DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Qn^er redactie van
ZEEUWSCHE KRONIEK.
JEUGD.
GRAPHOLOGffi.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
RUFFIE.
KUNNEN BLOEMEN SPREKEN?
3 September 1873, Het kasteel
Aldegonde te West-Souburg
wordt voor afbraak verkocht.
Het kasteel is bekend, omdat
Marnix van St. Aldegonde als
ambachtsheer van West-Souburg
het van 1578 tot 1598 in eigen
dom heeft gehad. De Zeeuwsche
dichteres E. Wolff-Bekker zegt
van dit kasteel en zijn vroegeren
bewoner:
Hoe statig rijst daar uit die
boomen 't oude Slot,
Daar Willems grootste Vriend,
in 't wenschelijk genot
Van rust en vrijheid, zooveel
dagen heeft gesleten,
Daar zijn pen, zijn geest, zijn
tijd,
Bleef God en 't Vaderland
gewijd.
Na hij aan 't roer van Staat
manmoedig had gezeten.
In 1638 kocht de stad Middel
burg het ambacht om in 1679 over
te gaan aan Isaac van Pere, bur
gemeester van Vlissingen. Ver
volgens kwam het ambacht met
het kasteel aan 't geslacht Steen
gracht (1746). Na het overlijden
van mr. Adriaan Steengracht op
3 Dec. 1773 werd het kasteel niet
meer bewoond. Zijn nicht Corne
lia Jacoba Steengracht, gehuwd
met baron Van Goltz liet het kas
teel op 3 September 1783 in de
herberg Het Landregt te West-
Souburg voor afbraak verkoopen
voor 255 of 1530. Het is in
't zelfde jaar nog gesloopt. Een
half toegegroeide gracht om een
eilandje is lang de eenTge herin-
ring geweest aan de verdwenen
heerlijkheid. Thans is de gracht
bijna geheel gedempt.
3 September 1872. Het monu
ment voor Marnix van St. Alde
gonde wordt te West-Souburg
onthuld.
Als raadsman en medestrijder
van Willem van Oranje in "t be
gin van den 80-jarigen oorlog is
Marnix voor ons land van groote
beteekenis geweest.
In 1862 zijn door 't Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen
plannen ontworpen om de ge
dachtenis aan Marnix levendig te
houden door het plaatsen van 'n
gedenkteeken op het kerkhof te
West-Souburg. Het is echter bij
plannen gebleven,
Toen in 1872 in ons land de
300-jarige bevrijding van Brielle,
Vlissingen en andere steden her
dacht werd, is ook de overtuiging
uitgesproken, dat eenmaal op
Zeeuwsch en bodem voor Marnix
een standbeeld zal worden opge
richt. Zoover is het nog niet ge
komen.
Ingezetenen van Antwerpen,
van welke stad Marnix burge
meester is geweest, hebben op 3
Sept. 1872 op t' kerkhof te West-
Souburg een prachtig monument
onthuld. Aan de voorzijde staat
onder het wapen van Marnix zijn
zinspreuk: „Repos ailleurs" en
alleen deze woorden: Aan Mar
nix.
4 September 1462. Karei de
Stoute verleent als graaf van
Holland en Zeeland (deze waar
digheid bekleedde hij in de plaats
van zijn vader Filips van Bour-
gondië) aan alle Zeeuwen tolvrij
heid in geheel Holland, Zeeland
en Friesland. Karei had voor zijns
vaders dood (1467) den titel van
graaf van Charolais.
Vroeger had graaf Willem IV
van Henegouwen n.l. op Zaterdag
na St. Bonifacius (10 Juni) 1340
alleen aan de Middelburgers tol
vrijheid gegeven, mits zij „haer
teyken van potterscippe togtien",
d.w.z. mits zij hun bewijs van
poorterschap konden toonen.
Daar in die tijden bijna alle han
del met schepen geschiedde, is 't
te begrijpen, dat bovengenoemde
voorrechten den handel der Zeeu
wen bevorderden.
4 September 1807, Groote
brand te Westkapelle. Op Vrijdag
4 Sept. 1807 brak des middags
omètreeks 5 uur een groote brand
uit. Daar de brandbluschmiddelen
in dien tijd zeer primitief waren,
kon de brand niet dadelijk ge-
bluscht worden. Door de rieten
daken breidde het vuur zich zoo
danig uit, dat 6 huizen en 7 met
graan gevulde schuren een prooi
der vlammen werden. Een 8G-ja-
rige man, die zich niet spoedig
genoeg kon redden, kwam hierbij
om.
