DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUCD. Onderredactie
DE MOED VAN KONING
ALBERT.
DE TROUWRING.
DE KONING DER
KALAKARI.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
van
HET IJSCO-HONDJE.
DE KLEINE VLIEGENIER.
mercie Compagnie bestond uit 8
directeuren. Het commerciehuis
stond op de Balans. De compagnie
had verscheidene pakhuizen tot
opslag der goederen. Ook had zij
een scheepswerf, een blokmakerij
en een lijnbaan.
De goederen werden niet altijd
te Middelburg opgeslagen of ver
kocht. De markt zou daardoor in
Zeeland overvoerd werden. Veel
werd te Amsterdam geveild, waar
ook vaak betere prijzen werden
gemaakt. Later werd ook handel
gedreven in slaven. Deze werden
niet gekocht met geld, maar met
handelsartikelen, zooals buskruit,
geweren, kleedingstukken, soms
zelfs met jenever.
De Commercie-Compagnie heeft
op 't laatst der 18de eeuw veel
verliezen geleden, vooral tijdens
de oorlogen tusschen Engeland en
Frankrijk. Haar schepen werden
vaak genomen, niettegenstaande
de Staten bij genoemde mogend
heden er over klaagden. Het aan
tal directeuren was al gedaald tol
vijf. In 1796 vertrok het laatste en
eenigste schip, dat de Compagnie
nog had n.l. de Vergenoeging. Van
het schip werd echter geen genoe
gen beleefd, daar het nooit is te
ruggekeerd. De Compagnie had
in de vorige eeuw nog 'n scheeps
werf en een lijnbaan, die wat op
brachten, totdat zij in 1889 een
roemloos einde had.
Bovenstaande aanteekeningen
zijn ten deele overgenomen uit de
desertatie van dr. A. Wisse, direc
teur der Rijkskweekschool te
Utrecht, geboren te Serooskerke
(W.), over de Commercie Compag-
niet te Middelburg.
R. B. J, d, M.
(Nadruk verboden.)
De oud-Russische militaire atta
ché bij het Belgische 'leger aan den
IJzer, Prejbiano, vertelt in het
blad „Wosrojdenié", een spannend
incident uit de oorlogsjaren aan
den IJzer.
Een vliegtuig is opgestegen,
met een waarnemer aan boord.
Het is nog slechts een klein puntje,
dat zich hoog, zeer hoog in het
uitspansel beweegt, Plots doet het
een zwenking en verplaatst zich
in volle vaart, naar het Oosten.
Een groep vliegers van het
vliegpark bij Houtem volgt met
onrust de manoeuvres van het
vliegtuig, dat rechtsreeks den ste
ven wendt naar de Duitsche ge
vechtslinie.
Maar hij heeft het hoofd ver
loren, zegt een officier, hij voert
den koning regelrecht naar de
Duitschers.
De waarnemer aan boord van 't
vliegtuig was inderdaad de in het
begin dezes jaars om het leven ge
komen Koning Albert.
Nauwelijks waren de woorden
van den officier uitgesproken of
een reeks van witte vlokken, ge
tuigden van de Duitsche beschie
ting, omringden den blanken vo
gel, die zijn weg in het blauw
voortzette.
Een eerste salvo is gevolgd door
een tweede, door een derde; de
witte vlokken komen nader en na
der bij.
Mijne heeren, roept een ka
pitein die met een verrekijker na
gaat wat er gebeurt, drie Fokker
jachtvliegtuigen zijn in aantocht.
Spoedig aan boord van onze toe
stellen.
In enkele oogenblikken zijn zij
aan boord. Mijn vriend Olieslagers,
een oud vlieger uit den vredestijd,
neemt mij mee als passagier en in
korten tijd gaan zes toestellen de
lucht in.
Gedurende dien tijd schippert 't
toestel, waarin de koning zich be
vindt, om aan de Duitsche beschie
ting te ontkomen. De vijandelijke
artillerie schiet nu niet meer, als
of zij den witten vogel wilde over
laten aan de jachtvliegtuigen.
De blinkende schuitjes van de
Fokkertoestellen worden meer en
meer zichtbaar. Men heeft den in
druk dat zij het Belgisch vliegtuig
zullen bereiken. Maar de Duit
schers zien versterking optreden
en achten het dan ook raadzaam,
de achtervolging stop te zetten.
Enkele minuten later rolt het
vliegtuig met den Koning aan
boord op het vliegveld, gevolgd
door onze toestellen.
De koning heeft zijn vliegkap
afgedaan en veegt glimlachend de
glazen van zijn bril af.
Mijne heeren, ik geloof dat
ik U allen schrik heb aangedaan,
zegt hij. Werkelijk, het was de
moeite niet waard: ik wilde
slechts van boven de Duitsche li
nies zien.
