ZEE UW JOH ZONDAGSBLAD ërmzmimm FOUTEN-ZOEKPLAATJE. \AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT 15 Sept. 1934 ill RAADSELHOEKJE. x x BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. 4 komen. Vlug verborg ze den lap, en het was tijd, want weldra kwam moeder het kamertje bin nen. ,Nog niet aan je huiswerk be gonnen, meiske?" vroeg moeder. „Neen, mams, maar het is van daag niet veel", was 't antwoord. „Zijn echte kippenveeren erg duur, moeder?" „Hoe kom je nu op eens met je gedachten bij kippenveeren?" klonk het lachende. „Komen die in een som of opstel voor?" „O, neen," zei Cissy, ,,'k wilde alleen maar weten, of je voor een kwartje of dertig centenvoldoen de krijgt om een gewoon kussen te vullen?" „Goede kippenveeren zijn nog al duur," was het antwoord. „Ka pok, dat minder duur is, wordt te genwoordig dan ook veel meer als vulling gebruikt. En voor matras sen en kinderbedjes wordt ook veel zeegras genomen. Heb je nu niets meer te vragen, behalve die tóppenveeren?" Cissy schudde lachend haar hoofd, zei alleen: ,,'k Begin aan mijn huiswerk, Mams". Doch nauwelijks was moeder heengegaan, of Cissy dacht weer aan het kussen en vooral aan de vulling. „Veeren zijn natuurlijk te duur", mompelde zij. „En veel ka pok zal 'k voor dertig centen ook niet krijgen. Maar waarom zou 'k geen zeegras nemen uit dien vol len zak, die in 't schuurtje staat? Die zak staat er al zoo lang en dat zeegras zal wel heel droog zijn." Zoo dacht ook Cissy een paar dagen vóór moeders verjaardag, toen zij bezig was een wit kussen overtrek met zeegras uit den zak te vullen. Muisstil sloop ze daarna terug naar haar kamertje. „Gelukkig heeft niemand me ge zien zuchtte zij. „Fijn, dat moe der Ben meenam naar tante Ans. Die kleuters staan overal met hun neusje bij en kunnen soms erg las tig zijn Op haar kamertje gekomen sloot Cissy de deur en begon de reeds als een kussen aan drie kan ten dichtgenaaide „kakemona met het zeegras op te vu len. Kostte haar wèl heel veel moeite alles er in te krijgen, doch t ^ïng, hoewel het dichtnaaien van t nu zoo volgepropte kussen weer nieu we moeilijkheden bracht, totdat na het sneuvelen van veel naalden en even zooveel prikken in haar vin gers, Cissy eindelijk er aan dacht, dat het met wat minder zeegras toch ook wel kon. Ja, toen eerst ging het dichtnaaien wat gemak kelijker. Vóórdat moeder thuiskwam, was ze dan ook met 't werk ge reed. Met voldoening keek ze naar de vogels en de bloemen op het zoo stijf opgevulde kussen. In een courant gewikkeld, werd het in haar kastje weggesloten. 't Was op den dag van moeders verjaardag, dat Cissy vroeger dan gewoonlijk, naar beneden ging en haar geschenk, als een echte ver- jaars-verrassing, neerlegde op den divan. „Maar.Cis, hoe lief van je!" prees moeder, „Wel bedankt hoor meiske Maar vindt je het niet jammer er een kussen van te ma ken „O, heelemaal niet, mams riep Cissy opgetogen uit. „En wat vol doet het hier op den divan Leunt u maar eens, moedertje Fijn, hè?" „Au, er prikt wat!" riep moeder, terwijl ze zich tegen het kussen aandrukte, verschrikt uit. „Pieppiephoorden op ditzelfde oogenblik ook de ande ren. ,,'t Is alsof er een muis inzit", meende Cissy's vader. Moeder sprong toen verschrikt op, en daarna zag vader een gebroken naald tusschen de pooten van een der vogels. Maar een gebroken naald kan geen geluid voortbren- gen. Dit begreep ook Cissy en ze riep daarom