DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van R. B. J. d. M. BRODDY, DE NEGER. ELK DRAAGT Z'N LEED. GRAPHOLOGffi. X. Deze jonge schrijver is fijngevoelig, dikwijls overgevoelig en weekhartig. Er is weinig span kracht in het karakter. De schrij ver moet trachten meer energie en wilskracht aan te kweeken. Hij is dikwijls onbeheerscht en laat zich te gemakkelijk gaan. Er is veel on rust en te weinig evenwicht in het karakter. Zijn belangstelling gaat meer uit naar het materiëele en wat daartoe kan gerekend wor den, dan naar het ethische. Hij is eerder royaal dan zuinig; hij be zit aanpassingsvermogen en is meer spontaan dan verlegen. Ken merken die op onoprechtheid of onbetrouwbaar zouden kunnen doelen, vind ik niet in dit hand schrift. 6 t\ B JBIJÖIA f 1 Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. EEN KABOUTER -GESCHIEDENIS Hulst meester te maken. Tegen 't einde van den 80-jarigen oorlog bracht Frederik Hendrik de stad nog aan de Staatsche zijde (4 Nov. 1645). Dit was zijn laatste wapen' feit. (Nadruk verboden.) I passen, hier op deze gevaarlijke, lage aarde. Van Olly Boeheim. Broddy „de Neger" had mis schien nog geen ongelijk, wanneer hij beweerde, dat er ergens aan het groote hemelgewelf een ster over hem waakte, een ster, die hem bijzonder vriendelijk gezind was en die Broddy op zijn levens baan bij de gevaarlijke krommin gen in haar hoede nam. Waar of niet, een feit was het, dat Broddy zonder eigen toedoen op het juiste moment allerlei din gen deed of naliet, die hij dan moest doen of moest nalaten. Het was inderdaad wonderlijk. Ge wone menschen noemen dat een gelukkig toeval, noemen dat „chan ce" of „Schweineglück'\ maar Broddy meende en na zijn laat ste wonderbaarlijke beleving meer dan ooit dat hoog boven de wolken een blank-huidige, blond- lokkige en goudvleugelige enge!, die er uitzag als een Amerikaan- sche filmdiva, op hem neerzag, hem volgde en zich persoonlijk en speciaal met hem, den armen zwarten neger, bemoeide. Want lijkt het niet op een sprookje, dat Broddy op een goe den dag in plaats van in het bank kantoor, waarheen hij door zijn meester met een brief gezonden was, een verkeerde deur inging en terecht kwam in een theater, er een achtertrap opklauterde en te recht kwam in een heeren-garde- robe, die een uur voor den aan vang van eene generale repeti tie openstond en gelucht werd, doch waarin zich nog geen too- neelspeler bevond; dat de be waarder van de garderobe, dile een negerdanser verwachtte en dien moest aankleeden, Broddy zonder iets te zeggen wikkelde in een prachtgewaad van goud satijn, dat de verwachte neger danser niet op het appèl ver scheen en Broddy dus in zijn plaats zijn oerwoud-achtige capriolen uit voerde, dat het publiek brulde van vermaak en dat de managers dien dag op Broddy aanstormden om zijn toekomst aan hun zaak kundige handen toe te vertrou wen? Niet waar? Lijkt het niet op een sprookje? Dat was toch meer dan „chan ce", meer dan „Schweinegliick"! Dat was het werk van de blond- lokkige engel boven de wolken; z ij had daarin een woordje mee gesproken. Zoo dacht Broddy met heilige overtuiging, want Broddy was vroom en, zooals alle negers, van de allerdomste bijgeloovigheid. Zijn amulet, dat hij steeds op zijn borst droeg, was een tot onherkenbaarheid toe verkreukelde foto-briefkaart met een Kerstengel er op. De woorden „Gelukkig Kerstfeest" waren doorgestreken en vervan gen door een paar liefdevolle, sentimenteele woorden uit de ne gertaal, door Broddy tot zijn be schermengel gericht en waarme de hij haar smeekte op hem xe Maar een trein ging niet meer. Dan een auto Maar dat was on mogelijk. Hij zou veel te laat ko men. Dan maar vliegen Gele kwam er