ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
'I KLEINE VRAAGSTERTJE.
LAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUQGSCHF COUPAhTl
^/EHEnKIffiEK
8 Dec. 1934 111
VADER HAD HET TOCH
GEZEGD.
HET GANZENBORD.
RAADSELHOEKJE.
xXxXXxxxx
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
weer op zekere dag gegaan. Teen
begreep Jantje, dat al zijn pogin
gen, een eitje te bemachtigen, te
vergeefs waren.
Waarschijnlijk begrijpende, dat
moedwillig de toegang tot het hok
voor hem gesloten was, scheen dit
het dier zó te hinderen, dat hij
zelfs begon mei de kinderen in hun
benen te pikken en toen hem dit
met een paar gevoelige tikken
werd verboden,voelde de wat
verwende meeuw zich blijkbaar zó
diep gekrenkt, dat hij, met een
schreeuw naar buiten trippelde en
wegvloog. Nooit meer zag men
hem op de boerderij terug
Tante Joh.
een boerderij komen te wonen
Maar Vader had hem lachenc
verzekerd, dat Oom Jaap daar wel
voor zorgen zou. En niet meer op
zijn zoontje lettend, was Vader te
gen Moeder voortgegaan:
,,Jaap vindt natuurlijk wel weer
een andere hoeve, al zal dit mis
schien niet zo heel gemakkelijk
gaan. Jaap wil nu eenmaal vijf po
ten aan een schaap."
Niemand ziet de verwonderde
uitdrukking op Jantjes gezicht,
terwij hij bijna onhoorbaar voor
zich heen prevelt:
„Vijf poten aan een schaap.
Jantje heeft een Oom, die op
ee„ boerderij in Gelderlard woont.
Niets is dus zó heerlijk voor Jantje
als: in de zomer bij Oom Jaap en
Tante Toontje te gaan logeren. Dit
plannetje bestaat eigenlijk al heel
lang, langer dan een jaar, want de
vorige zomer is er niets van geko
men. Janueman was toch ziek en
mocht pas naar buiten, toen het al
weer naar Kerstmis liep.
s Zomers heeft de jongen er
veel meer aan had Oom Jaap
geschreven. „Laat 'm dus maaV
wachten, tot het weer volop zo
mer is. Hij mag overal mee naar
toe, de koeien melken en de oogst
binnenhalen. Hij kan er zich in de
wintermaanden dus al vast op ver
heugen."
Nu, dat had Jantje gedaan Er
was bijna geen dag voorbijgegaan,
dat hij niet over het verblijf op de
boerderij sprak. Even had hij ang
stige ogenblikken doorgemaakt, j
toen Vader uit een brief van Oom
Jaap voorlas, dat deze ging ver
huizen. Oom zou toch web weer op
En nu is eindelijk de dag aange
broken, waarop Vader hem naar
de nieuwe hoeve van Oom Jaap
en Tante Toontje brengen zal.
In de trein kijkt Jantje zijn ogen
nit- Het vee in de weiden trekt
zijn bijzondere aandacht en als
hij schapen ziet, neemt hij ze on
derzoekend op.
Oom Jaap is met zijn wagentje
aan de trein en het duurt niet
lang, of Jantje wordt hartelijk
door Tante Toontje verwelkomd.
Wat een pracht boerderij Niet
alleen Jantje, maar ook Vader
kijkt zijn ogen uit, als Oom Jaap
hem rondleidt.
Wat een snoezige biggetjes
Jante kan er bijna niet van weg
komen. Maarbij de schapen
roept hij teleurgesteld uit:
„Ik zie het schaap met de vijf
poten niet Het is toch niet ziek?"
Oom Jaap begrijpt er niets van,
maar als Vader hem iets ingefluis
terd heeft, zegt hij:
„Nee Jantje, alle schapen zijn
gelukkig gezond, al is er niet één
tje, die meer dan vier poten heeft".
„Dan heeft Vader zich vergist
merkt Jantje op. Dit is volgens
hem de enige oplossing, al vindt
hij het jammer, heel jammer, dat
dat wonderschaap niet bestaat.
