Het Stadhuis van Veere wordt weer in gebruik genomen. van het geheele Nederlandsche volk heeft opgewekt, welk aandeel ons volk in de restauratie had. Dit laatste nu kan men in tweederlei zin opvatten. Beschouwt men dé zaak in zijn geheel, dan kan men zeggen, en mag men zeggen: Veere, Zeeland en heel overig Nederland hebben, allen met elkander, tezamen dit herstel van d'oude glorie tot stand gebracht! Im mers: de kosten van de restauratie zijn voor het grootste deel gedragen door 's Rijks schatkist, dat wil zeggen: door den Nederlandschen belastingbetaler; voor een niet onbelangrijk deel zijn zij gedragen door de Provinciale schatkist, d.w.z. door den Zeeuwschen belasting betaler, en tenslotte voor een relatief allerminst onbelangrijk deel door de gemeente Veere zelf, d.w.z. door de Veersche belastingbetalers. Zoo beschouwd, betaalden de Vere naren driedubbel (n.l. als gemeentena ren, als Zeeuwen en als Nederlanders); alle overige Zeeuwen betaalden dub bel en tenslotte droeg iedere buiten Zeeland wonende Nederlander zijn steentje, via zijn belastingbiljet, bij! Degenen, wier liefde dus uitgaat tot dit pronkstuk uit het oude porselein kabinet, dat Veere is, hebben reden den Raad van Veere, de Provinciale Staten van Zeeland en de Nederland sche regeering dankbaar te zijn voor 't verleenen van den grooten steun, die conditio sine qua non tot het herstel van Veeres Raadhuis was. Maar er was nog een andere condi tie. Toen burgemeester Dronkers des tijds bij minister Terpstra kwam, ten einde deze in diens qualiteit van pro fessor in de geneeskunde van vervallen bouwwerken te raadplegen omtrent dien ernstigen zieke in Veere, die aan ver val van krachten dreigde in te storten, toen zeide de in consult geroepen hoog leeraar: „Ik wil de chirurgische behan deling van den patiënt wel op mij ne men, en ik geloof de middelen tot vol ledig herstel wel te kennen, maar: Gij moogt u niet uitsluitend op den regee- ringsheelmeester jverlaten.,. Ge moet ook zelf daadwerkelijk helpen. En de patiënt ook. En niet alleen Veere, maar heel Zeeland en ook overig Nederland moeten doen blijken, dat het hun iets waard is, dat deze aan dementia se nilis lijdende patiënt zijn gezondheid geheel terug zal krijgen." Het zal vermoedelijk wel niet precies zóó gezegd zijn, maar hier kwam het dan toch wel zoo ongeveer op neer. En althans: zoo werd het restauratie comité geboren. Dit comité stelde zich ten doel, de belangstelling van het Nederlandsche volk op te wekken, niet via zijn belas tingbiljet, maar rechtstreeks. Dat gaat altijd nog een beetje meer van harte. Omtrent de samenstelling van het comité lichtte de vorige spreker, zijn voorzitter, u reeds in. De heer Dronkers heeft echter uit het groote comité een werkcommissie gevormd, de eigenlijke restauratiecommissie. Zij bestond uit n achttal leden en zij heeft, naar de mate harer krachten en, naar ik hoop eenigermate op de wijze als van haar verwacht werd het eigenlijke werk verricht, dat de minister van haar ver wachtte. De commissie heeft steeds op het standpunt gestaan, dat haar opdracht tweeledig was. Aan den eenen kant verzorgde zij, door een op bescheiden leest geschoeiden persdienst, de Ne derlandsche dag- en nieuwsbladpers, zoodat die voortdurend van den gang van zaken op de hoogte gehouden werd, Aan den anderen kant streefde zij er naar, de aldus gewekte en onder houden belangstelling om te zetten in klinkende munt. Dat