ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
l\AM DE PDOVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUPAhTl
8 Sept. 1934 III
KONIJNTJES IN 'T BOSCH.
ANTWOORD VRAGEN
VADERL. GESCHIEDENIS.
RAADSELHOEKJE.
X
X
x
xxxxxxxxx
x
x
x
X
ss s» p
o 3
13 S.3 H s
o ss-g o.
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
èe'
en gauw vertelde hij van het kano-
feest.
Zwaan lachte en zei: „Geluk er
mee, Ben".
Wat keken moeder en Loes op,
toen Ben met z'n kano thuis kwam.
Gauw vertelde hij er alles van. En
hij mocht voor moeder direct een
busje blauwe verf en een kwast
gaan halen.
Weldra was de jongen druk aan
't schilderen; de kano lag onderste
boven op het achterbalcon. Moe
der en Loes keken toe.
Op eens stond Han achter hen.
Hij had een sleutel.
„Hè.deden moeder en Loes
verwonderd.
Han stond daar in een oude,
verschoten, vreemde regenjas met
zijn bloote voeten in een paar
gympjes. Ben keek op.
„O, lig je met de kano aan den
wal vroeg hij, „mag ik er eens
in
„De kano is alweer opgeborgen,
maar.maar.
Han haperde.
„Wat maar drong moeder
aan.
„Ze hebben m'n kleeren gesto
len".
„Hè", zei moeder ongeloovig.
„Heusch. Ik had m'n kleeren uit
getrokken en op een hoopje bij
den boom gelegd, waar de kano
was gemeerd, onder 't dekzeil van
de boot. En toen ik terugkwam,
waren ze weg".
„Heb je wel goed gekeken op
perde moeder.
„Natuurlijk, 't Zeil hebben ze la
ten liggen."
„M'n schoenen, m'n kousen, m'n
poloshirt, m'n blazer
„En de ballonbroek, alles foet
sie", vulde Ben aan.
,,'t Is 'n reuzestrop", vond moe
der.
„Deze jas lag gelukkig in de ka
no, onder de bank.
„Je zal weer met de korte brosk
naar school moeten, Han", bracht
Loes in 't midden.
„Ga je aankleeden en onmiddel
lijk naar de politie om 't te vertel
len", besliste moeder.
Zoo gebeurde 't, voorloopig zon
der resultaat. De prettige stem
ming van Hans middag zakte ge
weldig. Hij was heel niet opge
wonden over Bens kano, noemde
't een badkuip, wat allen erg on
aardig vonden. Vader bromde,
toen hij thuiskwam en van Hans
strop hoorde. Maar voor Ben vond
hij Dorus Rijkers een meevaller.
De kleeren kwamen niet terecht.
Maar Bens kano kwam klaar. Dui
delijk prijkte met witte, opgefrisch-
te letters Dorus Rijkers op de ach
tersteven.
Het bootje lag vast op 't water
en Ben oefende eiken dag. Met t
feest maakte hij geen kwaad fi
guur en kreeg den derden snel-
heidsprijs. 's Avonds voer de Do
rus Rijkers met lampions versierd
mee in den kano-boottocht.
Heele tochten ging Ben 's-
Woensdags- en 's-Zaterdagsmid-
dags maken. Op een van die mid
dagen was 't zijn plan: de Vecht
een eindje af te roeien. Daarvoor
moest hij door de sluizen. Doch de
sluizen waren dicht. De sluiswach
ter vertelde, dat ze binnenkort
open zouden gaan. Inderdaad
vlood 't water door een smalle
opening tusschen de sluisdeuren
als een waterval omlaag. Een golf
slag ontstond in het water en Bens
bootje dobberde op en neer.
Op eens klonk een gil en een
plons. Menschen holden naar den
wal en riepen angstig: „Een kind
in 't water."
Ben zag 't, roeide er heen en
stak het meisje zijn pagaai toe,
welke 't kind gelukkig greep. Maar
daardoor kantelde bijna de kano,
die toch, in de nabijheid van het
neerstroomende water, geweldig
schommelde. Met gevaar voor zijn
eigen leven trok Ben de pagaai
naar zich toe en greep 't kind.
Maar het lichte bootje vatte nu
water en verdween onder den
roeier, die omtuimelde in het wa
ter, doch het kind niet losliet.
Juist verscheen de sluiswachter
met de dreg, zoodat de beide dren
kelingen aan wal gebracht konden
worden. Dank zij Bens onmiddel
lijk naderbij komen, was 't kind
gered. De ouders namen weldra de
kleine mee. Ben werd in de buurt
van droge kleeren voorzien en
moest zonder kano naar huis gaan.
