ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
EïïKIHSEK
29-Sept..1934 g||
AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUPANT
ONZE SCHAT.
Tante Job.
VISITE.
1 ■p
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
i i i
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
„Rietje," begon Pietje, „wil
len we morgen gaan kampeeren
in het groote bosch, net als Jaap
van den bakker, die is óók gaan
kampeeren met een groot pak
achter op zijn fiets. En ik zal
wel alles meebrengen, Rietje,"
beloofde de kleuter.
„Ik zal óók wat meebrengen,"
zei Rietje. „En breng jij dan wat
kolen mee, Pietje, om hét eten
op te koken
Naar het eten, dat gekookt
moest worden, vroeg Pietje niet.
Hij zei alleen: ,,'k breng een zak
vol mee, Rietje."
Heel vroeg zou het tweetal den
volgenden dag opstaan, en 't was
ook werkelijk nog héél vroeg,
toen Rietje moeders boodschap-
pentasch vulde met zes eieren,
acht aardappelen, een paar prei
tjes, een paar bananen en
een kleine bloemkool. Door de
achterdeur, die vader niet op slot
had gedaan, toen hij dien mor
gen naar de groentenf veiling
ging, sloop toen Rietje, de tasch
moeizaam voortsleepende, het
huis uit en langs den nog stillen
weg naar het bosch, achter het
hotel. Daar zag ze al heel gauw
Pietje, die een grooten kolenzak
voortsleepte, de boschlaan ingaan.
,-,'k Ben er al, Pietje riep
Rietje, ,,'k Heb allemaal eten mee
gebracht
Pietje keek om, liet den zak lig
gen en schreeuwde: „moet je eens
zien, wat ik allemaal meebrengt
Een zak vol heb ik „O," zei
Rietje verbaasd, „een zak vol
„Nou, en wat daar allemaal in
zit Moet je eens zien ging hij
voort en begon met in den zak te
grabbelen. „Alles voor het kam
peeren 1" juichte hij toen een paar
lappen van een versleten wollen
deken, een stoelkussen vol gaten
en een paar oude vilten pantoffels
te voorschijn kwamen. Ook een
oud wekkerklokje en een para-
pluie vol scheuren, een wollen trui
van zijn vader, een oude ijsmuts,
en tenslotte nog een paar stukken
van een wollen deken. „Alles op
onzen zolder gevonden, Rietje
legde hij het hem verbaasd aan
starende meisje uit. „Alles voor 't
kampeeren, Rietje En waar zijn
de kolen, om het eten uit mijn
tasch op te koken vroeg Rietje,
die met 't bloemkooltje in haar
arm, alles uit de tasch op 't mos
had neergelegd. „Hoe moeten we
dat allemaal koken, als we geen
kolen hebben
Doch juist toen Pietje zei: „De
bananen kunnen we wel zóó op
eten en de uien óókkwam
Rietje's moeder, die al heel gauw
haar kleine meisje miste en daar
na hoorde, dat de melkboer Rietje,
sjouwende met een tasch, den weg
naar het bosch had zien inslaan.
Met Rietje aan de eene hand en
de tasch, waarin weer heel de
voorraad, dien Rietje had willen
koken, in de andere liep toen
Rietje's moeder naar huis. Ook
Pietje moest mee.
„Laat alles maar liggen, Pietje",
zei ze. „Neem alleen den kolen-
zak maar mee.
„Neen", sprak Pietje, en hij
schudde boos zijn hoofdje. „Ik
breng alles weer op onzen zolder
terug, voor als ik morgen alléén
ga kampeeren Ik wil nooit meer
met Rietje kampeeren, hoor Ja
Pietje was vreeselijk boos, vooral
op Rietje Hij bleef twee dagen
boos op haar en toen hij ook den
volgenden dag nog niet met haar
wilde spelen en Rietje hem vroeg:
„Waarom ben je toch zoo boos
op me, Pietje antwoordde hij:
„Omdat het jouw schuld is, dat we
Voor 't zonnig, groote venster
Daar staat.... ja, raadt eens
wat
Maar eerst wil 'k je vertellen-
't Is onze grootste schat.
Het heeft twee blauwe oogjes,
Een mondje, o, zoo klein
Elk wangetj' is een perzik
En 't neusje is zoo fijn
't Ligt in een rose wiegje
En 't lacht soms tegen ons.
De vingers zijn garnaaltjes,
De haartjes lijken dons.