dit laatste niet het gemakkelijkste part van de taak der restauratiecommissie was, behoeft in dezen donkeren tijd nauwelijks be toog. Wij zullen zoo aanstonds, als onze wakkere penningmeester aan het woord komt, geen millioenen, geen tonnen, zelfs niet enkele tienduizenden guldens op tafel kunnen leggen. Mocht u dit tegenvallen, dan dient toch wel be dacht te worden, van hoe groote waar de de hulp der Nederlandsche pers niet temin geweest is. Zij gaf een belang rijk deel van de stuwkracht, die het ons vandaag mogelijk maakt de eind streep te passeeren. De Nederlandsche pers heeft het herstel van Veeres stad huis niet tot een nationale izaak g e. maakt, want dat was 't reeds voor dien; zij heeft echter in het Nederland sche volk het bewustzijn wakker ge schud, dat hier een plicht tot eerherstel riep. Al behoor ik zelf tot het gilde, het zal mij toch wel vergund zijn mijn gil- debroeders voor de betoonde hulp een woord van hartelijken dank en hulde te brengen. Hebben wij dus geen wagenvrachten gave Nederlandsche guldens bijeen ge bracht, wanneer men den zwaren druk der tijden in aanmerking neemt, dan is er toch wel reden tot groote dank baarheid en misschien zelfs wel tot eenige tevredenheid. Dankbaar mogen we in elk geval zijn voor de treffende bewijzen van instemming en voor den geldelijken steun dien wij uit geheel Nederland mochten ontvangen. Natuurlijk ging ook in dezen ons Vor stenhuis voorop. Zoowel H.M. de Ko ningin als Z. K. H. Prins Hendrik; H. M. de Koningin-Móeder als H. K. H. Prinses Juliana, schonken belangrijke bedragen voor het hersteiionds onze geliefde Koningin-Moeder zelfs drie jaren achtereen. De restauratiecommissie wilde niet op de gewone manier uit bedelen gaan! Zij dacht: ais we het wat eleganter doen, dan levert het misschien meer op ook. Als men een gave voor het herstel over had, dan wilde de commissie daar ook iets tegenoverstellen. En als men niet zeker wist, of men er wat voor over had, dan wilde de commissie den drang tot geven stimuleeren. Uit dezen gedachtengang ontstond de Veersche bouwpenning. De heer H. J. Etienne, assistent van professor Odé te Delft, heeft dezen penning met groo te liefde, met even artistieken zwier als pijnlijke zorgvuldigheid, gemodeleerd; hij heeft daardoor niet alleen de Neder landsche penningkunst met een voor beeldig specimen verrijkt, doch tevens, dus doende, bijgedragen tot het betrek kelijke welslagen van ons streven. De Koninklijke Begeer te Voorscho ten heeft onzen penning voortreffelijk uitgevoerd en zij heeft ons bovendien haar ruime medewerking in alle opzich ten verleend.| Dat er geen duizenden bronzen, honderden zilveren en geen vol dozijn gouden penningen verkocht zijn het heeft niet aan haar gelegen. En, laat ik dit er meteen bij mogen zeggen: evenmin aan ons. Wij hebben gewerkt wat we konden; we hebben zelfs een zilveren penning aan den gou verneur-generaal van Nederlandsch- Indië doen aanbieden, in de hoop, dat daarna uit onzen voormalig-rijken Oost een weldadige stroom van giften in onze kas zou vloeien. Maar ook in In- dië was het toen reeds geen botertje tot den boom meer. En aan de actieve medewerking van de pers heeft het al evenmin gelegen. Want behalve de reeds eerder geroem de bereidheid tot het verleenen van publiciteit heeft het meërendeel der Ne derlandsche dagbladen met de geheele Zeeuwsche pers ook nog op de een of andere wijze actief deelgenomen aan de