niet op aan. In suizende vaart taxi-de hij naar het vlieg veld. En het geluk was met hem. Op het uiterste oogenblik bereik te hij het postvliegtuig voor New- York Een minuut vóór het begin der voorstelling was hij in zijn garde robe. Waar was toch de bewaker? Met één ruk haalde hij zijn cos tuum van de haken en zonder rechts of links te kijken stortte hij zich op het tooneel, waar juist zijn wachtwoord viel. Hij lette niet op een jongeman, die naast hem in de coulise stond en toen hij Broddy zag, met een erg verschrikt gebaar verdween. Broddy trad op, zijn couplet zin gend. Het huis was uitverkocht; bijna alleen negers vulden de ruimte voor de toeschouwers. Toen Broddy zijn couplet geëin digd had, zijn couplet van kapitein Leslie, die geen compas aan boord had, bleef de zaal stil, ijzig stil Broddy werd er koud van. Het koor op het tooneel stond, in plaats van mee te zingen en mee te dan sen, schuw bijeen en staarde Brod dy met groote, angstige oogen aan Hij zag niets van des anderen I Eensklaps klonk uit het parterre Broddy had succes, maakte, carrière, werd niet alleen een ge liefd negerdanser, maar hij werd ook tooneelspeler. Ook dat, zoo als trouwens alles, wat hij deed, gelukte hem, misschien juist om dat hij zoo vast en zeker aan zijn „goede engel" geloofde. Broddy werd een beroemdheid en steeds droeg hij maar nu onder zijden hemden op zijn borst de beel tenis, langzamerhand tot wat streepjes en vlekjes gereduceerd, van zijn hooge, blankhuidige en goudgevleugelde beschermster; maar over haar praten deed hij nooit. Dat was zijn geheim, zijn hoog-heerlijk geheim, het geheim van zijn wonderbaar succes. Een gastrol riep Broddy naar een negertheater in New-York Behagelijk strekte hij zich in een coupé 2e klasse uit, rookte een sigaret en merkte in zijn natuur lijke goedmoedigheid en de opge wektheid van zijn natuur niet op, dat een der medereizigers hem kwaadaardig zat aan te kijken, zoodra de sneltrein zich :n bewe ging had gezet, Broddy was ge lukkig en had slechts vriendschap pelijke gevoelens voor iedereen. kwaadaardigheid. Maar de blanke man had andere gedachten. Nadat hij eerst een minachtenden blik op Broddy had geslagen, die dezen blik met een hartelijken glimlach oeantwoordde, ging hij over tot den aanval. „Stinkende neger, zwarthuidige aap, wat doe jij hier; maak dat je weg komt, als de weerga Nu was Broddy een neger; dui zenden jaren van vertrapping had den zijn voorouders murw gemaakt en hondsch-onderworpen. Ook Broddy had daar zijn portie van te pakken. Hij wist, dat hij minder was dan de blanke. Dus zweeg hij, trok een courant uit zijn zak en trachtte achter den papieren wand weg te schuilen en zijn onwelkom negergezicht te verbergen, „Dat stinkdier reist 2e klasse brulde de blanke. „Laat je spoor kaartje eens zien I" „Is u de conducteur vroeg Broddy beleefd. Een oorvijg was het antwoord, dat kletsend op Broddy's wang neerviel. Dat was Broddy toch te mach tig. De negerhand greep in de das van den blanke en Broddy zou met de andere juist de gelijkheid in kracht van negerhanden met blanke handen gedemonstreerd hebben, toen de trein een station binnenstoof. Op hetzelfde oogen blik stond de conducteur in de coupé evenals een paar mederei zigers, die door het rumoer aan gelokt waren. Zonder er veel woorden aan te verspillen werd de neger in den kraag gepakt en op het perron geworpen. Een paar vloeken vergezelden zijn valies, dat hem als een bom in den rug werd nagesmeten. Toen Bioddy opgekrabbeld was, hoed en valies bijeengezocht had, was de trein in beweging; de portieren waren ge sloten. Daar stond hij nu, eenigs- zins verfomfaaid, vol droevige ge dachten over de minderwaardig heden van zijn ras in