadden zij daarvoor mend man, had de asbak eens na-
helemaal geen tijd, want als ze al gekeken en een heerlijk slaatje ge-
eens begonnen, werden ze soms zó maakt van afgesneden wortelloof,
hardhandig door het jongste lid Het meeste hoofdbreken had het
der familie opgepakt, datze vlees hem gekost, maarhij
van schrik geen woord meer kon- dad de stoute schoenen aangetrok-
den zeggen. En toch hadden ze el- iselli was de kelder ingegaan en
kaar soms veel te vertellen had er een stuk worst gevonden.
Niets zou dus leuker kunnen Daar had hij drfe verschillende
worden dan zo'n nachtelijk bab- schotels van gemaakt. Was Kobus
beitje en Kobus, de kok met de een knappe kok of niet En aard-
hoge, wite muts op, had beloofd appelen had hij ook ontdekt; die
voor een souper te zorgen, terwijl werden gebakken en gestoofd en
Rika, het dienstmeisje, de tafel lieten zich best smaken. Verder
keurig dekken zou. Kobus en Rika had hij lucht'flappen gebakken, die
waren ook poppen en maakten helemaal niet zwaar in de maag
met Mientje en Claartje, Frits en iagen en dat was maar goed ook
Hansje het halve dozijntje vol.
Plotseling begon Rika:
„In mijn vorige betrekking wer
den alle poppen door hun moeder
na zo'n uitgebreid souper
Onder het genieten van dit al
les, kwamen de tongen los.
,,'t Is hier Luilekkerland vond
's avonds naar bed gebracht, ja ijWat hebben wij het
FTrtlrn I-.a Ir va a rC a a •-%
goed
Frits en Hansje, de beide jon
genspoppen, knikten slechts. Ze
zelfs Bruin, de beer, kreeg een
plaatsje in het grote poppenledi-
kant."
„Onze moeders worden te groot
om nog naar ons om te zien", zei hadden een volle mond en konden
Mientje wijs. ,,'k Heb Oma giste
ren zelf horen zeggen:
„De meisjes worden te groot om
dus niet praten.
Mientje en Claartje vroegen Ko
bus om recepten, maar die wilde
met poppen te spelen. Ze kijken er hij niet geven. „Dat 's 't geheim van
niet meer naar om
„Dat ziet er niet prettig voor
ons uit zei Claartje, die altijd
graag in handen was.
Frits en Hansje vonden wel, dat
ze groot genoeg waren om op
den kok zei hij.
Kwakkel en Ruffie, die anders
wel eens overhoop lagen, omdat
Kwakkel zo lawaaierig snateren
en Ruffie zo hard blaffen kon,
knikten elkaar als overburen
eigen beenen te staan, maar von- vriendelijk toe, vrolijk gestemd
den het toch saai, nooit eens uit de als ze waren door de feestelijke
kast te komen. Ook de dieren ver- i maaltijd.
langden erg naar een verzetje, j Zelfs Teddy, die anders wel eens
sinds Bert en Tom, de twelingen, zó lelijk brommen kon, dat hij
naar school gingen en hen soms ten minste door defbewoners van
dagen in de kast lieten liggen. de speelgoedkast „ouwe brom-
Allen verheugden zich dus op beer" werd genomd, scheen; zijn
het nachtelijk feest en wat een gezicht tot een lach te willen ver-
bof, dat Kobus zó sterk was, dat trekken. Als je ook zó getrakteerd
hij de deur kon openduwen. wordt! Het kleine proefpotje ho-
„Ik zou wel eens wat meer van ning, dat de moeder der kinderen
de wereld willen zien had Ko
bus gezegd. „Er zijn wel koks, die
op een grote boot helemaal naar
Indië varen. Dat is nog eens iets
anders dan in die benauwde
kast
Hup de deur kreeg een duwtje
en Kobus sprong uit de kast. Rika
volgde zijn voorbeeld en de toebe
reidselen voor het feest begonnen.
Samen zetten ze het fornuis op de
grond en nu hadden beiden de
handen vol: Rika met helpen en
klaarzetten, Kobus met koken,
maar juist, toen de gangklok twaalf
zware slagen horen liet, waren ze
klaar en werden de gasten aan
tafel genodigd, de poppen en de
dieren om en om.
,,'t Wordt een bonte rijgrap
te Frits.