Carla Hoog
Zeg, Maantje, ik wou toch zo erg
erg graag eens weten,
Hoe is het toch moog'lijk, 'k
begrijp het maar niet
Dat jij, als je 's avonds naar
binnen komt gluren,
Meteen ook in Anneke's ka
mertje ziet
Ik wou 't niet geloven, toen Ans
dat vertelde,
Maar Mams zei: ,,'t Is waar,
hoor Ze jokt je niet voor
Heus Loekie, als Anneke
'f avonds gaat slapen,
Kijkt 't Maantje bij haar ook
door 't vensterglas, hoor
Dan heb je toch zeker wel erg
\yr £rote ogen,
W ant Anneke woont o ver-
schrikk'lijk ver weg
,n dat je bij haar en bij mij dus
kunt kijken,
Dat vind ik toch heus wel wat
wonderlijk, zeg I
'oe, Maantje, vertel 't me, ik
wou 't zo graag weten,
Hoe is het toch moog'lijk, 'k
begrijp het maar niet.
Jat jij, als je 's avonds naar
binnen komt gluren,
Meteen ook in Anneke's ka
mertje ziet
R. Winkel.
Ik vond op zolder in een kist
Een heel oud ganzenbord;
Daar had als kind Moes mee
gespeeld
Bij Grootma thuis, in Dordt.
Toen was 't al heel wat jaartjes
oud,
Maar 't bleef altijd in eer
En op een jaardag kwam dit spel
Op tafel telkens weer.
Ik nam het mee en Moeder zei:
Och kind'ren, 't doet mij goed
Dat ik dit oude spel van thuis
Hier nog eens weer ontmoet
En 's avonds, ja, 't is waarlijk
waar
Lag op de tafel 't bord;
Wij zaten allen er om heen
't Was als vanouds in Dordt
Wij hadden allen „reuzeschik"
Met 't oude ganzenspel
En gingen veel te laat naar bed;
Vanavond mag dat wel
Zei Moeder, die vol spanning was,
Wie of de „pot" wel won
En aan het eind niets liever wou
Dan dat men weer begon
Hermanna.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROTEREN.
1. Roemenië. Rome,
mier,
meer, emmer, Mien.
roer.
Margaretha.
2. Een ui.
3. Ik wist het wel: Jaap Wirt is je
beste vriend. (Irtisj).
Laat Emiel en Adriaan komen
vanavond. (Lena),
Hebben Oom Jan en Tante To
bollen besteld (Tobol).
Anna is net hier geweest, maar
jij was nog niet thuis
(Aisne en Aar),
4. Een alligator, (Amerikaansche
krokodil).
VOOR KLEINEREN.
1. Mond
hars
berk
zaag
kram
arts
ezel
O t t o
scha
Anna
2. O
olm
China
0 1 i fan
krans
ent
t
3. Rest, ster.
4. Een dreumes.
9, 6, 4, 2, 6 is een jongensnaam.
Een 7, 4, 9, 9, 3, 4 is 'n lichaams
deel van een dier.
Een 1, 5, 3, 4 is een mooi, vier
voetig dier.
4, 8, 6 is een metaal.
Een 7, 5, 8, 6 is een ander woord
voor merk of teeken.
Een 4, 2, 3, 5, 6 is altijd min af
meer hoog.
2. Als mijn eerste een deel van een
etmaal, mijn twede een mooie
vogel en mijn derde een deel
van je gezicht is, welke vlinder
is dan mijn geheel
3. Verborgen steden in het buiten
land.
Weet je, dat Jaap Berg er ach
ter gekomen is
Hij was kwaad. „U blinkt ook
niet uit door snuggerheid
zei hij.
Ja, al stonden er nog meer agen
ten, ik durf er wel heen. (2)
De sommen zijn niet heel moei
lijk; ik maak enkele stellig
goed.
4. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt
de naam van een plaats in de
prov. Utrecht.
X
X
X
X
X
X
X
X
lo rij een klinker.
2o een badplaats in Duitsch-
land.
het tegenovergestelde van
zwak.
een toilet-artikel,
t gevraagde woord,
iemand, die veel met plan
ten en bloemen omgaat,
een natuurverschijnsel,
een rivier in ons land.
een medeklinker.
VOOR KLEINEREN.
1. Noem een mond, die niet kan
bijten
En nog nooit gegeten heeft,
t Is een mond steeds zonder
tanden -
Knap is, wie goed antwoord
geeft
2. Welke pen vindt
Overijsel
3. Luister: n dier, een boom, een
zitplaats
Vindt men samen in het bos.
Meest in t najaar onder bomen
Tussen blaad ren of op 't mos.