angstig; „Maar wat piepte dan toch zoo vreemd „Stil maar", sprak vader, terwijl hij zich neerzette op den divan en flink tegen het kussen drukte. En ook toen hoorde men weer een luid en wat gerekt „piep., pie-." „Er zit beslist een of ander dier in", hernam vader. „Waarmee vulde je het kussen, Cis vroeg hij. „Met zeegras uit de schuur, va der", vertelde Cissy. „Dan zit er stellig een muis in", meende moeder. „We zullen het kuSsen buiten even lostornen en het diertje er uit halen. Maar niet hier. Kom mee naar den tuin „Vader droeg het kussen; moe der een schaar en achter haar lie pen Cissy en Ben, een aardig vijf jarig baasje, dat juist vroolijk uit riep: „Dat beest roept juist als mijn kikker, die al zoo lang weg is. In den tuin gekomen knipte toen vader den met zooveel moei te door Cissy genaaiden zijkant van het kussen los. Voorzichtig om het dier, dat bij zijn greep weer piepte, geen pijn te doen, haalde hij het zeegras er uit. Toen kwam, met het zeegras ook werkelijk een dier te voorschijn, een groen, grie zelig dier leek het te zijn Doch een muis was het niet 't Was 'n groote groenegummi kik- vorsch Bens speel-goed-kikker „O, en ik dacht nog wel, dat 'k mijn kikkertje nooit meer zou te rugkrijgen juichte Ben. „Dat is nu toch een echt fijne verrassing!" „Een verjaardagsverrassing is het riepen vader en moeder te gelijk uit. „Dat is het", stemde Cissy toe en ze keek naar den los getornden zijkant van het kussen, waarvan het dichtnaaien haar zooveel moei te had gekost. Doch toen moeder tot haar sprak: „Ik zal straks zelf de scha de herstellen, meiske Alles komt prachtig in orde, hoor En 'k ben erg blij met je mooie geschenk Ja, toen waren moeders woor den voor Cissy ook een heerlijke verrassing. Maar Ben, blij met den terugge vonden kikker, riep: „Dat komt nu allemaal, omdat het vandaag moe ders verjaardag is Daardoor ko men er nu zooveel vergassingen tl" Tanta Joh. OPLOSSINGEN DER RAADSELS WT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Welke zijn de 9 fouten in dit plaatje? L A M A A D E R M E S T A R T S 2. Laat hun toch hun gang gaan, Marie (Thun). Waarom blijven Bernard en Tom toch zoo'n eind achter (Bern). Die plank trekt heelemaal krom en kun je dus niet gebruiken. Laat dat punt liever onaange roerd (Verona). Ben je met je parasol ingenomen, Elsje (Para en Solingen). 3. In overvloed. 4. Postdam. m P bom ratel Potsda H e d e 1 kar m VOOR KLEINEREN. 1. Onkruid, want het vergaat niet. 2. Hand, schoen, handschoen. 3. z e B r a groen h a lm a Assen gewei braam Karei leder 4. Otto en Reinier. o- Bolsward. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. 1. Mijn geheel wordt met 11 letters geschreven en noemt een na jaarsverschijnsel. Op een 4, 2, 2, 5, 6 moet het vroolijk toegaan. Een 1, 9, 10, 5 is een viervoetig dier, dat vlug loopen kan. Een 8, 9, 10, 4 is een vogel. Een 3, 9, 6 is een knaagdier. 10, 11, 9 is een meisjesnaam. Een 7, 9, 5 wordt meestal om den hals gedragen. 2. Verborgen plaatsen in het bui tenland. Als Oom Bas raadsels opgeeft, zijn ze niet gemakkelijk. Hij werd kwaad en liep zonder een woord te zeggen weg. Hebben jullie Ooms kwast opge dronken Het lidmaatschap bedraagt vijf tig cent per maand. Heeft Tante Agaat u rijnwijn ge stuurd 3. Welke menschen leven van de hand in den tand 4. Welk knaagdier wordt als men zijn kop verandert, een visch? VOOR KLEINEREN. 