Te hebt het al geraden:
Het is.... een kindje klein.
Maar wist j'ook, dat die kleuter
Ons zusje lief zou zijn
IWij staan vaak met ons drietjes
Zoo vol bewondering
Te kijken naar ons zusje.
't Is toch zoo'n snoezig ding
We willen haar niet missen, t
Niet voor een handvol goud
Ik denk, dat zusje nu al
Een huisvol van ons houdt
niet in 't bosch mochten blijven,
Rietje. Want jij hebt allemaal nieu
we groenten meegebracht. Als jij
oude uien, aardappelen en bana
nen had meegenomen, zou jouw
moeder niet zoo gauw gekomen
zijn. Je hadt moeten doeö zooals
ik,"
Pietje bedoelde natuurlijk, dat
Rietje wat had moeten meebren
gen, dat niet meer verkocht kon
worden.
Toen Rietje Pietje dan ook ver
telde, dat zij, als ze weer gmgen
campeeren, oude groenten en oude
bananen zou meebrengen, was de
vrede tusschen het tweetal weer
gesloten. Maar wel een week lang
bleven zij boos op den melkboer,
)mdat die alles had verklapt,
„Als de melkboer niet had ge
zegd, dat hij jou met de tasch had
gezien, Rietje, waren we nu nog
an 't kampeeren", zei Pietje. „Ja
en dan had niemand ons kunnen
vinden hè lachte Rietje. En
toentoen speelden zij iederen
dag weer dicht bij huis en verga
ten hun kampeerplan, ja, ze wer
den zelfs weer goed op den melk
boer, toen ze eens op diens ezel
karretje mochten meerijden.
Ik wou, dat i k „visite" was
Zei Jetje van der Voort
„Visite" toch, gaat altijd voor
Moes zegt, dat het zoo hoort.
Vanmiddag komt mijn buurtje
Jo;
De koekjes staan al klaar;
't Is fijne allerhande, hoor,
Voor allebei een paar.
Maar zie je, 'k weet het al
vooruit:
Als 'k Jootje presenteer,
Dan neemt zij net die ik óók
I wou;
Dat doet ze eiken keer
Ik wou, dat i k „visite" was
Dan had ik d'eerste keus,
En ging het lekkerst koekje
niet.
Altijd voorbij mijn neus
Hermanna,
o
L G Gie teling.
P i t
kieuw
Si t t a r d
Gietel i n g
Zeeland
spits ij
A n s
i. De haas, want hij heeft twee le
pels, als hij eet.
M
A
S
T
A
N
N
A
S
N
1
K
T
A
K
S
4. Mar(ram), griet; margriet.
1 Mond Middelburg,
gier
lade
lood
kies
0 1 i p
boor
muil
hark
1 e e g
2. Radijs.
3. Toen Oma riep, kam zij uit haar
schuilplaats te voorschijn.
(Marie).
Ik liep iets te ver, toch zag ik
gauw, waar ik zijn moest.
(Piet en Evert).
Wordt het scherm anders nooit
neergelaten (Herman).
We zijn toch niet te laat, he
Oom (Theo).
Kies u zelf maar een mooi boek
uit (Suze).
1. Oogappel,
1. Mijn geheel wordt met 10 letters
geschreven en noemt een
plaats in Zeeland.
Een 1, 10, 7, 6 is een ander woord
voor merk.
4, 3, 1, 2 is het tegenovergestel
de van los.
Een 2, 3, 6, 2, 5 is een vrouwe
lijk familielid.
Een 4, 5, 8, 2 is een kleedingstuk
De 9, 5, 7, 6, 10 is een riviïr in
Frankrijk.
2. Mijn eerste is een poetsmerk,
Mijn tweede 'n kronk'lend
dier.
't Geheel straalt dikwijls licht
uit.
Men ziet het met plezier
Op 'n mooien zomeravond,
Maar niet bij vocht of kou.
Zeg 't antwoord van dit raadsel
Mij nu maar eens heel gauw
3. Verborgen namen uit de geschie
denis.
Was je bij Piet He, Ina, vraag
toch niet naar den bekenden
weg
Zie je dien paal Ik ren er op af
en spring er over heen.
Weet je de onkosten al Van
avond zal ik die nauwkeurig
berekenen.
4. Een woord van 'n achttal letters
Schrijf je altijd verkeerd,
Hoe goed of je op school ook
Dat woordje hebt geleerd
1. Als krijt zo wit ben ik,
Als dons zoo fijn en zacht.