4. Ladderraadsel.
lo (bovenste)
een vis.
3o
4o
5o
6o
7o
8o
9o
men
m
X
Olifant.
X
X
X
sport
2o sport een viervoetig
dier.
3o sport een ander
woord voor oog-
vocht.
4o sport een groene
plant.
5o sport een academie
stad in ons land.
6o sport een vervoer
middel,
7o sport een jaargetij
de.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROTEREN.
1. Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt een
bloeiende plant.
De woorden bestaan alle uit 5
letters en de middelste letters vor
men, van boven naar beneden ge
lezen, de naam van een stad in
Noord-Holland.
gtltgglSM»
Na Sinterklaas-1934
Hoe velen zullen dit jaar zelfs
voor den goedheilig man de ge
dachte aan de veranderde levens
omstandigheden niet op zij hebben
kunnen zetten
Hoe velen zullen niet gedwon
gen zijn geweest, door de harde
noodzaak, zich thans beperkingen
op te leggen, waar zij anders den
teugel een beetje konden vieren
Ja, men mag de vraag stellen, of
het in 1934 zelfs wel passend is
over den Sint-Nicolaasdag te spre
ken
m
Om met dit laatste te beginnen
laat ons alle valsche sentimenta
liteit, alle napraterij, de een van
den ander en vice versa, nu eens
even ter zijde stellen. En dit vast
stellen: dat het allerovergrootste
deel van het Nederlandsche volk
zijn broodje nog heeft. De een met
kaas er op, de ander met jam en
vleesch; de een met natuurboter
en de ander met margarine, maar:
ze hebben het. En zingen desalniet
temin mee in het crisiskoor om
dat dit nu eenmaal het gangbare
straatdeuntje is. Toch is de waar
heid anders.
De werkloosheid is groot
maar er wordt zwaar gesteund.
Aller inkomens zijn vrijwel ver
minderd maar de meeste zijn
nog zeer wel toereikend vcor de
eerste levensbehoeften.
Er is ontzettend veel leed en ar
moede, nu, op dit oogenblik, in Ne
derland. Toegegeven, maar
„voor de crisis" was óók niet alles
ideaal.
Wat ik hiermede wil zeggen
Dat het eigenlijk „niet zoo heel
erg is" tegenwoordig
Ja, en neen.
Ik wil allerminst ontkennen, dat
er honger, koude en ellende gele
den wordt, dat de werkloosheid
groot is, dat in dit en velerlei op
zicht de nood aan den man is.
Maar het is beslist niet z o o erg
als men het veelal, bij wijze van
zelfbeguicheling, met een meewa
rig stemgeluid pleegt te zeggen. Er
is veel onwaarachtigsen over
bodigs, in al dat gezeur van brave
zielen over „de crisis".
Maar tóch hebben we Woens
dag ons Sinterklaas gevierd 1
Eenvoudig omdat we zulk een
goede en vriendelijke traditie maar
niet zoo in eens weg kunnen den
ken.
En dat behoeft ook niet.
Het komt daarbij immers niet in
de eerste plaats aan op groote en
dure geschenken
Want een familiefeest is niet op
de eerste plaats een feest van
uiterlijkheid, van eten, drinken,
cadeau's.
Een familiefeest is voor drie
kwart een feest van stemming, van
sfeer, van onderling bewustwor-
den en versterken der banden, die
door het bloed en door langdurig
deelen van lief en leed ontstaan
zijn.
Bij een familiefeest komt het er
op aan, dat de juiste sfeer gescha
pen werd. Dat kan, in tijden van
voorspoed, door taarten, sigaren,
champagne, bontmantels, radio's,
auto's en wat onze eeuw al meer
aan luxe bedacht heeft.
Maar het is dwaasheid, te onder
stellen, dat het geluk in deze za
ken schuilt. Het geluk is immate
rieel. Een paarlencollier, een di
amanten diadeem, kan geluk bren
gen. Maar een nieuwe schort, een
aardig bloemvaasje, vijf goede si
garen, ten pakje tabak en een
nieuwe pijp, een broche of een
theekopje, kunnen precies even
veel geluk brengen.