1. KruisraadseL Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een zangvogel. X X tf X X X X X lo rij een medeklinker. 2o een scherp voorwerp. 3o 't gevraagde woord. 4o een lichaamsdeel van een dier. 5o een medeklinker. 2. Éénmaal in vier jaren Wil ik bij je zijn. 'k Kom bij alle menschen, Kind'ren groot en klein. Maarik kan niet blijven En ik ga weer heen. Nooit was 't, dat 'k te laat nog Of te vroeg verscheen 3. Mijn eerste is een kleur, mijn tweede een voorzetsel, mijn derde een landman en mijn geheel iemand, die dagelijks voorbij je huis komt. 4. Met t ben ik een metaal, met k een deel van je gezicht, met v een deel van een visch, met z word ik gesproken en geschre ven en met sp ben ik een in sect. eu o 7 O- Vertrouwen en vertrouwelijkheid. „De vriendschap en de liefde - zoo schreef Wilhelm von Hum boldt in een zijner „Brieven aan een vriendin" hebben diep en wezenlijk vertrouwen van noode; bij sterke zielen vragen zij echter geen vertrouwielijk- heid". Dit is een ware en merkwaardi ge uitspraak. Waar, dat zal niemand die aan den aanvang van den levensweg staat, inzien of erkennen. Maar toch is het waar, en dat behoef ik niet te bewijzen, wijl het leven daar zelf wel voor zorgt, indien dezulken met open oog den weg gaan, en door ondervinding wijzer willen worden, zooals ouderen vóór hen te dezen opzichte wijzer zijn geworden. Merkwaardig is deze stelling, omdat zij theoretisch zoo moei lijk te fundeeren is, en dat niet al leen alle theorie kan men des noods grijs en grauw noemen mij nentwege maar ook omdat het practisch al even moeilijk te be grijpen valt, dat vertrouwen wèl een voorwaarde voor vertrouwe lijkheid moet zijn, maar dat omge keerd de vertrouwelijkheid geens zins uit het vertrouwen behoeft voort te vloeien. Von Humboldt zegt: de sterke zielen vragen deze vertrouwelijkheid niet. Er ware nog aan toe te voegen: en de zwakke zielen zullen eens berouw over te groote vertrouwelijkheid gevoelen De moeilijkheid van deze stel ling, de weerzin tegen het aanvaar den ervan, is oppervlakkig van een taalkundigen aard: het een lijkt zoo veel op het ander, dat men niet zoo gemakkelijk in deze twee afstammelingen van denzelf den wortel mogelijke vijanden kan zien. Maar dat is toch wel een heel oppervlakkige moeilijkheid; er zit dus zeker een diepere zin in. Het is deze, dunkt mij: vertrouwen beteekent innerlijke open stelling, het laten wegvallen van den slagboom des wantrou- wens. En wat is nu, schijnbaar, meer voor de hand liggend, dan dat deze wederzijdsche openstel ling tot gevolg heeft een volkomen ineenvloeien van belangen, een sa- men-deelen van lief en leed, van kennisse des goeds en des kwaads dit is dus: vertrouwelijkheid Dat men tegenover den mensch, dien men wantrouwt, en zelfs te genover hem, dien men, op grond van onvoldoende bekendheid, zijn vertrouwen nog niet kon of be hoefde te schenken, een zekere voorzichtigheid en reserve in acht neemt, dat zal een ieder verstaan. Maar zegt men eenmaal, op grond van wat men vernam of onder vond: dien man of die vrouw schenk ik mijn volledige vertrou wen, waarom zou daarmedfe dan geen vertrouwelijkheid gepaard mogen, ja zelfs niet moeten gaan Eerlijk gezegd: ik weet het niet zeker, waarom het zoo is. Wèl weet ik heel zeker, dat het zoo is. Misschien kan dit de reden zijn: Het is een nobel oogënblik, dat, waarop men tot het inzicht komt, iemand te kunnen vertrou wen. Als men hem of haar dit mededeelt, met zooveel woorden of