6 September 1657. De toren
van het stadhuis te Goes brandt
af. De brand was ontstaan 'door
't inslaan van het hemelvuur. De
toren werd destijds ten deele ge
bruikt als gevangenis.
7 September 1556. Karei V tee
kent op 't kasteel te West-Sou
burg de akte van afstand als kei
zer van Duitschland.
Op den 25sten Oct. 1555 had hij
te Brussel afstand gedaan als
Heer der Nederlanden en in Ja
nuari 1556 als koning van Span
je. Voor hij naar Spanje vertrok
en- voor goed ons land zou ver
laten, had hij zijn intrek genomen
in t' kasteel te West-Souburg,
destijds behoorende aan Maximi-
liaan van Bourgondië, markgraaf
van Veere, Vlissingen, enz. Op
dit kasteel teekende hij de akte,
bij welke hij ten behoeve van zijn
broeder Ferdinand, die reeds
Roomsch-Koning was, afstand
deed van het keizerschap van
Diutschland, over welk rijk hij 36
jaar heeft geregeerd. Zijn vertrou
weling Willem van Oranje heeft
met een groot gevolg den keizer
lijken kroon en schepter naar
Duitschland overgebracht.
Op het kasteel vertoefden in
1556 ook de zusters van Karei V,
de voormalige koninginnen Leo
nora en Maria.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
Jeugd is jeugd, begrijpt dat nu
eens,
Jeugd, dat is spontaniteit,
Jeugd is hart'lijk en eenvoudig,
Jeugd, dat is aanhank'Iïjkheid.
Jeugd wil eerbied voor haar
„helden",
Duldt geen spot of plagerij,
Jeugd kan in geen broeikas
tieren,
Jeugd is frisch en frank en vrij!
Jeugd wil graag geheimen
hebben,
En daar zit niets stiekums in,
Jeugd is vaak onevenwichtig,
Is dat niet bij elk begin?
Jeugd is spanning en explosie,
Jeugd is kruidje-roer-me-niet,
Jeugd durft openlijk vertellen.
Wat ze denkt en wat ze ziet!
Jeugd, dat is met alle krachten,
Zoeken naar houvast en vaak
ft Is aandoenlijk en aangrijpend),
Wat ze zegt is zoo raak
Jeugd is crisis, twijf'len, vragen,
En heb ik het nu zoo mis,
Dat de jeugd van tegenwoordig,
Eerlijk, openhartig is?
Laten ouderen van jaren,
Nu eens op een afstand staan,
Jeugd moet door de branding he
nen,
Laat dat nu zijn gang eens gaan!
Jeugd kan geen bemoeizucht
velen,
Dan wanneer 't moment begint.
Dat ze zélf om hulp gaat roepen,
Wie dan klaar staat, die het
wint!
George N.
Den Haag, Augustus 1934.
Een kinderkolonie!
Gelezen in de „Boxtelsche Cou
rant":
„Dezer dagen werd Gradje
Geerts wonende in het kerkdorp
Gemonde 4 jaar."
Gradje, die nog een goede ge
zondheid geniet, is de oudste in
woner van Boxtel en Gemonde".
Plattelander. Het onmogelijke
mag men niet van een schrifton
derzoek verlangen. Geen enkel
grapholoog zal uit een handschrift
kunnen opmaken of iemand ge
huwd dan wel een celibatair is.
Het al of niet gehuwd zijn is toch
geen karaktereigenschap
Het zal misschien een heel en
kele maal voorkomen dat wan
neer uit een handschrift gierig
heid, vrekkigheid en verlegen
heid spreekt, men zou kunnen
vermoeden dat de schrijver niet
gehuwd zal zijn, maar dit is een
uitzonderingsgeval. Alleen ka
raktereigenschappen worden 'n
een schrift waargenomen.
In het schrift van „plattelan
der" zie ik dat hij ietwat zwajf
op de hand is en niet tegen een
snel denkdempo is opgewassen
en zeker niet evenwichtig is.
Het is een rustelooze ietwat
oppervlakkige natuur, weinig
energiek en actief, ongedurig en
veranderlijk, die zich laat drijven
op zijn gevoelens. (Het gevoel
heeft in dit karakter steeds de
overhand). Het is een karakter
waarin te weinig diepte is. Toch
zal hij bij het zien van leed spoe
dig aangedaan zijn en dit willen
verzachten, omdat hij medelijdend
van aard is en een goede inborst
heeft.