inzameling der steungelden. Men kan niet met het eene plan ko men, voor het andere uitgewerkt is,. Wij hadden, behalve den bouwpenning, nog meer plannen, die ook reeds ter hand genomen waren. Zoo ligt er in mijn archief een wonderlijk geslaagd ontwerp voor een Raadhuispostzegel, van de hand van den heer A. L. van Dalen te 's-Gravenhage. Maar bij den philatelistischen regen der laatste ja ren, die soms op een wolkbreuk ging lijken, konden wij den moed niet vin den deze quaestie bij het hoofdbestuur der P. T. T. aanhangig te maken. Ver volgens heeft de orttwerper van den bouwpenning, later, en geheel belang loos, ook nog een fraaie relief-tegel voor ons geboetseerd en de Delftsche Aardewerkfabriek De Porceleyne Fles heeft zich daarvoor veel moeite ge troost; de tijden waren echter tenslot te zóó somber geworden, het voor zulke doeleinden beschikbare geld leek der commissie zóó schaarsch, dat haar meerderheid het risico der eigen ex ploitatie niet aan durfde. Zooals ik reeds zeide: onze taak was tweeledig. Twee soorten van belangstelling moesten wij opwekken. Min of meer platonische belangstelling die echter te gelegener tijd toch nog wel eens zeer nuttig zou kunnen blijken te zijn. En vervolgens belangstelling, die in klinkende munt omgerekend kon wor den. Wat de eerste soort betreft: het be wijs van ons welslagen ligt daar voor u, in dat dikke foliant, hetwelk onze voorzitter aanlegde; alle artikelen, op roepen, foto's en teekeningen uit de geheele Nederlandsche pers zijn er in verzameld. En wat de financieele resultaten van onzen arbeid betreft: daaromtrent zal onze secretaris-penningmeester u zoo aanstonds wel inlichten. Aan u is dan het oordeel ik hoop, dat het mild zal zijn. Maar hoe dat ook uitvalt de hoofd zaak is, dat het eenige uiteindelijke doel waarop ons aller streven gericht was, bereikt is. Veere ontving recht streeks en zijdelings, den driedubbelen steun van zijn gemeentenaren, den dub- helen steun van alle Zeeuwen en den enkelvoudigen, maar daarom allerminst te versmaden steun van alle overige Nederlanders, en met dezen onontbeer- lijken geldelijken en ook zedelijken steun is Veeres aloude en roemruchte Raadhuis thans schoon, hecht en sterk herrezen. Wij weten zeer wel, dat dit herstel niet ons werk was. Wij hopen van harte, en wij zijn met dat bewustzijn ook tevreden, dat wij een steentje mag het zijn een muur tje tot dit goede werk hebben bij gedragen. Rede van den heer D, Hui- nink, burgemeester van Veere. Hooggeachte Vertegenwoordiger van H. M, de Koningin, Excellenties, Hoog Edelgestrenge, Hooggeleerde, Edelachtbare en WelEd. Heeren, Ook bij de kleinen, de eenvoudigen in den lande, kan er vreugde zijn. Voor al als deze kleinen behooren tot diege nen die, wat de volksmond zegt, „be tere dagen" hebben gekend en voor wie nog eenmaal een lichtstraal van de vroegere glorie op hun levenspad valt. Zoo gaat het ook de gemeente Veere vandaag. Wij teren nog eens op de vroe gere historische beteekenis onzer stad. Ons stadhuis, nu meer dan 4^ eeuw oud, gedurende al die eeuwen het mid delpunt van het locaal gebeuren, zeer vaak zelfs de centrale van waar uit Gewest en soms het Vaderland bestierd werd, staat ook vandaag weer in het centrum van ons denken. Staat vandaag zelfs bijzonder in het centrum van de nationale belangstelling. Ons geliefde Oranjehuis, met dubbele banden aan Veere gebonden, koestert ons vandaag met de onwaardeerbare