De sluiswachter zou het bootje
omhoog halen met de dreg. De pa
gaai had 't kind krampachtig vast
gehouden.
Was Han na z'n roeitocht zon
der kleeren thuisgekomen, nu ver
scheen Ben zonder boot. Maar hij
kreeg het verlorene wèl terug
meteen armbandhorloge met
inscriptie als een herinnering aan
zijn moedige daad. Bens kano was
met recht een Dorus Rijkers. En
de jongen is al vast begonnen dien
naam eer aan te doen.
J, H, Brinkgreve
Entrop.
Op een mooien zomeravond
Speelden op het zachte mos
Flip Konijn en neefje Wipstaart
Met de vriendjes uit het bosch.
Krijgertje was wel het prettigst,
Hollen als 't jong volkje kon
Nu 't niet meer zoo vrees'lijk
heet was,
Langzaam onderging de zon
Flapoor, Knagelijn en Trilneus
Renden, renden 't Was een
klucht
Tot plots alle lange ooren
Staken eensklaps in de lucht.
Menschen kwamen aangeloopen
En 't konijnenvolk verdween
In hun holen. In een wipje
Gingen Flip en vrindjes heen
n ze lachten in hun schuilplaats
Hart'lijk al die menschen uit
ïen konijn is net als jullie
Soms een echte, echte guit.
Wie is en Wie heeft
Wie is:
1. Jan van Schaffelaar.
2. Hugo de Groot.
3. Jan Willem Friso.
4. De Ruyter.
5. Adolf van Nassau.
6. Willem van Oranje.
7. Arnoud van Gelder,
8. Willem van Stoutenburg.
9. Graaf Willem II.
10. Jacoba van Beieren.
11. Maria van Bourgondië.
12. Van Speijk.
13. Hugo de Groot.
14. Bonifacius.
15. Maarten Harpertz. Tromp.
Wie heeft:
1. Heemskerk.
2. Graaf Dirk III.
3. Maximilliaan van Oostenrijk
4. Daandels.
5. Prins Maurits.
6. Laurens Jansz. Koster.
7. Cornells Dirkszoon.
8. Willem Beukelsz.
9. Cornelis Houtman,
10. Piet Hein.
11. Maximiliaan van Oostenrijk.
12. Rembrandt.
13. De Ruyter.
14. Marnix van St. Aldegonde.
15. Zoutman.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Kamelon. Melk, Anna, kolk,
Leo, leem.
2. K Kerseboom.
pen
April
roestig
Kerseboom
pap bAr d
clown
vos
m
3. Stokpaardjes.
4. Met leege handen.
VOOR KLEINEREN.
1. Ai een kwartier zoek ik ker
sen, maar er zit geen en
kele meer aan den boom.
(kikker.)
Ik kom je halen, zoodra
Tom met zijn huiswerk
klaar is. (rat.)
Wij vinden deze legkaarten
erg moeilijk. (ezel).
Zoek al Frederiks boeken bij
elkaar. (kalf).
Wat ongezond ziet het ar
me kind er uit! (tong).
2. Een worst.
3. Dolk Driebergen,
grof
knie
drie
ebbe
beek
ruim
egel
brem
maan
4. Aap, aal, aak, aar.
OM OP TE LOSSEN,
VOOR GROOTEREN.
1. Vul deze 16 vakjes in met:
4A2E1D1L2M
2R2S2T
maar doe het zóó, dat je van
links naar rechts en van bo
ven naar beneden leest:
le een viervoetig dier.
2e iets, waarvan ieder onzer
er verscheiden in 't lichaam
heeft.
3e iets, wat den grond vrucht
baar maken kan.
4e een ander woord voor ge
neesheer.
2. Verborgen plaatsen in het
buitenland.
Laat hun toch hun gang
gaan, Marie!
Waarom blijven Bernard au
Tom toch zoo'n eind ach
ter?
Die plank trekt heelemaal
krom en kun je dus niet
gebruiken.
Laat dat punt liever onaan
geroerd!
Ben je met je parasol inge
nomen Elsje? (2)
3. In welken vloed kan men
zwemmen zonder nat te wor
den?
4. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen
komt de naam van een
stad in Duitschland.
X
le rij een medeklinker.
2e iets wat zeer gevaarlijk
is.
3e kinderspeelgoed.
4e 't gevraagde woord.
5e een plaats in Gelder
land.
6e een voertuig.
7e een medeklinker.
VOOR KLEINEREN.
1. Welk kruid is het sterkst?
2. Als 't eerste aan mijn arm zit
En 't tweede aan mijn voet,
Vertel mij dan eens even
Wat het geheel zijn moet.