Daarna drukte de koning al de
aanwezigen de hand. Toen hij mij,
met mijn vliegkap nog op, opmerk
te, zei hij, half ernstig, half glim
lachend:
Wat U betreft, kapitein, ik
verzoek U iets dergelijks niet meer
te doen. Ben ik niet verantwoor
delijk voor uw veiligheid
De trouw- of verlovingsring, dat
gladde gouden ding, speelt in het
leven der meeste menschen een
groote rol. Den laatsten tijd komt
er verzet tegen dit symbool van
liefdestrouw, omdat de vorm van
den ring zoo weinig zegt, omdat
het zoo eenvoudig is en zoo wei
nig variatie biedt.
„De verlovings- of trouwring,
zooals wij hem kennen, dat gladde
smakelooze, nuchtere ding, dient
zoo spoedig mogelijk vervangen te
worden door een ring van fijner
smaak en aantrekkelijker vorm",
aldus de Engelsche aristocrate da
me lady Mount Temple. Zij be
toogt, dat zoon gladde ring fnui
kend werkt op de charme die van
een fijne hand met enkele andere
ringen in schooner stijl met diep-
flonkerende steenen, uitgaat. Zoo'n
gladde ring slaat het effect van
een eleganten minutieusen mar-
quisring dood, hij is van een grof
effecf in de harmonie van slanke
vingers, waaraan een wit gouden
of mat-platina ring met flonkeren
den robijn relief geeft.
De lady zegt, dat die gladde
dikke „gordijn-ring" ook geen
historische beteekenis heeft en dus
daarom niet als eeuwenoud ge
bruik gerespecteerd dient te wor
den.
Dit laatste zal wel niet juist
zijn. Het idee van trouwringen is
oud. Daar is b.v. de ring van een
koningin der Chaldeën Shu Bad,
die circa 4000 jaren geleden ge
leefd heeft. Bij de opgravingen
vond men aan haar hand twee
ringen. Een ervan was rijk ver
sierd, de andere was een smalle
gouden band met een cloisonné
versiering, afgewisseld met kleine,
doch zuivere edelsteenen. Een ring
dien historici als den vorstelijken
trouwring beschouwen.
Plinius spreekt van „ijzeren rin
gen", en haalt deze aan als sym
bool van een pand van trouw tus
schen twee menschen.
Dat de gladde ring minder al
gemeen was dan in onze dagen
dat bewijst de geschiedenis, dat
bewijzen de musea (Britsch Mu
seum, Louvre, Keulen, Pforzheim,
Florence, Rome) afdoende. Ringen
met inschriften vertoonen uit den
aard der zaak korte, kernachtige,
zinnebeeldige spreuken of zelfs
een enkel woord. Op vele Ro-
meinsche ringen staat eenvojjqJ,
hetzij in oude latijnsche letterty
pen, hetzij in Grieksche: een
dracht.
In het begin van onze jaartelling
kwam de gewoonte in zwang om
in trouwringen met edelsteenen
bezet de namen van de ver'uofden
of echtelieden te graveeren. Rin
gen met een Christusfiguur wer
den eveneens geschonken.
Ook in latere eeuwen tot in de
zeventiende en achttiende toe,
bleef deze gewoonte bestaan en
daarnaast die van ineensluit'ende
handen.
De eerste trouwring met ineen-
sluitende handen stamt uit den
tijd van het keizerlijk echtpaar
Marcus Aurelius en Faustina. De
ze golden immers als de schutspa
tronen van den echl en werden ais
zoodanig in de tempels van Rome
geëerd.
In het jaar 1898 kwamen bij een
theaterbrand in Londen de vrouw
en de zoon van een zekeren dr.
Jefferson om het leven. De be
droefde echtgenoot maakte nu 'n
eind aan zijn groote praktijk, ver
kocht zijn bezittingen en ging op
reis. Hij wilde nog eenmaal de
schoonheden der wereld zien en
ervan genieten, om dan een einde
te maken aan zijn leven, dat hem
zonder vrouw en kind waardeloos
toescheen. Op deze wereldreis on
dernam hij van Kaapstad uit een
tochtje naar de woestijn. Hier ont
moette hij een troepje kleine
Boschjesmannen met een afstoo-
tend leelijk uiterlijk.
Hun hoofdman had een been ge
broken en zij stonden radeloos
jammerend om hun heer.
Dr. Jefferson nam den man on
der zijn behandeling en zette het
been. Natuurlijk moest hij bij Eet
eigenaardige volk blijven, dat
gaandeweg met al zijn ziekten en
zijn kleine kwalen tot hem kwam.
Maanden vergingen op deze wij
ze en langzamerhand raakte dr.