gunst van de hooge belangstelling van H. M. onze geëerbiedigde Koningin, te vens krachtens koop, gesloten oor Haar doorluchte Stamvader Prins Willem I, onze Markiezin. Wij betuigen in U, hooggeachte heer Lantsheer, Hare Ma jesteit, onzen eerbiedigen dank voor uw tegenwoordigheid. Het zal het Ge meentebestuur van Veere, neen ik mag met volle overtuiging zeggen, het zal de geheele burgerij van Veere, tot een duren plicht, maar tevens tot een le vensbehoefte blijven den troon der Oranjes te helpen schragen. Veere be hoort gelukkig nog tot de vele plaatsen in ons vaderland waar men voor Oran je desnoods door het vuur gaat. Ons stadhuis in de belangstelling van Hare Majesteit die we vandaag ondervinden, ]is ons een nieuw onderpand van de duurzame saamhoorigheid van Oranje en Veere. Hooggeachte heer Lantsheer, betuig Hare Majesteit onze Koningin onzen eerbiedigen dank, met de verzekering ónzer innige verknochtheid aan Haar en Haar Huis. Maar naast den dank aan H. M. dé Koningin, brengen wij dank aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Excellentie de Wilde, U hebf zoo juist, namens uw ambtge- {noot van onderwijs, een daad verricht die is bedoeld als de laatste handeling Van een restauratiewerk dat, onder lei ding van het departement van onder wijs, hier een kunststuk heeft herscha pen, dat terecht als een nationaal mo nument wordt beschouwd. Nadat onder Minister Marchant's ambtsvoorganger, op den noodkreet uit Veere en uit het geheele land, de beslissing tot^ een bui tengewone steun van Regeeringswege •sevallen was is, onder het minister schap van den huidigen bewindsman, dat werk tot een gelukkig einde ge bracht. Wij betuigen de Excellenties Terp stra en Marchaqt, de laatste wegens dringenden parlementairen arbeid zeer ,tot zijnen en onzen spijt, verhin derd hier tegenwoordig te zijn, onzen hartelijken dank voor wat zij ons in dit werk hebben geschonken. Dat het U, Hooggeachte Heer Terp stra, nog mogelijk was hierheen te ko men, verheugd ons zeer., Wij zeggen U voor dit hernieuwde blijk van Uwe hooge belangstelling in ons Stadhuis hartelijk dank. Excellentie De Wilde, dat ook U vandaag niet alleen voor het verrichten van een vriendendienst voor uw ambt- noot van Onderwijs, maar ook in uw eigen kwaliteit als Minister van Bin- nenlandsche Zaken, bereid waart naar het U geliefde Zeeland te komen, ver wondert ons niet. 't Zal niet zoo zeer het wel en wee van het kleine Veere, een Nazareth onder de Palistijnsche ste den, zijn dat U dreef; andere, grootere, moeilijker problemen worden door onze zusters op uw ministerieele pad gewor pen. Maar toch, als opperste- chef van de Nederlandsche gemeentelijke magi stratuur, ontgaat U ook het kleine niet, wij weten het en erkennen het met dank. Maar als die kleine feiten dan voorvallen tusschen kreeken en schor ren en ruime polderlanden, waar ook eens Uw wieg stond, dan worstelt Gij met de Zeeuwen mee om hun het ont- zwemmen, ook aan historischen onder gang, mogelijk te maken. Ook daarvoor Excellentie onzen dank. Na den minister van Onderwijs, dan ken wij allereerst het Rijksbureau voor Monumentenzorg, en in dit Bureau de geheele Rijkscommissie voor de Monu mentenzorg, alsmede den Rijksgebou wendienst, voor al de zorg aan dit ge bouw besteed. Moge het al gevaarlijk zijn namen te noemen, omdat men zoo licht een vergeet, zonder tegenspraak te duchten mag ik zeggen dat wat U dr. Kalf, als directeur