DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. <w ZEEUWSCHE KRONIEK. Mevrouw C. E. DE ULIE HOOGERWAARD. HOE DE „RIJSTEBRIJBERG" ONTSTOND. JAN JORIS. BRIEF AAN DE JEUGD. gin wangunst; liefde, dat is vriend schap voe mekare. Azze me dat deeë Dan zou 't werkelikeid we- ze: ,,en je naeste as je 'n eigen". En dan zou 't menschdom gewaer worre, datas ze teminsten ók wat meer 't goeie waerdeerden en nie aolmè benauwd waere voe d'r eigen, dat 'r dan weineg of geen mopperdaegen mi zouwe weze. M'n pette stae 'r nie nae om nog over wat aars te begunnen en Jaonetje zeit: ,,as je nog vee schrieft kan 'n nie mi voe zes cent",. Toe besluut dus d'n goeien dag van Jaonetje en van Je vriend, Jan de Smid 25 November 1573. Reimerswaal door de Geuzen veroverd. Het was tijdens het beleg van Middelburg door Willem van Oranje. De Spanjaarden trachtten van Antwerpen uit de benarde stad te ontzetten. Door de Geu- zenschepen, op de Zeeuwsche wa teren zwervende, werd dit telkens belet. De Spanjaarden onder Be- auvoir probeerden zelfs voor de vijfde maal in November 1573 Middelburg te hulp te komen. Hij bezette eerst Reimerswaal met 600 man en 3 stukken geschut ten einde vasten voet te hebben. De Geuzen trokken tegen deze stad op en wisten haar te overmeeste ren. Uit vrees, dat de Spanjaarden zich er weer zouden nestelen werd Reimerswaal door de Geuzen in brand gestoken. De plaats, die door herhaalde watervloeden reeds was geteisterd, was moeilijk te verdedigen. 27 November 1813. Afkondiging van den Staat van beleg op Walcheren. November 1813 was voor Wal cheren een moeilijke maand. In Holland was de omwenteling reeds begonnen n.l. op 17 November. Een Britsche vloot verspreidde zich op de Zeeuwsche stroomen en vertoonde zich voor Vlissingen. Hier vreesde men voor een herha ling van het bombardement van Augustus 1809. De Franschen kondigden den staat van beleg af op Walcheren. Alle verbinding met de buitenwe reld werd verbroken. De Oranje vaandels en wapens werden zoo veel mogelijk opgehaald. De be woners van Walcheren vooral van Middelburg werden gedwongen nog meer geld en goederen op te bren gen. Om aan de vestingwerken le werken werden 800 arbeiders in dienst gesteld. Wekelijks werd hiervoor bijna 1000 gevorderd, welke som door 100 der rijkste Middelburgers moest worden op^ gebracht. 29 November 1689, De Zeeuwsche admiraal Cornelis Evertsen de Jonge lijdt te Vlissin gen schipbreuk. De admiraal Evertsen en de vice-admiraal Van de Putten keerden op het laatst van November met nog zes andere schepen terug naar de Zeeuwsche havens. Het was stormweer. Door de Spleet bij Walcheren kwamen zij uit de Noordzee met het doel op 't Vlakke bij Rammekens aan te houden om hier de ankers te doen vallen. Voor het Westerhavenhoofd van Vlissingen gekomen schraalde de wind een paar streken. Van de Putten, die voorop voer, wist zijn schip nog door den wind te krij gen, doch het admiraalschip van Evertsen „Walcheren" genaamd, werd door den neerstroom van de havenhoofden gegrepen en zeilde met volle vaart tegen het Wester havenhoofd. De stoot was zoo hevig, dat het schip een groot gat kreeg. Ten aanschouwe van een tallooze me nigte op de haven, begon het vaar tuig door het instroomende water ever te hellen en te zinken De bemanning kon zich bijtijds red den. Het oorlogsschip, dat in de groote zeeslagen bij Solebay, Schooneveld en Kijkduin steeds behouden was gebleven, verging alzoo bij het voorbijvaren van een havenhoofd te Vlissingen. 