Jefferson met het denkbeeld ver
trouwd, de rest van zijn leven tus
schen de inboorlingen der zand
woestijn door te brengen. Spoedig
was hij de onbestreden heerscher
en leider geworden. Men stelde
een onbeperkt vertrouwen in hem,
door de geheimzinnige kunsten, die
hij als blanke beheerscht. Hij heeft
zich geenszins van de buitenwe
reld afgesloten, doch onderhoudt
een druk verkeer met haar. I" Dch
krijgt een blanke hem nooit Ie
zien. Af en toe duiken in het ge
woel van Kaapstad eenige van
zijn kleine aanhangers op, die vol
gens een briefje, dat hij hun mee
gaf, boeken, medicijen en levens
middelen inkoopen. Zij betalen niet
met geld, maar met goudkorrels
Men zegt dat Jefferson de bewa
ker geworden is' van den legen-
darischen schat der Boschjesman
nen, dien zij, toen zij voor de blan
ke veroveraars de woestijn in
vluchtten, op onbekende plaatsen
verborgen hebben. Niemand weet,
waar men dezen schat moet zoe
ken, maar er zijn duizenden aan
wijzingen, dat hij bestaat.
Brieven enz., betrekking heb
bende op deze rubriek te richten
aan ondergeteekende.
Probleem no. 175 is van den
heer R. Vonk, Appingedam en no.
176 van den heer C. Blankenaar.
(Uit de Witte Raaf) 'n Keurig eind
spelletje. Wel gemakkelijk te vin
den.
R. VONK.
No. 175.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 1, 2, 4, 7, 9/12, 15, 16, 26, 36.
W. 19, 25, 27, 32, 34, 35, 37, 38,
42, 44, 47, 48.
C. BLANKENAAR.
No. 176.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. Sch. op 11, 40 en 45. f
W. sch. op 22, 27, 28 dam.
Oplossingen no.'s 173174.
No. 173. W. 40—35, zw. 16—21,
w. 35X24, z. 21—27, w. 31X13, z.
12—18, w. 13X22, z. 17X48.
No. 174. W. 72—22, 45—40, 40—
34, 28—22, 29—24, 50—45 en 45 X
5.
Het onderstaande is uit de par
tij. De stand is als vólgt:
Z. 2/4, 6, 8, 9, 11, 13, 14, 16/19,
23, 24.
W. 25, 27, 28, 32, 33, 35, 37, 39,
41/44, 47/49.
Zwart speelde hier 2329.
Wit toen 2823, meenende min
stens een schijf te kunnen winnen.
Zwart toen 29X38, wit 23X21,
zw. 1318, w. 42X33, z. 1822,
w. 27X18, z. 16X29 en schijf 18
gaat verloren.
J. Scheeres, Delfzijl.
„Ik heb Does in lang niet gezien.
Zou meneer Rikkers 'm verkocht
hebben vroeg Dik, toen hij met
vader en moeder aan tafel zat.
„Dat weet ik niet", antwoord
de moeder, „maar nu je 't zegt, ja,
't valt mij ook op, dat ik meneer
Rikkers tegenwoordig altijd zon
der z'n hond zie uitgaan".
„Hè, en ik vond 't juist zoo leuk,
dat Does altijd meneers wandel
stok in zijn bek droeg", merkte
Dik op.
„Misschien wordt hij wel ge
schoren", dacht vader, „zijn zwar
te krulletjes waren erg lang."
„Maar dat duurt toch geen da
gen", meende Dik.
„Dat 's waar. Ik vind 't eigenlijk
niets mooi, als Does zoo'n kaal
achterlijf heeft", vond moeder.
„Ik ook niet. Als Does maar niet
dood is", zuchtte de jongen.
„Je moet niet zoo gauw 't erg
ste denken. Maar 't zou wel kun
nen wezen, dat 't beest ziek is",
opperde vader.
Er gingen weer een paar dagen
voorbij zonder dat Dik den hond
van de overzij zag. Meneer Rik
kers woonde namelijk schuin te
genover hen. En op een morgen,
toen Dik uit school kwam, zag hij
daar zijn buurman weer alleen
aankomen. Dik besloot eens naar
Does te vragen.
Hij groete beleefd en zei:
„Meneer, waar is Docs t >ch
Thuis".
„Is hij ziek
„Neen, maar Does heeft 't zoo
druk".
„Druk waarmee vroeg Dik
verbaasd,
„Does heeft vier jonge doesjes
gekregen en daar moet moeder
Does nu voor zorgen. Je moet ze
eens komen kijken. Ze zijn nu pre
cies drie weken oud".
„Van middag na vieren, is dat
goed
„Best."
Dik groette en liep opgetogen
naar huis, waar hij 't nieuws ver
telde. En om vier uur haastte hij
zich naar meneer Rikkers.