van het Bureau en U, Architect Van Heeswijk, en on der Uw leiding door Opzichter en Aan nemer hier gewrocht is, aller lof ver dient. Het is vernieuwd, maar oud ge bleven, schoon het oude geheel als nieuw is, Wij danken U daar hartelijk voor. Dat niet alleen U, maar ook de Rijks commissie voor Monumentenzorg van daag in zoo grooten getale de moeite heeft willen nemen om hier tegenwoor dig te zijn, stellen wij op zeer hoogen prijs en betuigen daarvoor onzen op rechten dank. Gaf de Landsregeering en Haar orga nen alzoo een buitengewoon grooten steun in geld en architectonische hulp, ook de Provincie is de verarmde doch ter als een echte moeder te hulp ge komen. De dag van heden nemen wij te baat om U, Mijnheer de Commissaris der Koningin in deze Provincie, en in U het geheele Provinciaal Bestuur, voor den steun in geldelijk en zedelijk opzicht ons zoo ruim verleend, harte lijk te danken. De tegenwoordigheid van het College van Ged. Staten is ons een hernieuwd bewijs van Uwe toege negenheid die wij op zeer hoogen prijs stellen en waarvoor wij alle Hee ren Leden van dit College dank zeg gen. Wij roepen vandaag in de herinnering terug de benauwde maanden van 1929 toen U, Mijnheer Buys Ballot, op de val reep van Uw burgemeesters loopbaan, met een heldere bazuinstoot het geheele Nederlandsche volk hebt toegeroepen, „let op U saeck!" Voor dat alarmsignaal aan U heden onzen dank. Grooten dank ook voor Uw tegenwoordigheid hier. Het Nederlandsche volk, steeds bereid de roemrijke historie, ook in nieuweren tijd, te waardeeren, was reeds wakker. De Pers, als de, Koningin der publieke opinie, had reeds en heeft daarna, op waarlijk vorstelijke wijze, zich gekweken van haar taak. Zij heeft voortdurend trouw geschi'derd wat hier op het spel stond- En.met succes. Dat alles heeft zich, onder de eminen te leiding van U. Mijnheer DronkeA, mijn geachte Ambtsvoorganger, gecon solideerd in het werk der Restauratie commissie. Deze Commissie, waarin de bloem der natie als in een bruidsbouquet is saamgegaard, heeft tot op vandaag prachtig werk gedaan Het stadhuis van Veere is door haar opnieuw geijkt als een nationaal monument: Excellenties, Hoog Edelgestrenge, Hoogge'eerde en Edelachtbare Heeren, aan U allen, die op wat wijze ook, in die Commissie Uw aandeel hebt gehad, Veere betuigt U in- nigen dank, maar ik houd mij ook over tuigd dat het geheele Nederlandsche Volk U dank zal brengen. Geachte Heer Dronkers, 't is voor U vandaag een mooie dag, nu ge een stuk levenswerk van Uw eerste burgemees terschap, met dit resultaat bekroond moogt zien. Men heeft wel eens gezegd dat Veere zich toch eigenlijk wel möet gevoelen in de positie van den kleinbehuisden man, die van een suikeroom een Olifant ten geschenke ontving. Ik beschik niet over de gave om ver in de toekomst te zien, en weet dus niet te zeggen wat gebeuren kan, maar, als alle voorteekens niet bedriegen, komt het mij toch voor dat de kans groot is dat de toestand zoo blijft als hij nu is. Dat is, om bij het beeld te blijven, dat wij ons gevoelen als klein behuisden man in de positie van een onzer Waïchersche kleine boer tjes en indien Olifant een stamboekkoe zien. Welnu, zoon klein boertje weet wonderwel zoo'n kostbaar bezit zich ten nutte te maken, als tenminste de ministe rieele bemoeienis hem niet teveel be lemmert. Zoo hoopt ook Veere, met de hulp van de nationale belangstelling van vandaag, met zijn stadhuis, als