Wanneer ik er weer ben,
Dan zegt men: „Wat een
pracht
Terwijl van 't jonge volk
Er menig is, die lacht.
De jeug heeft immers al
Heel lang op mij gewacht
2. Met b ben ik een lichaamsdeel,
met D een vreemdeling, met t
een deel van je voet en met
st altijd hard.
3. Wat is de hoofdzaak van ieder
mensehelijk lichaam
4. Mijn eerste is zwaar te dragen,
mijn tweede verzendt van al
lerlei en ik hoop niet, dat je
bent, wat mijn geheel noemt.
BpËSJ-.
:Vv'
De deur
Hebt ge uzelven wel eens klaar
gemaakt, welk een groote betee-
kenis de deur van uwe woning
voor u heeft
Ik bedoel niet voor uw lichame
lijk welzijn, als stoffelijke afslui
ting van stof, vocht en koude,
maar als element in den geeste
lijken kant van uw leven
De deur van uwe woning is de
grens tusschen uw.en anderer
leven. De grens, en het communi
catiemiddel tevens.
Zeker, er zijn wel zijleidinkjes:
de brievenbus, de telefoon, de ra
dio, maar dat geldt toch maar in
betrekkelijken zin.
Vóór uw huisdeur begint de men-
schenwereld daarachter vangt
ons eigen stoffelijke en geestelijke
bestaan aan.
Al had en heeft die oude Engel-
sche uitdrukking eigenlijk een an
deren zin, toch valt het te ver
staan wanneer men om het bo
venstaande aan te duiden óók zegt:
My house is my castle
Al geldt dit nu voor den vis-
scherman en voor den nachtwaker
niet voor het*meerendeel onzer
medemenschen is het toch wel
zoo, dat zij "in de ochtenduren van
den dag de huisdeur achter zich
toe trekken en deze des namid
dags of des avonds weer voor hen
openen.als vrouw of kind dat
niet reeds doen, wanneer Vader
of Manlief in zicht komt.
Ik vraag u, lezer of lezeres: sta
eens een secunde stil op den drem
pel van uwe woning, en verricht
deze handelingen eens éénmaal
niet in de sleur uwer dagelijksche
bedoeningen, doch bewustLaat
des ochtends de gevoelens eens
over u komen en op u inwerken,
dat ge verlaat alles wat u eigen
en lief is, en dat ge van individu
onderdeel der groote menscbenge-
meenschap gaat worden, met de
vele, vele moeilijkheden en ver
plichtingen, die zulks meebrengt,
de tallooze voetangels en klem
men, waarop geen liefdevolle hand
u zal wijzen en die ge desalniette
min vermijden moet, wilt ge ze
niet met nijdigen snap zich om uw
enkels voelen sluiten
En wanneer ge dan van de groo
te wereld terugkeert tot de kleine,
van de s t a d naar het huis, wan
neer ge de deur opent en tehuis
komt, sta dan eens eenmaal we
derom een secunde stil op den
drempel als 't stortregent
moogt ge 't mijnentwege ook op
de mat doen en besef dan eens
weer, wat de deur uwer woning
voor u beteekent: de afsluiting
van de harde, koude, onvriende
lijke, vechtende buitenwereld uit
uw eigen vredige midden
Ik weet het: 't is ietwat over
dreven. Men moet nu eenmaal in
sterke lijnen teekenen, in markan
te vormen spreken, om het onge
wone duidelijk te maken.
Wij zouden zonder de buitenwe
reld niet kunnen leven materi
eel niet en geestelijk ook niet
meer.
De wereld der menschen, met
al haar leed, kan ons ook veel
schoons, veel ontroering brengen;
zij kan ons ook onafwendbare
plichten opleggen.
En dan mag zélfs nog waar zijn,
wat ik eens bij een grappenmaker
op een keurig beschilderd plankje
aan den wand zag hangen: „Zoo
als de koffie hier gezet wordt, zoo
slecht zet men ze nergens"
waarmede hij klaarblijkelijk wilde
zeggen, dat het thuis dikwerf óók
niet altijd botertje tot den boom
s dan nóg verandert dat niets
aan het feit, dat uw deur de schei
ding tusschen uw eigen domein en
den algemeenen rijksgrond vormt
Zorgt er voor, dat deze deur ste
vig zij; laat zelfs een zilveren ha
mer hem niet kunnen verbreken;
sluit uw deur voor hen, die in de
intimiteit uwer huiselijkheid niet
ehuis behooren; doe niemand, die
zulks niet verdient, de deur voor
en neus toe; loop uwen mede-
mensch de deur niet plat. Maar
lovenal: wees u te allen tijde be
wust van de symbolieke beteeke-
ïis van uw deur als grenslijn van
linnen- en buitenwereld
Sinds ik deze dingen overdacht,
tijk ik m'n eigen huisdeur met heel
andere oogen aan dan voordien..