het christe- lijk-blanke Amerika. „Drommels dacht Broddy. „Ik moet vatpavond spelen I" een schrille hysterische schreeuw: een schreeuw van een negerin. Dat was het signaal tot het tumult. Een ontzettend gehuil verhief zich uit het negerpubliek en schreeuwend vlogen de toeschouwers als in een paniek weg. Broddy zag om zich heen. Hij bespeurde, dat hij alleen op het tooneel stond; ook het koor was er van door gegaan. Hij begreep er niets van. Hij snoof de lucht eens op. Er was toch geen brand in het theater Hij ging in de coulise. Een oude neger, die er stond, schreeuwde luid op en vluchtte met opgeheven armen. Broddy had een gevoel alsof hij een slag voor zijn kop had gekre gen. „Ik droom....; ik ben gek ge worden, of de heele wereld is gek geworden dacht hij en hij betast te zijn gezicht met zijn handen om zich te overtuigen, dat hij wakker was. Het theatergebouw was als uit gestorven. Broddy ging in zijn garderobe en wilde zich juist gaan verkleeden, toen aan de deur geklopt werd. Door de smalle deuropening ke ken de verschrikte oogen van den directeur. Eindelijk opende de deur zich geheel en waagde de directeur, rillend en bevend, binnen te ko men. In de hand hield hij een ex tra-editie van een avondblad: „Vreeselijk spoorwegongeluk; de expresse naar New-York ontspoord en naar beneden in een kloof gevallen; de geheele trein is een wrakhoop; niemand is gered, onder de dooden is ook de beroemde neger-tooneelspe- ler Broddy". Nadat de directeur zich over tuigd had, dat Broddy geen spook maar werkelijk een mensch van vleesch en bloed was, viel hij hem om den hals. Voor en na doken de verschil lende verschrikte gezichten van de collega's uit de verste hoeken van het gebouw op, bekomen van hun angst voor den geest van den dooden Broddy, Doch voordat Broddy om de verstoorde voorstelling te vervan gen zijne vrienden van het tooneel vereenigde tot het drinken van een glas op het genoeglijk weder zien, had hij een stille conversatie met zijn verkreukelde bescherm engel en dankte haar door haar zacht onder zijn hemd heen en weer te schuiven voor de wonder bare hulp, welke zij hem weder geschonken had door hem in den sneltrein de ontmoeting te bezor gen met den blanken man, die hem, die een „stinkneger" was niet in den trein had geduld. Niet ieder klaagt maar elkeen draagt wat niemand onzer weet; hoe het ook knaagt en wat het vraagt elk draagt z'n eigen leed. Soms felle pijn om 't eenzaam zijn die vrucht'loos men bestreed; vreugd' is vaak schijn want groot en klein elk draagt z'n eigen leed. 't Wordt wel gestoord maar nooit gesmoord wat men er ook aan deed; 't weent in ons voort niemand die 't hoort elk draagt z'n eigen leed, G. Budde, De schrijver bezit de noodige zelfcritiek een zelfcritiek die met veel achting en ontzag voor het verleden, de daden aan het heden toetst. Grapholoog, Zij, die prijs stellen op een be oordeeling van hun handschrift door den aan ons blad verbonden grapholoog, zenden ons tenminste tien regels van hun gewone, na tuurlijke handschrift, liefst op on- geliniëerd papier. De afzender be- ïoeft ons niet bekend te zijn; ini tialen, schuilnaam, motto is vol doende, wel dienen opgegeven te worden geboortedatum, leeftijd en geslacht. Men zende ons tegelijk een postwissel ad 1,10, waarop als afzender hetzelfde staat als onder de schriftproeve, dus of de ware naam, of de schuilnaam. De jeoordeeling volgt dan later in het Zondagsblad. Onderstaande partij werd ge speeld door dr. A. Aljechin met wit in een blindvoorstelling tegen 6 borden. Het slot doet zien hoe onze we reldkampioen, zelfs zonder stuk ken en bord, weet te combineeren. Fransche verdediging. 