30 November 1747. De stadhouderlijke waardigheid wordt in Zeeland erfelijk ver klaard. 't Kan verkeeren. Na den dood van Willem III in 1702 wilde Zeeland, evenals in de meeste an dere gewesten geen stadhouder meer aanstellen. In 1735 ontnamen zij aan Willem IV, stadhouder van Friesland, zefs de heerlijkheden Veere en Vlissingen, vroeger door Willem I gekocht. Door den nood der tijden (invai der Franschen in Staatscn-Vlaan- deren) werd Willem IV op 28 April 1747 tot stadhouder aange steld. Op 30 November werd die waar digheid erfelijk verklaard, niet al leen in de mannelijke maar ook in de vrouwelijke linie. 30 November 1797, Te Vlissingen wordt een af dee ling opgericht van de Maatschap pij „Tot Nut van 't Algemeen Deze maatschappij was den 16 Nov. 1784 opgericht door ds. Jan Nieuwenhuizen. Doopsgezind pre dikant te Edam, te voren te Aar denburg, en zijn zoon Martinus. Door den nood der tijden ging de afd. Vlissingen in 1806 te niet, doch werd 1 Mei 1818 weer her steld. Verscheidene nuttige inrich tingen zijn door haar bemoeiing tot stand gekomen. Hiertoe werk te vooral mede het legaat van mej. Sara Levina Clijver. Nog heeft de afdeeling onder haar beheer een Fröbelschool en een leesbibli otheek. Ook bestaat er een bloei ende spaarbank. Het plan bestaat een voorschotbank op te richten. Te Middelburg werd in 1794 'n afdeeling opgericht. 30 November 1865. Opheffing van het Maritieme etablissement te Vlissingen. Het eerste vijftigjarig tijdperk na den Franschen tijd was voor Vlissingen een tijd van vooruit gang. Eén der oorzaken hiervan was het vestigen van een marine werf, waarvan veel arbeiders en ambtenaren waren verbonden. Het aantal inwoners was van nauwe lijks vijf duizend gestegen tot ruim 12 duizend. Door de opheffing van de mari newerf en spoedig daarna van de vesting Vlissingen leed de stad groote verliezen. Het talrijk per soneel der werf werd naar elders overgeplaatst en de artillerie en de genie verdwenen. Een nieuw tijdperk van opbloei kwam eerst nadat de haven en het kanaal VlissingenMiddelburg waren ge graven en de nieuwe spoorweg was aangelegd in 1874. In dit jaar is ook de nieuwe weg naar Mid delburg tot stand gekomen. R. B. J. d, M, (Nadruk verboden.) No. 211 is een stand uit het practische spel, in welken stand een damzet ligt verscholen voor wit. In no. 212 schoof wit 2520. Vervolgde zwart met 2429, meende wit de partij te kunnen winnen. No. 211. 46 47 48 49 50 Z. 1/4, 6/13, 15, 16, 18/20, 23, 26. W. 27, 28, 30, 32, 36/50. 46 47 48 49 50 Z 7, 10, 13, 15, 17, 23, 24, 28. W. 16, 25, 27, 32, 34, 37, 42, 44, Oplossingen no.'s 207 en 208 No. 207. Wit schoof 37—31, zwart toen 2126. Wit vervolgde toen met W. 27—21, 32—27, 39—34, 25 X 3, 3 X 48. Z. 26 X 48, 23 X 32, 48 X 30, 32 X 43. No. 208. W. 22—17, 34—30, 40 X 18, 28 X 17, 37—31, 39—34, 35 X 2. Oplossing probleem voor begin net s: W. 26—21, 28 X 17, 45—40, 40 —34, 35 X 2. In de kindercourant van 10 Maart vertelde ik jullie „Een sprookje uit Elfenland", waarin drie Elfen-prinsjes, die door hun vader, den Elfen-Koning, in drie witte duiven waren veranderd, om dat ze vreselijk stout waren, over de „brijberg" vlogen. Maar dat deze berg echte rijstebrij was, neen, dat wisten ze toen nog niet. Dit hoorden zij pas veel, veel later. En hoe nu deze rijstebrij-berg ontstond, vertelt het volgende sprookje: Lang, heel lang geleden woon den in het zo beroemde Lui-Lek- kerland, waar het lekkers zo maar aan de