3. Ladderraadsel,
le (bovenste) sport 'n
gestreept viervoetig
dier.
2e sport een kleur.
X
X
X
X
X
X
3e
sport 'n spel.
4e een stad in
Drenthe.
5e sport iets, wat
sommige dieren op
den kop dragen.
6e sport een wüd
vruchtje.
7e sport een jongens
naam.
8e suort iets, wat door
den schoenmaker!
gebruikt wordt.
De woorden bestaan alle uit 5
letters en de middelste letters
vormen, van boven naar beneden
gelezen, een plaats in Friesland.
4. Noem een jongensnaam van 4
letters, die omgekeerd de
zelfde blijft en een van 7
letters, die omgekeerd ook
niet verandert.
In den stijl.
Greta: Waarom heb je een ci
troen kleurig hoedje gekocht
Elen: Omdat ik het geld er
voor uit m'n man z'n portemonnaie
heb moeten persen.
Sf B 2
O O g-
o Si
.Y I—k Ma £2
cu
I 3 tro,,
3
PT
ta
3
•3 t-"3
2
i i
P-C-, 5
S Ti®
o
W W Li Ki OJ SC-
SL Ii§ 2
<t
Q-4
C/3
<-*• HH
i-t I-M
C
«d
O
P>
0"°, p B tr1 tr*
3 D.Cco<!
CuP©" CU® S-cLo
1 1 i K 1 |3 (p
p'8
o g
00
p
o
De Leugen.
Als regel verstaat men onder
een leugen een bewust uitgespro
ken onwaarheid, met de bedoeling
dengene, dien men beliegt, te be
driegen.
Zoo verstaan komt de leugen ge
lukkig toch maar betrekkelijk
weinig in ons menschenbestaan
voor; ik wil nu in het midden la
ten, of dit zijn oorzaak in oprech
ten afkeer van leugen en bedrog
vindt, dan wel, of het liegen en be
driegen den meesten menschen te
slecht af gaat, om het met vrucht
te bedrijven. Vermoedelijk gelden
deze beweegredenen zoo half om
half.
Indien gij, lezer, echter met mij
bereid zoudt zijn het gebied van
den leugen voor ditmaal wat ver
der uit te strekken, zoo dat ook de
onwaarachtigheid en de onoprecht
heid er onder zouden vallen, dan
zoudt ge tot het inzicht van den
Psalmist moeten geraken (CXVI
11):„Alle menschen zijn leu
genaars".
Er is slechts een korte wijle van
zelfbezinning voor noodig, een
even uw gedachten los maken uit
de gewone sleur, en een critisch
opletten en bekijken van wat gij
zegt en schrijft, wat anderen zeg
gen en schrijvenen ge zult
versteld staan over den omvang
der onwaarachtigheid, over het ge
bied, dat de leugen bestrijkt. Mis
schien zult ge daardoor zelfs wel
zóó ver moeten gaan, dat ge de
noodzakelijkheid van den leugen
inziet
Laat ik u zoo te hooi en te gras
een paar voorbeelden noemen.
In Amerika heeft een groot
spoorwegongeluk plaats gevonden,
en verschillende staatshoofden of
regeeringen zenden telegram
men, getuigende van „hartelijke,
innige, diepgevoelde deelneming".
Leugens. Zulk een telegram
heeft als regel met het h a r t en de
innige, diepere gevoelens van den
mensch niets te maken. Het is,
wijsgeerig gesproken, een hoogst
oppervlakkig gebaar al kunnen
wij er in een andere sfeer waar
deering voor hebben, dat zulk een
hoffelijkheid niet nagelaten wordt.
Wij schrijven boven een brief:
„Lieve Tante" en we vinden haar
eigenlijk lastig, vervelend en ouder-
wetsch; we onderteekenen een za
kenbrief „Hoogachtend" en we
„achten" de geadresseerden schur
ken in plaats van „hoog"; we aan
vaarden een invitatie met „heel
graag" en we bedoelen „in vredes
naam, als 't niet anders kan, laat
ons dan maar gaan"we wen-
schen (met den mond) onzen con
current aan de telefoon of op de
beurs „goeden morgen" en we
wenschen (in ons hart) hem den
kwaadst denkbaren morgen
Ge zult het bemerken: als we
zoo door gaan, dan verliezen we
allen grond onder de voeten.
Als ge u woord voor woord gaat
afvragen: spreek ik, en schrijf ik,
uitsluitend wat klaar en waar is.,
dan verzinkt ge dra in een bodem
loos moeras van onwaarachtigheid.