Hè, wat smaakte die soep lek-
eens in het winkeltje had gezet
was nog nooit open geweest, maar
nu had Kobus er het dekseltje af
geschroefd en had hij pinda-met-
honing-bonbons op schaaltjes
klaargezet. Er bleef er niet ééntje
over, zó lekker waren ze!
Aan het eind van het souper
kwamen de toespraken.
„Dames en Heren", begon Ruf
fie, terwijl hij zijn glas, ik bedoel
zijn eikeldopje ophief. „Nu wij hier
allen zo prettig feest gevierd heb
ben, het feest van onze vrijheid,
wil ik u voorstellen, dit éénmaal
in de maand voortaan te herha
len. Ik ledig dit eikeldopje op de
gezondheid van Kobus, de knap
ste van alle koks!"
En hij deed net, of hij zijn eikel
dopje uitdronk, want.aan wijn
had Kobus niet kunnen komen.
door
C€de£i//e
'oqeruvaarc/
Heer Haan staat op de mesthoop,
Kijkt in het rond heel fier
En kraait als elke morgen
Hij doet dat met plezier.
In zijn taal zegt hij duid'lijk:
Hij komt, de nieuwe dag
Wat zou ik mij toch schamen,
Als hij mij slapen zag
Ik moet de Zon vlug wekken
Als ik kraai, dan komt zij
En maakt weer met haar stralen
De hele wereld blij
-Wat zou er wel gebeuren,
Als ik mij eens versliep
- Dan zou er niemand wezen,
Die zon-lief wakker riep
-'t Durf 't eï niet op wagen,
Er hangt te veel van af
- Denk eens: alleen de jeugd al
Zij kreeg toch zeker straf,
- Als zij te laat op school kwam
'k Doe liever dus mijn plicht:
- Sta 's morgens fier te kraaien,
Als langzaam komt het
licht
Pluche, die het met Rika opper
best vinden kon, voegde er aan
toe:
„Lang leve Rika!"
't Was een geklink van allje
kanten. Gelukkig, dat de eikel
dopjes niet braken!
Teddy had ook een woordje te
zeggen. Hij was de oudste uit de
speelgoedkast, kuchte eens en zei:
„Dames en Heren,
Hier kun je leren,
Wat vreugde is.
Of heb ik 't mis?
Laat ons dan zingen
Vrolijke dingen.
Lang zullen leven,
Die dit feest geven!
Hiep, hiep, hoera!
Kobus, Rika!"
Het was nu op eens zó vrolijk
en hard geroep, dat.... de deur
der speelkamer openging en....
allen haastig de kast inwipten.
Aan de gedekte tafel kon de
vader der kinderen zien, dat de
poppen dien nacht feest hadden
gevierd. Hij begreep er niets van
Moeder evenmin. En de kinderen?
Die zeiden: „dat hebben de ka
bouters gedaan Maar alle be
woners der speelgoedkast wisten
wel beter. Zij hopen nu alleen
maar, dat er geen sleutel op de
kast gemaakt wordt, want dan zou
het uit zijn met hun vrijheid.
Ze waren immers juist zo blij,
dat de oude sleutel dien morgen
gebroken was!
Een doosje vol griffels, 'n sponsje,
een lapje
Van zeemleer; dat alles pak ik
in mijn tas
En 'k wou wel eens weten, wie
er morgenochtend
Van ons allemaal het gelukkigste
was
Ik ga dan naar school Mammie
knipte mijn krullen
Er allemaal af 'k wil geen
baby meer zijn
Ik ben nu ook „groot", net als
Frits en als Willem
Om twaalf uur blijf 'k „over"
O, 'k vind het zo fijn
Om twaalf uur in 't schoollokaal
hevig gesnik van
Een ventje, dat schreit om zijn
„Mammie" en „thuis"!
Totdat er de Juffrouw meelijdend
hem aankleedt
En zelf dan per fiets brengt
naar 't ouderlijk huis.
Hij laat zich niet troosten, zelfs
niet door zijn Mammie,
En wil er wel graag weer een
baby'tje zijn
Hij schudt met zijn kort geknipt
kopje en stottert
„Neen Mammie, het is op die
school heel niet fijn
Ik blijf weer bij Mammie; ik wil
niet meer leeren
Maar't kereltje kreeg
toch zijn zin ditmaal niet.
Hij wende maar moeilijk en had
menig dagje
Te kampen nog met een
onstuimig verdriet.
Hermanna.