op een der vele andere wijzen, dan gevoelt men dat als een min of meer verheven oogenblik. En nu vrees ik, dat de mensch in zulk een hoogtij-oogenblik van zijn in nerlijke bestaan zichzelven en zijn medemensch overschat, zoowel naar zedelijke kracht als naar geestelijken inhoud. Waren we a 1- t ij d verheven, oprecht, liefdevol en wijs, och, dan zou er tegen vol komen vertrouwelijkheid geen be zwaar zijnzoo we er dan al thans nog behoefte aan zouden hebben. Maar zoo braaf zijn we juist niet. En vertrouwelijkheid blijkt dan, en daardoor, zoo dikwerf een min of meer ontaarde vorm van ver trouwdheid te zijn zooals goe digheid een slechte kwaliteit goed heid is en slechts zelden is de drijfveer tot vertrouwelijkheid van edelen oorsprong. Ik ben er zeker van, dat met het hier geschrevene slechts een zeer onbeholpen antwoord gegeven is op de vraag, die zich naar aanlei ding van Von Humboldts uitspraak aan ons opdringt. Wilt ge een betere beleering Tracht uzelven dan eens te be trappen op de oogenblikken uws levens, waar in ge met vriend of vriendin, man of vrouw „vertrou welijkheden" gaat uitwisselen. En vraag uzelven dan en op dat oogen blik eens oprecht af: welke zijn nu mijn drijfveren Zijn deze van oprechten, edelen of onbaatzuchtigen aard ga dan gerust voort met uwe voorgeno men ontboezeming en des neen, zwijg dan. Ik vrees, dat ge er versteld van zult staan, hoeveel vertrouwelijk heden ge dan vóór u zult houden. En merkwaardigerwijze zult ge dan ondervinden, dat men u dan méér zal gaan vertrouwen nog op den koop toe. Dat is dan tenslotte en op den koop toe een experimenteel en empirisch bewijs voor de juistheid van Von Humboldts stelling. Seneca Jr. Die kinderen toch. Wiesje zeide tot haar onderwij zeres: Juffrouw, ik heb een broertje gekregen en moeder vroeg, of u eens komt kijken. Ja, Wiesje, maar dan wacht ik toch liever, tot je moeder weer is opgestaan. Wiesje geraakt: 't Is anders hee lemaal niet besmettelijk TUSSCHEN Poeldurp, Sbptember 1934. Vriend Jewannes! Voe ienkelde daegen stieng dr in de Middelburger 'n stuksje, dat, om kort te gaen, ier op neer kwam, da' je nooit van zn leven tegen iemed, die wat mekeert, mo zegge: „wat zje je dj'r 'be-1 roerd uut." Want dat n dan z'n 'eigen! ,nog vee mizerabelder voelt. Óm niks ergers te zeggen, J'ei 't zeker ok eleze? Goed.' Luuster mè vadder. Flie weke stieng Jaonetj' op mie vee pien' in d'r ood en z'a erg de tan-pie- ne. Ze zag ok bleek op t'r kam metje en z'a gin zin in d'r stute mie beuter. Omdat de tan-piene d'r een is, die erg op 'n mensch z'n barremëter werkt, gieng 'k mè gauw nae de smisse. Mè zoo om 'n uur of negene docht 'k in eens over dat kepittel, dae 'k zooeven over schreef en 'k zei: „o is even! Da's waer ok!" Ik in d'n uzen. Dae scharrel den ze zoo n bitje mie 'n an.-fae- ger en 'k vroog: „oe is 't noe?" ,,'k Bin erg mizerabel" zei ze; „en dan die beroerde tan- I" piene! 'k Zegge: „je ziet 'r anders glad nie broerd uut?" Mè noe a'k de kaes egete. „Nie broerd uut?" zei ze nistig, ;,,n;ie broerd uut? Jie voelt niks van oe'n piene da'k Om 'n aer gloof je 't nie. Jie most 't is dan zou je wè anders piepe. Nie broerd uut! Ou je praotjes mè voe je en gae mè nae de smis se, jie en zurg mè, da'k gauw 'n Witte-kruus-poeier en bluuï mè uut m'n lemieten mie je: nie broerd uut!" Dae! Dae stieng 'k mie m'n ar- tiekel uut de Middelburger! 't( Werkten nèt bekaaid. 