Seneca Jr.
TUSSCHEN
Poeldurp, September 1934.
Vriend Jewannes
Onzen bakker ei van voren an
'e mande van z'n fiets 'n borretje
n dae stae op: „Eet meer brood",
k E ok a eleze in de kranten:
,Eet meer fruit Eet meer visch
Eet meer eiers". En noe pas
eesden 'k awee, dat 'r 'n meneer
is, die uut-evonden eit, da' me in
Nederland vees te weineg beuter
gebruke. Nog d'n elt nie van 't
ene, dat de menschen in Kanneda
ipete en um zei die meneer
neturelik ok: „Eet meer beuter".
Mè noe vraeg ik joe Jewannes:
,wae mot dat op d'n langen duur
naetoe Dan magge ze wel is be-
gunne om te zurgen, da' 't mensch-
dom maegen kriegt van elestiek
en zeker motte ze portemenees
uut vinde, die nooit leeg raeke.
Want noe magge ze schreeuwe:
„Eet meer beuter mè zoo lank
as je voe 'n onnoozel pondje beu-
ter midden in de zummerd rond
de vuuftien stuvers mag betaële,
zoo lank zulle d'r a vee uusmoe-
ders weze, die zegge: „da's mien
te diere; me zulle 't mè mie krup-
vet doe of mie stropievet. As je
spek uutbakt ei je...." Jongen,
Jewannes, as je dan toch leest,
oedat 'r noe pas in Amsterdam zoo
mè is even ineens sestig duzend
kilo spek operuumd wier, omda 't
bedurreve was deur 't lange be-
jwaeren, dan slae je je'n anden
itoch tegaere over zóó'n regelienge.
Onderd en twinteg duzend pond
spek zoo mè wig Wae zit noe
itoch 't verstand van de lui, die an-
esteld bin om zoo'n zaakje te re
gelen Moste ze zukke kaerels
i.ie regelrecht de straete opschop-
pe Is 't gin zonde van 't koste-
likke eten
Eet meer beuter Mie aolle ple
zier As 't mè nie zoo butenge-
woon dier 'emaekt wier. Want da's
och ok 'n feit, dat waer is, da' je
yan oogerop aol mè oor schreeuwe
yan: „bezunegebezunege De
loonen motte nae benee En van
1' are kant spikkeleere ze d'r mè
op om de priezen van d' etenswae-
en óp te drieven: brood, vleisch,
petaten, suker, beuter. Gae mè
deur. En de burgers, die kunne 't
itoch mè op brienge. Je begriept 'r
i.iks van. 't Is 'n geblaer over d'n
lechten tied: vreed En noe da'
•ze de gronden gae verpachte dae in
[die nieuwe polder in de Zuderzee,
ïoe bin d'r nae da j' in de Mid
delburger ei kunne leze noe bin
'd'r, die nog voe oogere pachten
i.ischrieve as dat deur de regeere-
ge vast esteld is. Die dat doe, die
zie toch zeker nog wè voordeel in
t boerebedrief. Butengewoon
groot, stieng d'r, mot bovendien 't
getal weze van degene, die d'r
pachte wille. M'n verstand staet 'r
stille voe. Want ze zulle toch ze
ker eel die polder wè me volste-
Ize mie terve van idom zooyee de
kilo.i
En weet je, wat of 'k ok nie
goed begriepe Dat 'r nog zoo
yee menschen stom genoegt bin
cm aan iederendeen, die an de
c.eure komt, mè te geven, 'k Be-
'doele an de lui, die komme mie
kollèkten voe déze vereenege, voe
(d'n gunten. Kristelikke dit, kriste-
ikke dat, 't stae nie stille. Van
molles oor je. En wat bliek noe
)at 'r a zadders bie bin, die kom
me schooie voe 'n vereenege mie
'één lid. Dat bin ze zelf. Mé gesteld
Ha je te doen kriegt m:° een van
'n bestaende vereenege. Dan komt
'r 'n meneer en die vindt 'r z'n
estaen in om dag in dag üut
jziks anders te doen as centen los
ie branden, 'k E eleze van lui, die
'n eel goed inkommen deur da'