't Is een heel eigenaardig,
vreemd schrift, dat een plaatsje
in het archief krijgt.
Grapholoog.
Zij, die prijs stellen op een be
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wei dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd en
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1.10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, of de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
Brieven enz. betrekking hebben
de. op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende,
No. 187 is een gemakkelijk, niet
temin een geestig probleempje van
den heer Tj. Visser, Valom, Breed
te, Friesland.
In no. 188 wint ook wit de par
tij, daar zwart meende een schijf
winst te kunnen maken.
TJ. VISSER.
187.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Zwart: 6, 7, 9, 10, 19, 20, 26, 37.
Wit: 16, 22, 28, 32, 34, 38, 41, 44.
W. BROUWER, Groningen.
No. 188.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Zwart: 3, 8, 9, 15, 16, 18, 26, 22
dam.
Wit: 24, 25, 31, 32, 37,.38, 42, 47,
48.
Oplossingen no.'s 183184
No. 183. Wit: 22—18, (13 X 22),
27 X 18, 35—30, 33—29, 39 X 30,
2520, 2822, enz.
No. 184. Zwart schoof in dezen
stand 3035, waarna wit dam
haalde. De dam kan weer worden
opgevangen, doch dan ten koste
van een schijf.
Zwart: 30—35, 26 X 28, 35 X
33, 9 X 18, 18—22.
Wit: 37—31, 33 X 13, 38 X 7,
7—1, 27 X 18.
Zwart: 2—7, 8 X 17.
Wit: 1 X 12.
Wit nu onmiddellijk 433939
—34.
Die schijf op 18 wordt bij goed
spel van wit niet ver iverd.
J. Scheeres, Delfzijl.
Ruffie was een echte kwajon
gen, al behoorde hij dan ook tot de
hondenwereld. Hij was een ruw
harige foxterrier, wit met bruin,
en had een paar oogen, waaraan je
dadelijk zien kon, dat het een
oolijkerd was.
Toen hij zijn intrede bij de fami
lie deed, telde hij nog maar drie
maanden, wat voor een hond juist
de leeftijd is, waarop hij het recht
heeft, een groote rakker te zijn.
Dat Ruffie van dat recht ruim
schoots gebruik (of was het mis
schien misbruik maakte, zal
weldra blijken, als ik het een en
ander over hem uit de school klap.
Niets was veilig voor hem Wat
hij maar te pakken kon krijgen,
verstopte hij in zijn mand. Maar 't
ergste was wel, dat hij alles stuk
beet. Pantoffels en schoenen voor
al moesten het ontgelden. Die wa
ren immers veel te mooi om er niet
in te bijten
Vader zei:
,,'t Verstand komt niet vóór de
jaren
Moeder had 't liever wat eerder
gehad, maar kon er voorloopig
niets anders aan doen dan alles
wat van Ruffie's gading was, voor
den bengel weg te leggen, te zet
ten of, te hangen, zoodat hij er al
leen maar naar kijken kon
Stellig vond Ruffie dat heele-
maal niet aardig. Hij bekeek de
zaak van zijn hondensta!ndpunt
wel een klein beetje anders dan de
vrouw, al moest hij in zijn hart er
kennen, dat hij een bovenste beste
vrouw had en zou hij haar tegen
iedereen, 't zij mensch of dier, ver
dedigen, wanneer hij ook maar
even dacht, dat dit noodig was
„Als je aan de vrouw komt, kom
je aan Ruffie zei Vader wel eens
lachend.
Maar Ruffie vond het heelemaal
niet om te lachen Hij dacht:
„Dat spreekt toch vanzelf Wat
kunnen de menschen soms vreese-
lijk dom zijn
Op een keer had de vrouw het
zwembroekje van Jaap over de
lijn in den tuin gehangen om te
drogen en had de wind, als een
soort bondgenoot, het plotseling
op den grond gegooid, zoodat Ruf
fie het voor 't grijpen had.