symbool van wat harmonische samenwerking ver mag, worstelend te ontzwemmen aan de dreiging van „de doode stad". Als een buitengewoon voorrecht mo gen wij het beschouwen dat dit werk, waaraan de eerste weken vooral, toen het bouwvallige moest worden weggeno men, groote gevaren verbonden waren, toch zonder ongevallen is ver'oopen. Het bekwame Toezcht en den even bekwa men Aannemer en zijn personeel komt een woord van dank toe ook voor de leiding en zorg daarin getoond. Nu we vandaag weer ons eigen huis mogen betrekken, past ons ook een woord van erkentelijkheid, ja van groo ten dank, voor het ons zoo langen tijd geboden logies- 't Was niet in strijd met defensie belangen gelukkig niet, 't was vredestijd dat het mooiste deel van de „Vliegloods". de ziekenboeg, werd gebruikt voor niet militairen overheids dienst. Wij hebben daar een goed tijde lijk huis der gemeente gehad en daar voor zijn we erkentelijk en dankbaar. Dat het langer heeft moeten duren dan aanvankelijk gedacht werd was niet on ze schuld. Mijnheer Sonnenberg aanvaardt onzen dank. Wij verklaren ons tot een even cou^nten weder dienst gaarne bereid. Wij Veerenaren beschouwen het als een groot voorrecht dat de ruime hand waarmede de restauratie is verricht, ook piëteitvol heeft gezorgd dat de steenen beeltenissen der Zeven Heeren en Vrou wen van Veere, die zooveel eeuwen den gevel sierdten, vernieuwd daarin weer een plaats ontvingen. Deze nieuwe beel den, waarvan vier in steen en drie thans nog in gips, eeren de meesterhand die za schiep en verhoogen zeer het imponee- rende van den mooien gevel. Mogen de ze steenen getuigen nog eeuwen tot ons spreken. Uitwendig hersteld en verfraaid, heeft ook het inwendige, de inrichting, enkele verbeteringen ondergaan, schoon een gebouw, gemaakt voor de 15e eeuw, uiteraard niet alles kan geven wat de 20e eeuw vraagt. Onder die verbeterin gen valt bijzonder te vermeiden de brandvrije archiefbewaarplaats. Voor kenners van Archivalia was het geen ge heim dat Veere, vooral uit het tijdperk voorafgaande aan en samenvallende met de opkomst van de Zeven Ver- eenigde Nederlanden, een schat van ge gevens bezat- Helaas heeft men de waar de daarvan niet altijd zoo hoog geschat als ze verdienden. Alweer hebben we te spreken een woord van dank tot zoo- velen die ons hebben geholpen om van nu voortaan at dat mooie en kostbare aan historische bijzonderheden te rang schikken en bijeen te houden. Aan U, hooggeachte Heer Meerkamp van Emb- den, als Rijksarchivaris in deze Provin cie, allereerst dank voor Uw trouwe hulp en voorlichting. Dank aan het Provinciaal Bestuur dat mede hielp om, zonder groot bezwaar van de. gemeentekas, een deskundig Ar chivaris te kunnen benoemen. Dank aan U, mr. de Brakke, dat U zich beschikbaar steldet. Maar ook en vooral dank aan den minister 'van Onderwijs, die in uit zicht heeft geste.d dat het complete ar- chiei van vorige eeuwen zal worden te ruggegeven. Veere kan van nu voortaan historie-vorschers volledig hier ter plaatse inlichten voorzoover het onzé historie betreft. Wij zijn nog niet klaar, vn de zaal waar wij ons bevinden moet nog komen het meubilair dat daarvoor besteld is. Het heeft voor U, geachte Heeren dr- Kalf en Architect Van Heeswijk, een oogenblik van bittere teleursté ling be- teekend, toen de plechtigheid van heden op vandaag moest worden vastgesteld- Maar achter deze donkere wolk schijnt ^raks hopen we dat dit mooie