Of ge zwijgt voortaan als een Trap
pist.
Er moet hier een andere uitweg
te vinden zijn.
Het is, dunkt mij, deze: dat on
ze, weliswaar onuitgesproken,
maar toch aan den hier geschet-
sten gedachtengang ten grondslag
liggende stelling., zelf onwaar is,
n.L, dat al het door den mensch tot
al zijn medemenschen gezegde en
geschrevene waar, volledig, in alle
opzichten en uitsluitend waar zou
moeten zijn.
(1^)
Indien de onverbloemde waar
heid te allen tijde en overal onbe
lemmerd zou heerschen, dan liep,
dunkt mij, de heele boel in 't hon
derd.
Wij menschen zijn daar niet op
ingesteld.
Als onderdeelen van een groo-
ter geheel: de menschelijke sa
menleving, moeten wij rekening
houden met den medemensch, en
diens gevoeligheid voor de al te
harde waarheid zooals wij van
hem verlangen, dat hij rekening
met ons zal houden. Uit deze re
kening-courant der wellevendheid
ontstaat de, stilzwijgende, overeen
komst of conventie. Wij allen ken
nen haar bepalingen, elk naar zij
nen stand; wij verstaan den zin
der aanvankelijk gewraakte on
waarheden en onoprechtheden; wij
kennen de waarde ervan en waar-
deeren ze niet hooger dan ze be
doeld zijn. En zoo blijkt, wat in
woord of geschrifte bij aanvanke
lijk critische beschouwing als leu
gen ontdekt en gebrandmerkt
werd, bij verdere bezinning ten on
rechte veroordeeld te zijn. Wijl
spreker en verstaander beide el-
kaars bedoeling naar waarheid be
grijpen, en de woorden die er tus
schen liggen slechts voor wie niet
beter weet, een leugen lijken.
De schijnbare leugens der con
ventionaliteit zijn slechts als de
olie tusschen zuiger en cylinder-
wand: zij hebben te groote en
schadelijke wrijving op en voorko
men daardoor het warm loopen
van den motor.of een te groo
te verhitting van hart en gemoed.
De bewuste leugen tegenover
zijnen naaste en de onwaarachtig
heid van den mensch tegenover
zichzelven blijven desalniettemin
te allen tijde en in alle opzichten
verwerpelijk.
Seneca Jr.
Een goed teeken.
Dokter: Nu, hoe heeft uw
vrouw het gemaakt
Echtgenoot: O, best, hoor; ze
wordt al veel beter. Ze heeft gis
teren wat bouillon gebruikt en
daarna 't kopje de meid naar 't
hoofd gesmeten
TUSSCHEN
Middelburg, September 1934.
Goei vriend Jan
'k Moe beginne mi te zeien, da
j' in je lesten brief mit j'n eige in
tegenspraek was. Je prees dien
boer, die den oest mit de vlui liet
dosse. 't Eit ook mien volle instem-
mienge. Mè noe wou jie net an
dersom nog mè wat ondermeesters
an den diek zette en dan mer over-
aol in de scholen meer lessen deu
de raodio laete gee. En de centen
voo de keêzewachters konde de
boeren ook wel in ulder zak ouwe,
ast 'er deu raodiotoestellen in de
boögers mè „ksae" gebruid wier.
Da keur 'k aolebei af. 't Leste za
vanzelf nooit gebeure, wan dae
zou 'n aparte zender voo gemaekt
moeten oóre. En 't eêste zou 'k
ook eêl slecht vinde, voo 't onder
wies zelf ook. Om je dat dudelijk
te maeken moe 'k j' is vraege, of
jie wel is in een kerreke achter
'n dikke pilaere ei moete zitte, zó
da je niks van den domenie zag.
Je za m'n eêrelijk moete toestem-
me, Jan, dat die preek op joe nie
den indruk gemaekt eit, die d'n ao
kunnen as jie de veranderien-
gen in 't gezicht van den domenie,
d' oudiengen van z'n oöd en de
gebaeren mi z'n erremen en z'n
anden gezien ao. Bè noe, zó zal
een lesse deu de raodio op de guus
ook nooit dien indruk maeke as
een gewone lesse, 'k Dienke daer
in êenst er om, dat onze meester
vertelde van de martelaers op
den branstaepel. Dan stieng 'n
recht over ende mi z'n erremen op
z'n rik, strek nae benee. En z'n
oögen aod 'n nae boven gesloge.
Dan zaege me de martelaer an een
paele gebonden in 't midden van de
vlammen, biddende: „Vader, ver
geef het hun, want ze weten niet,
wat ze doen!" 't Was om nooit te
vergeten. Nae mien mêenienge be-
staet 't nie, dat er ooit deu de rao
dio zoo verteld öort.