Wie zou het een hondenkind
van ruim drie maanden, voor wien
alles stelselmatig weggestopt
wordt, kwalijk kunnen nemen, dat
hij, als hij eens iets onder zijn be
reik krijgt, die gelegenheid met
vier pooten en alle tanden, waar
over hij beschikt, aanpakt om zich
te vermaken
Immers niemand
Ruffie was dan ook zóó opge
wonden over dit onverwachte bui
tenkansje: het zwembroekje, dat
voor hem letterlijk uit de lucht ge
vallen was, dater maar wat
kleine lapjes van overbleven
Jaap keek beteuterd, toen hij
het ongeval zag, maar kon toch
niet boos worden op den bengel.
Ruffie voelde zich echter heel
schuldig en kroop onder een stoel
om uitdrukking aan zijn gevoel
van schaamte te geven.
Gelukkig mocht Jaap van Moe
der dadelijk een nieuw zwem
broekje koopen. Maar Ruffie kreeg
geen tweede kans Daarvoor zou
den Moeder en Jaap wel zorgen
.Altijd hetzelfde is maar eento
nig dacht Ruffie en hij zon al
weer op een nieuwe ondeugend
heid. Hij moest toch wat doen in
zijn vrijen tijd
Was hij dan niet altijd vrij
Nee, daar leek het niet op Ruf
fie vond, dat hij soms veel te wei
nig vrij had en deed van alles om
bij voorbeeld aan een bad te ont
komen.
Eiken morgen werd hij gekamd
en geborsteld en eens per week
kreeg hij een lauw bad. Hij spar
telde daarbij zoo vreeselijk tegen,
dat de vrouw weldra bijna net zoo
onder het zeepschuim zat als hij
zelf. Hij vond, dat het heelemaal
niet te pas kwam, dat de vrouw
daarbij soms in den lach schoot. Er
viel immers niets te lachen, als zij
hem zoo kletsnat maakte
En dan waren er de geregelde
tijden, waarop hij aan den riem!
met den baas of de vrouw uit
ging. Of zou je dat soms zijn vrijen
tijd willen noemen Hij was im
mers heelemaal niet vrij Juist op
het oogenblik, dat hij zich ver
woed wilde werpen op iets, dat
zijn aandacht trok, voelde hij, hoe
onvrij hij in zijn bewegingen was
Eens had hij met uitpuilende rug-
gegraat en rechtop-staande haren
een kat, die valsch tegen hem in
het zonnetje zat te knipoogen, te
lijf willen gaan. De remmende
riem had hem den sprong echter
belet en het ondier de gelegenheid
gegeven in een boom te klimmen
waar het vooreerst wel niet van
daan zou komen.
En 't was de baas, die Ruffie dat
aangedaan had
Wat kon een hond zich toch
soms vreeselijk in de njenschen
vergissen; de baas, die altijd zoo
goed voor hem was en zelfs de las
tige vliegen om zijn kop wegjoeg
liet toe, nee, erger nog: zorgde er
voor, dat zoo'n valsche poes vei
lig in een boom kon klauteren En
toch had hij den baas gisteren nog
tegen iemand hooren zeggen, dat
hij meer van honden dan van kat
ten hield. Word daaruit nu maar
eens wijs 't Ging boven Ruffie's
(toch zoo schanderen honden
kop
Met de jongens, Jaap en Han,
was Ruffie de beste maatjes. Ze
gaven hem lekkere hapjes, stoei
den en speelden met hem en....
trachtten soms goed te maken en
te verbergen, wat hij Ruffie, mis
daan had.
Ze konden soms met hun drieën
zóó stoeien, dat Vader of Moeder
er een eind aan moest maken en.
het maar weinig scheelde, of ze
kregen alle drie straf ,,'t Lijkt
wel, of we drie jonge honden heb
ben in plaats van twee jongens en
een hond had Vader gezegd. Dat
had Ruffie leuk gevonden en hij
had geknipoogd tegen Han, die de
jongste en grootste rakker was.
Gebeurde het al eens een enkele
keer, dat één der jongens voor
straf zonder eten vroeg naar bec
gestuurd werd, dan wist Ruffie te
ontsnappen, den schuldige in zijn
verbanningsoord op te zoeken en
op hondenmanier te troosten. Va
der en Moeder merkten het wel
maar vonden het zóó lief van hun
„jongste kind", zooals ze Ruffie
soms schertsend noemden, dat ze
het oogluikend toelieten. Eens hac
Moeder, kunnen bloemen
spreken
Hebben zij een eigen taal
Luist'ren zij ook graag naar
sprookjes
Of een ander mooi verhaal
O, ik zou zoo dolgraag weten,
Of een bloem wat kan verstaan
En begrijpen, dat de wacht houdt,
Als zij slaapt, de lieve maan
Moeder, raad eens, wat 'k zou
willen
Dat ik één dag 'n bloempje was.