1. e2e4 e7e6 2. d2d4 d7d5 3. Pblc3 Pg8—f6 4. e5Xd5 Pf 6Xd5 5. Pc3—e4 Gebruikelijker is 5. Pglf 3, doch de tekstzet, die tegen 5. c7c5 gericht is, vol doet evenzeer, 5f 7—f 5 Een fatale verzwakking van het centrum. De goede zet was 5. Pb8d7, gevolgd door c7c5. 6. Pe4g5! Wit plaatst zoo spoedig moge lijk een paard op e5, door den vo- rigen zet van Zwart daartoe in staat gesteld. 6Lf 8—e7 7. Pg5—f3 c7—c6 Een tempo verlies. Beter was 0—0. 8. Pf 3e5 0—0 9. Pgl—f3 b7b6 10. Lf 1—d3 Lc8—b7 11. 0—0 Tf 8e8 Indien 11Pb8—d7, dan 12. c2c4, Pd5f 6; 13. Pf 3g5, 12. c2c4 Pd5f6 13. Lelf4 Pb8d7 14. Ddle2 c6c5 Noodzakelijk was hier 14 Pd7—f8. De tekstzet geeft Wit gelegenheid tot een schitterend slot. BS1S pp. S ÜP d e f g h 15. Pe5—f 7!! Indien nu de zwarte Dame weg gaat volgt 16. De2Xe6 en verstikt mat (17. Ph6f, Kh8; 18. Dg8f, Tg8: en Phf 7 mat) 15Kg8Xf 7 16. De2Xe6f! Kf 7g6 Of 16Kf 7Xe6; 17. Pf 3g5 mat. Na 16Kf 7f 8 won 17. Pf 3—g5. Nu geeft wit mat in twee zetten. 17 g2—g4! Lb7e4 18. Pf 3h4 mat. Vroolijk, een kabouter, die zijn naam alle eer aandeed, liep met een glunder gezicht door 't stille bosch. Hij lachte in zijn eentje en dacht stellig aan iets prettigs. Nie mand zag hem daar loopen, want 't was nacht. De menschen en kin deren sliepen dus. En de andere kabouters Die hadden een ge wichtige vergadering. Er waren namelijk bij Langhaard, den kabou ter-koning, verscheiden klachten ingekomen over Vlugvoet, een ka bouter, die niet bepaald door ijver of vlugheid uitmuntte en schande bracht over zijn naam, welken zijn ouders hem bij zijn geboorte gege ven hadden. Koning Langhaard was hierover zeer vertoornd geworden en had laten bekendmaken, dat alle ka bouters uit het geheele bosch moesten samenkomen om een mid del te verzinnen, waardoor zij Vlugvoet van zijn kwaal genezen kenden. Ja, de Koning loofde zelfs een groote som gelds uit voor den- gene, die het beste middel wist. Geen wonder dus, dat de verga dering druk bezocht werd, want welke kabouter zou niet gaarne den prijs winnen In de drie da gen, welke dezen gewichtigen avond voorafgingen, was er geen kabouter geweest, die niet ernstig en lang over het geval had nage dacht. De meesten meenden we! iets goeds gevonden te hebben er; de enkelen, die hierin niet ge slaagd waren, hadden toch hun schreden gericht naar de open plek in het bosch, de vergader ruimte. Zij hoopten altijd nog, een goe den inval te krijgen al was het dan ook op het allerlaatste oogenblik in de vergadering. Alleen Vroolijk, dat opgewekte kaboutertje, liep nog rond in het bosch, waar het nu zoo heerlijk rustig was. De maan, daarboven, vergezelde hem wel, maar die maakte niet Het minste geluid, al scheen hij dan ook nog zoo'n schik in kabouter Vroolijk te hebben. Want die maan lachte 't Leek wel of ze deden: wie 't vroolijkst kijken kon En terwijl dit tweetal elkaar nu en dan toelachte, willen wij eens een kijkje op de kabouter-verga dering nemen, waarvan koning Langhaard zelf president was. Op zijn paddenstoel-troon geze ten, die door zes kabouters naar de open ruimte gedragen was, keek hij onderzoekend in het rond. Het zou toch niet aan de aandacht der openlucht-bewoners ontsnapt zijn, dat kabouter Vlugvoet zich onder de bezoekers der vergade ring bevond Want natuurlijk mocht die niet tegenwoordig zijn Maar neen, hoe de kabouter-koning ook tuurde en gluurde, nergens kon hij ook maar een spoor van het mannetje ontdekken. Natuurlijk niet: Vlugvoet lag in bed, was de eenige kabouter in 't heele bosch, die dien nacht sliep. Hij was immers een echte slaap muts Zou hij dan heelemaal niet gemerkt hebben, wat er gaande was Och, de anderen waren slim genoeg om alles voor hem te ver zwijgen, want als hun middel suc ces zou hebben, mocht kabouter Vlugvoet er natuurlijk