stadhuis, mede door zijn, hoewel sober, toch stemmingsvol interieur, de lokvogel zal zijn van nog meer toeristen. Dan eert ook dit laatste werk zijn meesters. Verder vertoonen de wanden nog vele open plekken die om vulling roepen. Ook zal menige bewonderaar van een smaakvol interieur, nog wel een en an der missen. Rijke gift en gu le leenhulp gaf ons reeds veel dat weer tot sieraad strekt, maar wij mogen zelf niet meer. doen dan zorgen voor wat noodig is, het wenscheüjke stel'en'wij uit tot beter da gen- Hoe gaarne we dus ook alles zou den willen verzorgen, wij zien geen kans, tenzij en hier denk ik speciaal aan den burgemeester van een onzer oudste ste den, mr. Van de Sande Bakhuyzen, dien ik hier als burgemeester van Leiden har- lelijk dank zeg voor zijn aanwezigheid, tenzij, zeg ik, de burgemeester van de Sleutelstad een sleutel mocht weten te vinden om het geheim te ontsluiten om een speciale Ho landsche deugd, de bu renhulp, op de steden-gemeenschap over te p anten. Wie weet of de stad der Wetenschap ook deze ^wijsheid „niet en vindt". Dat zoovelen onze oude veste eeren, door vandaag onze gasten.te zijn, waar deeren wij zeer. Wij ontmoeten in U velen die in een of anderen ambtelijken band, voorheen of thans, aan ons ver bonden zijn. Maar ook ontmoeten wij Burgerlijke en Militaire Autoriteiten, wier medeleven met ons verleden en he den, wij willen zien als het bewijs dat wij ook nu tezamen mogen arbeiden aan on ze nationale taak, die wel zeer zwaar is, maar die verlicht wordt, mede door het aanschouwen van hetgeen onze Vaderen in hunne dagen, ook ooder drukkende omstandigheden, met Gods hulp wisten te bereiken. De hoofden van de naburige gemeen ten ontmoeten wij in gansch andere ver houding dan in 1474, bij het leggen van de grondvesten van dit gebouw, zou mo gelijk geweest zijn. Voor die verandering kan ook Veere dankbaar zijn. Het ver keer op voet van gelijkheid, ook dan wanneer wij ons economisch de mindere gevoelen, moge in dit historisch moment opnieuw geconsolideerd worden, en nog lang, mede hierdoor, van vriendschappe- lijken aard zijn. Dat voorts Uw aller belangstelling van heden niet één dags vlindertjes zijn, daarvan houden wij ons overtuigd. Moge lang dit huis, en het feit van dezen dag Uw gedachten en Uw mond nu en dan bezig houden- Wij zullen trouw onze nakomelingen opvoeden in de lijn ons door het voor geslacht gewezen. Daarbij houden wij vast aan vromen zin en burgertrouw, die hier eeuwen heerschten, en wij bid den om Gods genade, dat wij en ons na kroost nog even zoo vele eeuwen, het nu vernieuwde gebouw, voor de Neder landsche natie mogen bewaren. Mijne Heerén, het Gemeentebestuur heeft gemeend niet beter de beteekenis van het gebouw dat Uw aandacht vroeg, en de beteekenis van dezen dag, te kun nen vast'eggen, dan door 'een historie- getrouwe beschrijving daarvan te geven. Dr. Unger, de Archivaris van ..Middel burg en de Heeren Van Heeswijk en Van Beveren die de restauratie hebben ge leid, en die ik ten slotte, ook in deze kwaliteit hartelijk dank voor hun aan wezigheid, waren onze auteurs. Hieil en nu ook hun onzen dank. Het Ge meentebestuur heeft ten slotte de eer U allen een exemplaar ter gedachtenis aan te bieden. Hebt U, Mijne Heeren, mij lankmoedig aangehoord, ik geef nu gaarne het woord aan diegenen die een woord tot de ge meente willen richten. Ik heb gezegd-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 10