Dan zou 'k weten, of ze praten
Met elkaar en met het gras
O, ik vraag aan 't bloemenfeetje,
Of ze m'in mijn droom vertelt,
Hoe het met de lieve bloempjes
En hun babb'len is gesteld
Moeder de handen zelfs van ver
bazing in elkaar geslagen, toen zij
zag, dat Ruffie met een bot, iets
waarop hij zelf dol op was, naar
Han ging en dezen zijn „traktatie"
bracht. Natuuurlijk werd dit feit
in kleuren en geuren aan familie
leden en kennissen verteld.
Ruffie zelf begreep niet, waar
om daar nu zooveel drukte over
gemaakt werd. 't Sprak immers
vanzelf, dat hij 't kleine baasje, dat
zoo bedroefd „jankte", een plezier
tje deed
Zoo waren er meer dingen in
Ruffie's leven, die hij niet begreep.
Zijn eten kreeg hij altijd in éen
schotel op den grond. Op zekeren
dag (hij was even alleen in de keu
ken) werd er een schaal met heer
lijk ruikend vleesch op de gedekte
tafel gezet. Door de lekkere lucht
aangetrokken, ging Ruffie er regel
recht op af. Eén sprong op een
stoel, nog één op de tafel en hij
stond er bovenop. Nu een plak
vleesch van den schotel halen, was
een klein kunstje. Juist was hij er
mee bezig, toen.de deur open
ging, de vrouw binnenkwam, op
hem afstoof en hem een gevoeli-
gen klap gaf, terwijl ze boos uit
riep:
„Ik zal je leeren, leefijke snoe
per
Ruffie wist werkelijk niet, dat
hij iets ondeugends gedaan had.
Het vleesch werd toch zeker bin
nen gebracht om gegeten te wor
den Waarom mocht hij er dan
niets van nemen Hij had er toch
moeite genoeg voor gedaan
Het heeft een poosje geduurd
vóór Ruffie begreep, dat hij alleen
maar eten mocht, wat op den
grond gezet werd. Maar toen dit
hem duidelijk was, heeft hij zich
stipt aan die wet gehouden.
Wat gebeurde er echter op een
dag
Ruffie wandelde met den baas
aan den riem. Ruffie verbeelde
zich wel eens, dat hij de leider was
en de baas niet los mocht loopen.
Vlak vóór hen fietste een slagers
jongen, een soort van menschen,
die hij niet al te best kon uitstaan.
Ze hadden altijd een mandvol
vleesch en gaven hem nog geen en
kel bot Geen wonder, dat Ruf
fie daarover niet al te best te
spreken was.
Vóór Ruffie goed begreep, wat
er eigenlijk gebeurde, lag de fiets
met slagersmand plotseling op den
grond ende kostbare inhoud
verspreid er omheen. De jongen
had een aanrijding gehad, deed ge
weldig kwaad tegen iemand, die
naast een fiets stond en lette niet
op hetgeen er met zijn vleesch ge
beurde, vol als hij was over „het
domme rijden" van den ander.
De baas van Ruffie had den
riem stevig in zij nhanden, meen
den, dat er geen onheil kon ge
schieden en bemoeide zich met het
geval.
Wat ze zeiden, kon Ruffie niet
schelen. Wat hem wel belang in
boezemde, was een karbonade,
waarin hij zijn tanden gezet had en
die best smaakte.
Plotseling schrok hij op van 'n
ruk aan den riem. Op hetzelfde
oogenblik kwam de booze slagers
jongen dreigend op hem af. Ruffie
was maar heel blij, dat de baas bij
hem was, want anders
Gehoorzaam liet hij nu het heer
lijke vleesch liggen, al vond hij het
jammer, heel jammer
Of hij echter ook begrepen heeft
waarom hij iets, dat toch op den
grond lag, niet hebben mocht, werd
door zijn baas zeer betwijfeld.
Misschien dacht de baas daarbij
aan een klein voorval uit zijn
eigen jeugd.
Zijn moeder had hem geleerd, als
hem iets gepresenteerd werd, te
nemen wat vóór hem lag. Op een
keer hield een banketbakkersjuf
frouw hem een schaal heerlijke
bonbons voor met de vraag: of hij
eens wilde snoepen. Wat een bof