bomen en struiken groeit, vele dwergjes, die de boze mensen plaagden, doch de mensen, die goed en vriendelijk waren, beloon den met aardige geschenken, die zij zelf hadden gemaakt. Op een dag gebeurde het, dat één dezer dwergen, op een wan deling door het woud over iets struikelde, dat onder de afgeval len bladeren verborgen was. Htj had zich gelukkig geen pijn gedaan, maar kon niet opstaan, omdat een van zijn armpjes gevangen zat in een klem, die daar was neergezet om haasjes en konijntjes en eek hoorntjes te vangen. 't Dwergje was eerst vreselijk boos, want de kleine wouddieren waren zijn beste vriendjes. En ook was hij bang, dat hij zijn armpje nooit weer uit de klem zou kun nen bevrijden. Daarom begon hij hard te huilen en ook te roepen: „Ach help me toch uit dat stoute ding, dat mijn armpje vasthoudt en niet meer los wil laten Doch niemand verscheen op zijn geroep. Want de andere dwergjes waren in hun huisjes, diep onder de grond, en de houthakkers hoor den het fijne dwergenstemmetje evenmin. Maar een klein meisje, dat Ger da heette, meende iets te horen, toen zij langs de woudzoom kwam. Want het bos alléén ingaan was haar verboden, „Ach, 't is misschien een haasje of een konijntje, dat zo droef schreeuwt", mompelde zij. „Ja, ik zal héél even het bos in mogen om te zien, wat er is gebeurd Neen, Gerda, die veel van die ren hield en geen diertje kon zien lijden, moest vandaag toch héél even ongehoorazam zijn. Daarom liep ze het paadje in, vanwaar het geroep kwam, en daar zag ze tot haar schrik, geen dier, doch al léén een., dwergje.' De dwergjes waren vaak zo heel boos op de mensen, had grootvader haar eens verteld. Gerda, die geen ouders meer had, woonde in grootmoeders huisje, en steeds had het oude vrouwtje haar gewaarschuwd, door te zeggen: „Als je in de verte een dwergje ziet, kind, ga dan niet verder, maar keer terug...." Altijd had Gerda naar grootmoe ders raad geluisterd. Maar nauwe lijks bemerkte zij de vreselijke klem, die het armpje van het dwergje zo stevig vasthield, of het medelijden verdreef Gerda's angst, en met haar stevige handjes wrong zij de klem vaneen, en.... 't dwergje was gered „Je bent een lief klein meisje", sprak hij vriendelijk. „Ik wil je daarom tonen, hoe dankbaar ik je ben. Wat is je liefste wens Kom, zeg het gerust. Want wij, dwer gen, hebben ,in onze woning onder de grond, zoveel moois, ja, we maakten ook speelgoed, waarmee kleine meisjes graag spelen. Of wil je elke dag spelen in Lui-Lekker- land Daar groeit het fijnste lek kers aan de struiken, weet je Gerda's blauwe oogjes begon nen te schitteren van vreugde. „Groeit daar ook rijstebrij vroeg ze. Vriendelijk lachte de dwerg bij deze vraag; ja, hij lachte zó, wat zijn rode puntmuts er van schudde en.op de grond terecht kwam. En uit die muts rolde een aardig, klein wit molentje, een echt speel goed-molentje. „Wat is dat?" vroeg Gerda. „Dat is een molentje", wat 't antwoord. „En zie je dat kleine knopje aan de linkerkant „Ja", zei Gerda. „Wel, wens dan eens iets, en druk dan vlug' op 't knopje", her nam 't dwergje. „Dan beginnen de wieken te draaien en er komt iets. ,,'k Wens wat rijstebrij", sprak Gerda, terwijl ze op 't knopje drukte. - Een flinke voorraad heerlijke rijstebrij gleed toen, als een smal wit stroompje, uit een opening on der aan 't molentje. „Smul er nu maar flink van zei het dwergje. „En als je genoeg hebt, zeg dan vlug: „Stop, molentje, stop 'k Heb al zoveel op Zeg je dit, dan