ies van „domien" of zoo, mie nog
wat d'r voe en toen zei ik: „dan
bin jie ok wè 'n domien en gae noe
mè gauw uut de wegt voe de vier-
spetters anders vlieg je pofbroek in
brand". Mè dat stuksje van
Senika, daer a 'k m'n zin niè over
is eest en vooraol in d'r uus-
ouwen. Moeder voe de guus. As ze
daer d'r eele ziele an geve wou,
en werèntig: den Affekaat die a 't dan z.ou dr voe are «üengen nie
En wanneer er verleden Woens
dag Sinterklaas-vierenden ge
weest zijn, die zelfs zulk een wei
nig kostbaar geschenkje elkander
niet konden geven dan is het
tóch nog zeer wel mogelijk, dat zij
zonder eenig stoffelijk blijk daar
van, een gelukkige Sint Nikolaas-
avond hadden, in het sterkend be
sef, dat zij hand-in-hand stonden
tezamen vastbesloten getweeën de
tegenheden van vandaag moedig
het hoofd te bieden
Seneca Jr.
TUSSCHEN
Poeldurp, December 1934,
Vriend Jewannes
Dus: crisis of niet, men heeft in
groote meedrerehid zijn Sinter
klaas toch zeker wel gevierd dit
jaar. Ik weet niet zeker, of de za-
kenmenschen het in hun omzet ge
merkt hebben, dat 1934 vermoede
lijk in het minimum van de wel-
vaartskromme der laatste jaren
heeft gelegen. Waarschijnlijk
wel, vermoedelijk ter dege.
Dat is dan een uiting van de
veranderde levensomstandigheden,-
de vermindering van tractement, I ?vanl: ie noiê €n ie schrief ge-
salaris, pensioen, weekloon, rente,e stukken en toen zei d'n:
Jfi 1 i..I 11in mo Wo n 1
Noe a 'k nog zóó tegen Jamietj'
ezeid: „bewaert dit Sondagsbladje,
want dae stae ies in, dae mo 'k is
an Jewannes over schrieve". En
is 't nie wig dienk je Overaol
ezocht en op 'n ende gloofden ze,
da Kao, de werkvrouwe, 't ge-
bruukt a voe 't peteroliestel, 't
Was dat Sondagsblad van de Mid
delburger, dae dien meneer Seni
ka in eschreven a over 't am
bacht. De jongen van de velwach-
ter, die neturelik ok al op d'
oogere burgerschole gaet, die zei,
da Senika 'n Griekschen domenie
was, mè ik zegge: „net gin waer,
dividend en wat dies meer zij.
pjn mè da's 'n"en toen zei
d'n zoo'n butenlansch woord, da
'k nie verstieng in de gauwte. Zoo
noé liggende en daer 'k 't noe
van. Ie schreef, Senika, dat de
butenwaereld an 't andwerk nie
mi d' eere geeft, dien da 't toe
komt. Ja Mè wat is t'r nog and-
werk Jewannes, daer is van 't
ambacht zóó vee egae, dat 'n
ambachsman d'r zélf minder voe
voele mot. Dat begriep je nie
Dan za 'k prombeere om 't je du-
delik te maeken.
As 'n tummerman vroeger 'n uus
zetten mie de messelaer dan ne
turelik en 't was klaer, dan kus
n zegge: „da's mien werk". En
noe Planken eschaefd en
eploegd; ie ei ze mè voe 't leggen
en op maete te zaegen. Deuren,
kezienen, raemen, liestwerk: aol
kant en klaer van de febriek. Bie
de meubeimaeker ok awee: taefel-
pooten, liesten voe kassen, steek-
werk: bestel mè. As 'n teminsten
'n kasse te maeken kriegt, want
de
de
da's ok aol febriekswerk. En
menschen kieke toch mè nae
butenkant 'n Kasse voe meer as
den elt van tripleks en grof of
ewerkt adikkels As 't mè mooi
schient. Degelik Omè En wat
levert de smid voe eigen werk
Vroeger miek je griengels, kram
men, essen, wind-aeken, klienken,
dumen, angen, oefiesders. Gae mè
deur en tegenwoordig kiek je mè
in de prieskrante en klaer is Kees.
Deur aol dat gedoe is voe mien
vee van 't mooie wig. D'n am
bachtsman kan z'n arte nie mi zoo
in z'n werk legge as vroeger. En
de menschen, de klanten As 't
mè goekoop is. Mè mie èèn dien-:
gen was 'k 't mie dien Senika dan
vreed seens. Toen dat 'n schreef,
dat aolles, dat iederendeen „me
neer" mos weze en dat de lui mie
'n bieze rond d'r nikke mèèr voe
vol verslete worre as 'n werkman
mie 'n bommezienen broek, 'k Zou
in staet weze om 'n pupekoter voe
Senika te maeken omdat 'n dat
noe is netjes ezeid eit. Dat is 't: de
meneer" mie 'n biez' an En noe
is 't voe mien 'n butengewoon be
labberd ies, dat de werklui zélf d'r
aolles op zette om d'r jongers op
te kweeken toe bieze draegers.