geen erg in hebben Hij zou, als hij 't wist, op zijn hoede zijn en, het middel om hem van zijn luiheid te genezen het mocht dan zoo goed zijn, als 't 'maar kon zou zeker zonder eenige uitwerking blijven. Neen, Maantje met je bol gezicht. Heb jij nooit verdriet Om wat je zoo eiken nacht Van de wereld ziet Of zoek jij van elke wolk Soms den zilv'ren rand En van ieder leelijk ding Ook den zonnekant Denk je somtijds, maantjelief, 'n Vriendelijk gezicht Geeft, zelfs in een donk'ren nacht, Overal nog licht Oolijk maantje, als jij mij 's Avonds lachend groet, Durf 'k niet pruilen, als 'k van Moes Naar mijn bedje moet. M, Hoekendijk. de kabouter-koning behoefde heusch .niet bang të zijn, dat hem iets ter oore gekomen was 1 Nadat koning Langhaard de ver gadering geopend had, werden de namen der kabouters, die men verwachten kon, voorgelezen. Nie mand ontbrak op 't appèl, ja toch, één was er, die niet aanwezig bleek te zijn. Dit was kabouter Vroolijk, „Als die maar niets in zijn schild voert 1" dacht koning Langhaard. De kabouter-koning en zijn eer ste minister, Puntschoen, keken el kaar veelbeteekend aan. 't Zou de eerste keer niet zijn, dat kabouter Vroolijk uitmuntte in vindingrijkheid. De verschillende sprekers kwa men aan het woord. Het groote ge tal in aanmerking genomen, mocht ieder slechts over drie minuten be schikken, waarin hij zijn plan dus zeer beknopt moest mededeelen. Ter rechterzijde van den koning zat de jury, een dozijn kabouters, die de verschillende voorstellen opteekenden om lafèr het beste te bekronen. Zij vonden het erg jam mer, dat zij zelf niet konden mee doen, maar.jury-lid te zijn is een eerebaantje en daarvoor heeft een kabouter heel wat over. De vergadering kreeg de meest uitéénloopende voorstellen te hoo- ren. Soms schudde koning Lang haard verveeld het hoofd, een en kele maal knikte hij en stak de lip pen vooruit, als hij zeggen wilde: „Nog zoo kwaad niet Geen enkel plan, echter werd geestdriftig door hem ontvangen. Zélfs zijn eerste minister, de steun pilaar van zijn regeering, die hem het vorige jaar tijdens zijn ernstige ziekte, zou trouw en goed vervan gen had, kon hem nu geen bevredi gend antwoord op zijn vraag ge ven. Bijna begon de kabouter-koning den moed te verliezen. Zóóveel raadgevingen en niet één, die hem afdoende voorkwam Waar zat kabouter Vroolijk toch Die zou wel raad geweten hebben 't Was nu te laat om hem nog een bood schap te sturen, want hij woonde heelemaal aan 't andere eind van 't bosch en het liep reeds naar het sluitings-uur. Koning Langhaard greep eens naar zijn baard, zooals hij altijd deed, wanneer hij ernstig nadacht, toen. de open-luchtbewakers iemand op de vergadering toelie ten en die iemand was. kabou ter Vroolijk, die daar met zijn muts in de handen bleef staan cn vroolijk keek, dat zeis koning Langhaard niet boos kon zijn om zijn te-laat-komen Zoodra hij het woord kreeg, bood hij zijn verontschuldigingen aan en vertelde: „Mijn plan was niet eerder voor uitvoering vatbaar, want ik weet, dat kabouter Vlugvoet in den voor nacht nooit vast slaapt en hij pas in den nanacht in den dut is. Voor zichtig heb ik zooeven in zijn ka mertje gegluurd en hij slaapt als 'n os. En nu kom ik met het volgende voorstel. Heel zacht moeten één of twee van ons bij hem binnendringen en de kleeren, welke gisteravond door hem uitgetrokken werden en in zijn kamer hangen, ;n het bosch verstoppen Kou kan hij niet vatten, want hij draagt een llanel- len pyama, zag ik juist. Ook zijn mooie puntschoenen moeten wij niet vergeten. Zijn oude sloffen kunnen we laten staan, want hij kan toch niet op bloote voeten of ^5 K cO', c o, -Z v

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 8