'k Drie- ve terug nae de smisse en op z'n besten a'k bie de wee van Bartel zoo n poeier wist' aele en zon der spreken of spreeuwen in d'n uzen op d'n taefel eleid, of dae komt d'n Broekèkster anstuve mie de booschap, da'k is gauw bie d'n baes mos komme, want ze (waere an ("t terve dosschen) mie 't mesien en noe wou de boel ineens nie mi draaie. 'k Steke 'n aemer in m'n zak. Want op de meest' oeven is den aemer overaol, b'aolve op plekken, dae ze zoeke en as t'r een is, dan is 't ','r gemeenlieng 'een mie 'nj soort stele van 'n duum of vuuf- tiene. Ik mee en nèt: dae lie- pe z'aol as oenders deur meka- re. D'n baes mie 'n gezicht as Jaonetje, Mè gelokkig: ik keek is en ik keek nóg is en we- rentig: mie 'n klein uurtje was de zaak awee an de gank. D'n baes blieë, da' begriep je zoo. Ie zei: „Jan, lus je d'r eentje?" 'k A d'r nie op tegen en toen da'k 't uut a, gieng 'n mee toe an d'n ach tersten dam en ie zei: ,,'t gae zoo is goed, kaerel." 'k Zegge: „wat?" „Mie 't dosschen. Oevee dienk je, da'k n Zaetterdag en gister aelden van 't met?" „Achttien onderd kilo", zeg 'k. „Meer", zeit 'n „Negentien onderd?" „Nóg a meer!" „Mè 't is toch wè gin waer," zeg ik awee. „Twi duzend toch nie?" „En nog onderd d'r bie. Zoo lank a'k boer bin 'k dat nog nooit kunnen aele!" ,,'t Is vreed", zeg ik awee. „Een en twintig onder kilo! As de regeerege d'r zoo vee eit, bin ze goed óf". ,,Oe meen je? vroog um. „Mie de terve stem", zeg ik.. „Mè ei je g'oord, dat 'r a ooge eeren bin, die d'r over praote, dal de regeerege die steun mè is mos vermindere. noe dat de graenpriezen zoo nae boven egae bin?" ,,'k Wou, da ze de kaerels, die dae over begunne...." Mè ie wier nèt erope, omdat de vrou we d'n liep te zoeken. Ik dus naer uus. Jaonetje kwam in de smisse en ze vroog: „bi je nog kwaed?" 'k Zegge: „m'n lieve ziele, 'k glad is nie kwaed e- wist. Is 't noe...."' Mè 'k gieng voe de verzichtigheid nie vad der. ,,'k Bin zoo goed as beter", zei ze, „en van de mirrig krieg je lekkere gestoofd' appeltjes mie 'n ferme bolle vossche woste!" Toch 'n eeste klas wuuff Mè Jewannes, noe mo'k is gauw over wat anders schrieve. Ik ele ze, dat 'r toe an d'n 22n Augustus van dit jaer a negenentwintig ongelokken gebeurd bin bie d'on- bewaekte overwegen. Mie èèn en twintig dooie! Dae zulle d'r twint awee wè bie ekome weze. Is dat noe toch nie verschrikkelik?! 'k E 't van te voren an zie komme, toen ze de bewaekege bie d'over- wegen voe 'n deel óf schaften. En 't is van geen wonder, dat 'r ongelokken gebeure^ Dienk al- leeneg mè is saevens bie Sturm of regen of mist. Om van 't uut- zicht nog mè is gin eens te prao- ten. Toen zeie ze van oogerop: „me motte bezunege en de se- feurs die zulle vanself wè leere om verzichtig te wezen!" Aol praotjes voe de vaek. As 't mien te doen stieng, dan zou 'k zegge: „schaf 'n deel ooge amtenaers op je ketooren of en neem wee lui an om d' overwegen te bewaeken. Menschelevens bin mie gin goud te betaelen!" Mè je za d'r nie van oore, vrees 'k. As j' in 'n auto stapt, dat mo je d'r zoo mè nie over dienke. Affijn, voe m'n eigen is t'r van die kant gin gevaer, want ik 't nog nie zoo varre kunne stiere, da 'k zoo'n dienk voe m'n plezier A 'k rie wil, mo 'k zélf trappe en as Jaonetje nae stad wil, gae ze mie de bus. Eén gelok: dan 'k nie meer belastege te be taelen as 'n rieksdaeldertje. An ders ok gin schandaol! Mie 'n

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 9