Zoo'n boord van 'n duum of wat
rond d'r aolles die doe wat of. Ik
voe mien zou wille roepe: „m'n
goeie menschen, loop nie mee in
die gekke-kuresèl. 'n Ambachs
man in dëgelikke kleeren is min
stens even vee waerd as 'n zooge-
naemden meneer mie zoo'n aols-
band dae d'n z'n ood nie in kan
bewege." 't Is a wee 't ouwe liedje,
Jewannes: schien Dae bin wat
menschen die d'r eigen anders
voor wille doe, as a ze bin. Ok
vee, die d'r eigen bekwispele mie
'n goedkoop vergulseltje van
schiengeleerdegeid. Bieze draegers
ei j' onder de veinters en bie wie-
ze van spreken ok zadders onder
e wuven. En daèr ei jie groot ge-
bek in: de plekke van de vrouwe
vee tied over schiete, mè dan kus
ze voe d'r eigen 't gevoel „ik
dee 't mooiste, wat 'n vrouwe doe
kan: ik leefden voe m 'n uus-
ouwen."
Mè, om van 't een op 't aar te
kommen, dae leesden 'k ok in de
Middelburgsche krante oedat 'r op
'n zekere plekke op eweze wier,
dat ze 't op de vergaderiengen van
't polderbestuur zoo butengewoon
van de man mieke. Dan richtten
ze feestmaelen an, glad verschrik-
kelik. Dat zie je trouwens al eel
dikkels: d'r eigen te goed doe en
lekker ete en drienke en fijne si
gaartjes rooke, as 't op 'n aars kos
ten gaet. En wat die polderverga-
deriengen angaet: dae stae z' ier in
de buurte ok nie mie van achter.
Van 't vergaderen en van 't prao-
ten over de belangen van de pol
der kriege ze neturelik grooten
dost en oenger nie minder en ge-
gloof mè„ da' ze ze dan peper kun
ne geve. Aoltied 'n overvloed van
gebakke paellek. Ik kenne d'r een,
oo'n polderlid, die eet sochens van
de vergaderienge tuus glad nie of
o zoo weinig en oe of 'n dan tekeer
gaet an de gebakke paellek en
zoo, da' ka' je begriepe. Op 'n keer
a d'n erreberregier, dae ze verga
derden, meeuweiers laete komme
uut Surreksee. Die ei je dae zoo
vee in die vergadertied liek as je
meschien weet. Voe ielk viere.
Zoo mè voe 'n aregeidje. En wat
dienk je Toen da' z' op d'n tae-
fel kwaeme, die eiers, toen lang
den onze maat, die leege freetzak,
d'r zesse tegliek en d'n erreber
regier, die zag 't en die kwam nae
z'n toe en die zei, dat 'n d'r twee
vrom mos geve, want anders kwae
me d'r voe 'n aar twee te kort.
-Jee, die polderbestuurvergaderien-
gen, dae bluve ze nie graag van-
daen. Dae zit d'n slechten tied nog
niè in.
Mie den besten toondag was t'r
vee volk in stad. 'k E d'r ook ewist
en 'k docht bie m'n eigen toen da
'k op de groote mart was en in de
ronte keek: ,dae loop' ier twee
soorten van menschen. In d' eeste
plekke bin d'r eel wat, die nae
stad komme om te genieten van
d'r overvloed en ok vee, o zoo vee,
die kwaemeomda ze tóch
niks te verletten onderde bie
onderde zonder werk". En die les
te kwaeme d'r vast nie voe 'n feest
mael op kosten van 'n aar. Je
wannes, 't is areg verdeeld.
'k E dost. Van de mirreg zuur-
koolen. Jaonetje eit de thee ge
reed. Mie de groetenisse van
eur en van
Je vriend,
Jan de Smid,
Scherp.
Ik vind, dat vrouwen langer
mooi blijven dan mannen.
Natuurlijk, beaamde zij.
Neen, kunstmatig, zei hij.