J'ao 't ook bie 't recht' ende, dat
daedeur ook d'achtienge voo de
meesters nog meer zou minnezee-
re en je zal ook wè begrepen dat
d'achtienge vö sommigste onder
meesters in den lesten tied toch a
lillijk in de dikkedensie gekommen
is deu da bericht, dat er op d'ek-
saomens vó bovenmeester vee taol-
fouten gemaekt bin. 'k Vinde 't in
d' êeste plaese een schandaol, dat
die êeren van d'eksaomens da ver
teld 't is nae mien mêenienge
misbruuk van vertrouwen. En 'k
vinde 't ook vee stom van dien
meneer, die dat 't êeste van aol in
de krante gezet eit. Begriept die
man nie, dat as ienkelde mêesters
mee modder gegooid öore, dat er
dan op d'andere toch ook oaltied
nog spetters vliege. Endrik was ook
vee kwaed over da bericht, al oeft
die knappe joen d'er z'n eige niks
van an te trekken, öor. Ie vréésde,
dat er wir a gauw in den Aog ge-
rêed zulle stae om te zeien, dat
meesters mi zo weinig kennisse
van de taol vee te vee geld ver-
diene. De meesters in de Neder-
lansche taol an de kwêekscholen,
die die joengers zoverre ebben el-
lepe brienge, da z' ondermêester
konden óore, staen ook mi be-
schaemde kaeken deu da bericht.
Dienk jie dat ook nie, Jan? En om
noe nog is op de raodio t'rug te
kommen, je zal ook wè begrepen
waerom da 'k een raodiopreek
ook verre benee een gewone
preek stelle. Dae kom noe ook
nog bie, da je bie de gewone preek
de stichtienge eit van 't saemen
opgaen, 't saemen luusteren en 't
saemen ziengen. Vanself pries 'k
de raodiopreeken vor ouwe men
schen en vor aol diegene, die ziek
of zuchtig bin. Mè 'k keur 't sterk
at, dat gezonde menschen in ulder
boezeroen in een makkelijke stoel
naer een raodiopreek leie te luus
teren en da ze bie den tusschen-
zang een kommetje koffie drienke.
Over de waerde van de kerre-
messen zü me 't nie sêens oore en
'k za d'er daer om mer over zwie-
M'n 't er indertied al is over
g'aod, oe dat er in aolderlei be-
trekkiengen de vrouweliengen de
manskaerels verdroengen Me
waere 't er toen wè sêens over,
dat daedeur de waereld op z'n kop
stieng. Mè noe zü ze dan toch zó
zachtjes an is gae probbeere om
die wir op z'n pootjes te zetten
deur in d' êeste plaese de getrouw
de vrouwliengen, waevan de man
nen ook verdiene, te bedanken, 'k
Oörde, da ze mit de getrouwde
onderwiezeressen zü beginne. Noe,
'k za den dag zegene, a 't gebeurt.
Mè de gemeenteraesleen, die wil
len onslae, zul ier en daer wel êel
stief in ulder schoenen moete stae,
wan g'loof mè, dat die vrouwelien
gen goie avvekaoten Mè mit
d'ongetrouwde amtenaeressen zit
te ze vanself wel een bitje in ulder
aer, wan as die aol op de keien
kwaeme, zouwe ze mekaore ook
a gauw in de weg loöpe. 'k Moe
zegge, da ze daemee mè vorzichtig
an moete doe. Dae bin gewoon
weg te vee vrouweliengen, Jan,
en daerom zou je den tied van
voor onderd jaer trug willen Je
moe wete, dat er toen in Ameri-
kao op sommigste plekken zöo
weinig vrouweliengen waere, dat
er over gedocht wier om d'er een
paer schepen vol van uut Euro
pa nae toe te stieren. Mè je zü
wè zeie, da 's praot van niks, wan
zoö 'n tied kan nie mi trugkom-
me en g'liek ei je. Mer eigentlijk
ao 'k wè kunne zegge, da m'n ook
een eêleboel mannen op over
schot deu dat er op aolderlei
gebied zövee, massienen bedocht
bin. En daerom 'k vreemd opge-
keke, dat dien oögen meneer uut
Itaolië den ondergank van Frank-
riek vorspeld eit, as dae nie meer
guus geboren oóre. Ie zag 't er
van komme, dat dat land feliet zou
gae, as 't antal belastiengbetaelers
vermindere zou en dat 't deur
oórelogzuchtige buren onder de
voeten geloópen zou oóre, deu dat