houdt het mo lentje met draaien op, totdat je weer trek in wat lekker eten krijgt...." „Stop, molentje, stop 'k Heb al zoveel op riep toen Gerda even later. Toen stonden de wieken op eens stil en weg was de rijstebrij Gerda bedankte het dwergje Voor het geschenk en holde met het molentje naar huis. Grootmoe der keek al naar haar uit. „Nu hebben we altijd lekker eten, grootmoeder", sprak ze. ,Zeg u maar, wat u graag lust". „Bruine bonen", zei grootmoe der, en Gerda drukte, al wensende, op 't knopje. En toen grootje daar na zei: ,,'k Heb genoeg sprak weer Gerda: „Stop, molentje, stop 'k Heb al zoveel op Geen boon liet toen 't molentje meer vallen, totdat zij beiden weer trek in eten kregen. Geen gebrek was er toen meer in grootmoeders huisje. Maar op een dag, toen Gerda op een verafgelegen veld bloemen plukte, kreeg grootmoeder trek in rijstebrij. Ze drukte op 't knopje, 't molentje draaide en de oude vrouw smulde. Maar ach, nauwelijks had ze Jan Joris ging uit vissen eens, Maar weet je, wat de stumperd dee' Hij nam in plaats van 'n hengelstok Een stevig parapluutje mee De slimme visjes beten niet, Zodat hij 't hengelen maar liet Van bibabibabaribom, Jan Joris was toch oliedom Jan Joris zou eens fietsen gaan, Maar weet je, wat de stumperd dee' Hij nam in plaats van 'n rijwiel heus Zijn broertje's hobbelpaardje mee Geen stapje verder kwam hij 'r op. Wat lachte toch zijn vriendje lop Van bibabibabaribom, Jan Joris was toch oliedom 4 Jan Joris ging eens tennissen, Maar weet je, wat de stumperd dee' Hij nam in plaats van een raket Zijn Moeders mattenklopper mee Geen balletje vloog over 't net. Zijn tegenstander had veel pret. Van bibabibabaribom, Jan Joris was toch oliedom Jan Joris ging naar 'n voetbalmatch, Maar weet je, wat de stumperd dee Hij nam in plaats van 'n leren bal Zijn ou Ie, stukken rugzak mee Zijn club verloor het toen met nul En noemde hem een echte sul Van bibabibabaribom, Jan Joris was toch oliedom genoeg en wilde, dat het molentje ophield met draaien, of ze kon zich de woorden, die Gerda haar zo vaak had voorgezegd, niet meer herinneren. En of ze al riep: ,,H o p, molentje, hop"! of „B o p" of „K o p 't hielp haar alles niets, want alléén naar de woor den: „$top, molentje, stop luisterde het tovermolentje. Zo draaide het toen steeds de rijstebrij, die zich ophoopte in 't kamertje, zodat de oude vrouw- naar buiten moest vluchten. Daar zocht ze toen overal naar Gerda. Ze riep, ja, ze schreeuwde zich hees; ze gilde steeds: „Gerda, ach, kom toch naar huis Kom toch da delijk Daar kwam eindelijk Gerda op» grootje's gegil haastig aanlopen. „O, kom vlug mee naar huis O, 't molentje hijgde grootje. „Wat is er met 't molentje vroeg Gerdèx „Wil 't niqt draai- 91) ,,'t Wil niet ophoudenKom mee drong het vrouwtje. Gevolgd door grootmoeder, be reikte Gerda de plek, waar straks nog grootmoeders huisje stond. Doch het huisje zag ze niet meer, want de rijstebrij, die zich in het huisje, dat slechts één vertrek had, al maar ophoopte, had zich een weg gebaand door de schoorsteen, de buitendeur en de vensters. En nu stond daar, reeds geheel met brij overdekt, het huisje als een kleine rijstebrij-berg, die steeds ho ger en breder werd, omdat het molentje al maar rijstebrij maalde. En nergens vonden ze het molen tje terug. Dit was natuurlijk in 't onder de brij bedolven huisje, zo- I dat zelfs Gerda's angstig roepen: „Stop, molentje, stop niet meer door 't molentje werd gehoord. En eerst