ze spikkeleere op de weldaedegeid
yan 't Nederlansche volk. Goeie,
goed bestierde vereenegen, erken-
!e en be-kende Goed. Mè oe gaet
't soms Daerom ik m'n eigen
yoor-enome om, as t'r weer is zoo
n meneer an de deure komt, eest
is degelik nae z'n pampieren te
yraegen. Dat moste ze eigentlik
yan gemeente weg'e ök van dége
doe. Overaol Eest moste zukke
.aerels, voe da' ze op de durpen
ond mochte gae, op 't gemeent'
i us d'r pampieren motte laete zie
en dan most de sikkeretares 'n
iest dae aöl de werkelik er
kende vereenegen óp stienge Aol
die lui an je deure Da 's net een
der as mie aolderleie leurders. En
t bin d'r soms leurders nae Mie
'ééns paksje potlooien of vuuf vel-
litjes schuurpepier 't Stae nie
Stille' Wè staet 'r, nae da 'k oore,
in de meeste peliesie verordenien-
gen zoo ies as: ,,'t Is verboo om
onder schriftelikke vergunnege
van den burregemeester te leu
ren", mè oevee durpen bin d'r nie,
dienk je, dae de vèl-wachter d'r
glad nie is nae kiekt Waer ei je
dan 'n peliesie-verordenienge voe
en wat ei je an 'n vèl-wachter, die
nèt doet, of dat 'r geen peliesie-
verordenienge bestaet Schrifte
likke vergunnege Daer is t'r gin
één die t'r over dienkt. En nae
die liefelikke lui van de weldae
degeid moste de vèl-wachters ok
deke. En dan mo' j' oore wat of
die lui je nog nae je 'n ood gooie,
as je d'j" zin nie doet. Flie jaer
iwam d'r een in m'n smisse mie
kristelikke boeksjes. Ok voe d'
een of t' are vereenege. Of 'k 'r
'een most van 'n daelder Van
n gulden a'n d'r ok. Van twee
•zwartjes Voe één En van 'n
iubbeltje mos 'k 'r ok a geen
En wat dienk je dat die onstrante
veint zei „Dan bin jie ok zeker
nie erg kristelik 'k Pakte 'n
tange uut de koelbak en 'k zei:
,wi j' is maeke, da' j' as te flikker
wig komt En um was gauw bu-
en. En dan mo' j' oore oe onbe-
choft of sommegte bin op plek
ken, dae de vrouwe mè alleneg
tuus is Vreed Ik ouwe vol, da
't a dikkels 'n grooten overlast is.
Leurders zoo goed as die are. Ze
moste d'r nae kieke. M'n goeie
man, de schandaojen bin nie van
de locht. Noe oor j' awee van die
ebrieken van geweeren en kenon-
nen en aolderleie oorlogstuug. Die
abriekanten knoeie stilletjes, ste-
_e sommegte groote koppen on-
'derd duzend gullen of 't zoo mè
ïiks is in d'r anden as diè dan
yvee mè zurge, dat de regee-
regen flienke bestellegen loe en
chter de schermen stoke ze de
boel op om toch wee mè gevaer
voe oorelog te kriegen. Wat 'n
meerlappen Oe meer of zukke
ulegeid an 't licht komt, oe beter,
t Mos nie kunne be.... Dae
roep Jaonetje, da' me gae ete. Jul-
der begriepe 't: de groetenisse van
lur en van
Je vriend,
Jan de Smid.
De dokter beveelt.
Koning Lodewijk XI van Frank
rijk voelde zich eens zeer ziek,
maar weigerde de hem door den
lijfarts voorgeschreven medicijnen
te nemen, waarschijnlijk om dat
het volgens hem een gewoon ster
veling niet paste een koning iets
te zeggen.
De arts zag den toestand erg
donker in en riep uit:
Sire, ik beveel het u.
Wat, riep de koning, hoe dyrft
ge u vermeten mij te bevelen
Ik beveel het, herhaalde de
dokter kalm, opdat Uwe Maje
steit ons nog langen tijd zal kun
nen bevelen.
De koning, die nu in zijn groot
heidswaanzin voldaan scheen, nam
de medicijn.