toen de wieken door de rijstebrij heelemaal nat en week waren geworden, ja, toen roestten ze door al die vochtigheid. Steeds moeilijker werd toen het draaien, totdat de wieken vanzelf bleven stilstaan. Met het malen was 't toen uit. Doch er had zich reeds zulk een hoge berg gevormd en wel tussen Lui-Lekkerland, het verblijf der dwergen, en het ge wone bosch, dat niemand in de streek de dwergjes meer kon te rugvinden en er dus voor Gerda niet aan te denken viel een nieuw tovermolentje te vragen. Zo eindigt dit sprookje Tante Joh, Beste Jongens en Meisjes Misschien is er wel menig le zertje van deze krant, dienu ja niet zo graag naar school gaat en zelfs nog denkt dat hij 't er kwaad heeft. En toch leer je er heel wat aardige dingen Denk b.v. maar eens aan Aardrijkskun de Hè, als je nu eens hele maal niets van een ander land af wist, en als je alleen maar dat kleine stukje kende, dat je met je eigen ogen kunt zien, Neen, dat zou toch niet prettig zijn. Wat is het niet mooi en interessant te ho ren of te lezen van bergen, zeeën, woestijnen, watervallen; van ne gers, Eskimo's, Arabieren, en nog veel meer. Als wij hier zomer hebben, is het in een ander deel van de wereld juist winter. Is het bij ons volop dag, en spelen en zingen wij, dan is het ergens an ders weer nacht en slapen alle mensen en dieren. Ja, je zou eigenlijk nog wel veel meer van vreemde landen willen weten dan alleen het aardrijkskun- de-boekje leert. Te denken b.v. dat er over de gehele wereld ook kinderen wonen, die ook spelen en leren, en veelal ook naar school gaan. Maar niet alle kinderen doen dat: de kleine Eskimo's b.v. gaan niet naar school, maar laten we zeggen: de Zuid-Afrikaander- tjes wel. Hè, hè, nu ben ik waar ik wezen wil: in Zuid-Afrika Nog nooit ben ik er geweest en toch weet ik er heel wat van. De kinderen uit Zuid-Afrika hebben 't mij zelf verteld Daar rijden ze wel te paard naar school te, en anderen weer heel gezellig in een ezelkar retje. Dat is leuk, vind je niet En je hebt er zulke aardige schooltjes; soms bestaat de hele school maar uit tien of vijftien kinderen. Maar er zijn natuurlijk ook grotere scho len, heel grote zelfs. Honderden en honderden kinderen hebben mij brieven gestuurd (van 9 en 10 jaar al en ouder) en mij van allerlei van hun zonnig land verteld: van de springbokken en jakhalzen, van hun bloemen en vruchten, en ook van de sprinkhanen, die de ganse oogst kunnen vernielen, en nog veel meer. En zij hebben mij niet alleen veel verteld, maar ook veel ge vraagd. Zij willen zo graag toch alles van Holland weten: van on ze grachten, kanalen, bloemen, vo gels, dijken, en ze leren op school altijd dolgraag de aardrijkskunde en de geschiedenis van Nederland. Hun brieven schrijven zij in de Zuid-Afrikaanse taal, die nog heel veel op het Hollands lijkt. Dat komt, doordat hun voorouders meestal Hollanders waren, honder den jaren geleden zijn die er heen getrokken, denk maar eens aan „Sarie Marais" Nu, en al die honderden Afri kaanse kinderen hebben gevraagd om een vriendje of vriendinnetje in Nederland om geregeld brief wisseling mee te houden, en el kander ieder van z'n land en z'n avonturen te vertellen. O, ze we ten geen raad van ongeduld om antwoord uit Nederland te krij gen. Wie wil er met hen corres ponderen, en zo van tijd tot tijd zo'n leuke brief uit het verre Zuid- Afrika ontvangen Schrijf dan maar dadelijk aan mij, dan stuur

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 14