Die bracht hem in de zijkamer
bij 't nest jonge honden. Mooie
diertjes waren het. Does begon te
grommen, als Dik aan de jongen
wou komen. En toen.... mocht
Dik één van de jonge hondjes uit
kiezen. De jongen wist niet, wat
hij hoorde. Een eigen hond Heer
lijk was dat
Dik koos het hondje, dat een
wit puntje aan zijn staart had.
Maar het moest nog een poosje bij
de moeder blijven. Vader en moe
der hoorden op van het geschenk.
En eiken dag vroeg Dik aan me
neer Rikkers, wanneer hij zijn
hondje kon komen halen.
Eindelijk was 't zoo ver. Dik
had al een hondenmand klaar
staan en daar moest Dobby, zoo
als hij zijn hond noemde, in.
Al gauw bleek Dobby bijzonder
verstandig te zijn. Heel vlug was 't
beest zindelijk en met hulp van
vader leerde hij hem allerlei
kunstjes: mooi zitten, dood liggen,
apporteeren, enz. Dik en Dobby
werden onafscheidelijke vrienden
Dobby bracht zijn baasje geregeld
naar school en liep hem 's mid
dags tegemoet.
Toen kwam de groote vacantie.
Vader en moeder zouden op reis
gaan en Dik mocht bij Oom Henk
in Driebergen komen logeeren.
„En Dobby dan vroeg Dik op
een.
„Ja, misschien mag die weer zoo
lang bij meneer Rikkers", veron
derstelde moeder.
Dobby legde zijn kop op Diks
schoot, alsof hij zeggen wou: „Je
laat me toch niet alleen
„Ik schrijf aan oom Henk", be
sloot de jongen, „en ik vraag, of
ik Dobby mee mag brengen".
Dat deed hij enoom vond
't best. Oom Henk schreef erbij,
dat hij dol op dieren was. Nu leek
de vacantie Dik pas echt leuk te
zullen worden. Oom Henk woon
de vlak bij de bosschen, had een
auto en kwam zijn logé's daarmee
halen. Dik nam een hartelijk af
scheid van zijn ouders en zat even
later naast oom met Dobby op
zijn schoot. De hond hield zich ge
lukkig heel kalm. 't Was een
mooie tocht en nauwelijks was het
gezelschap thuis, of Dobby moest
voor oom en tante zijn kunsten
vertoonen.
Toen Dik klaar was, zei oom:
„Is dat alles
„Ja, oom, meer kent hij nog
niet".
„Nu, dan zal ik je morgen eens
wat laten zien", beloofde oom.
„Waar In een paardenspel
„Weineen, hier op 't dorp".
Dik was nieuwsgierig.
Den volgenden morgen wandel
den oom en Dik naar het station.
Daar bij den overweg is een gara
ge, waar de menschen die met den
trein mee moeten, hun fietsen
kunnen stallen om er 's avonds
als ze met den trein terugkomen,
weer op naar huis te rijden. En de
man, die de fietsen bewaart, ver
richt ook de noodige reparaties.
Oom bleef daar stilstaan.
„Is 't hier vroeg Dik.
„Ja."
„En waar is de hond
„Daar
Oom wees op een klein, bruin
zwart hondje, dat tusschen de fiet
sen doorliep. Op eens rende 't weg
en daasde wat om een ijsco-man
heen, die een eindje verder met
zijn karretje stond. De man sloeg
met forsche slagen op de gong om
de liefhebbers uit te noodigen iets
van zijn koele lekkernij te koopen,
„Fik Fikje riep oom.
Het hondje kwam aandraven,
bleef kwispelend met zijn staart bij
oom staan.
„Moet je een ijsco vroeg oom,
„Hè ja, graag", antwoordde Dik.
„Ik vraag 't niet aan jou", zei
oom lachend, „maar aan 't hondje".
Fik had de vraag begrepen,
kwispelde nog harder met zijn
staart en antwoordde met een
kort: „waf, waf
„Ga dan je bakje maar halen",
zei oom.
Het hondje holde weg naar de
garage, kwam even later terug
met een vierkant blikken bakje,
dat hij in zijn bek droeg en voor
ooms voeten neerzette.
Intusschen had oom zijn beurs
te voorschijn gehaald en nam er
drie centen uit, welke hij in het
bakje legde. Nu nam Fik het
voorwerp weer tusschen zijn tan
den en haastte zich ermee naar
den ijsco-man.
Deze begreep den kleinen klant
direct, nam de drie centen er uit
en legde er een ijsco voor in de
plaats, welke hij uit het kartonne
tje liet glijden. De hond had het
bakje reeds op den grond gezet en
slokte de lekkernij in twee, drie
happen naar binnen. Toen bracht
de hond het leege bakje weer op
zijn plaats.
Even later kwam er een reiziger,
die het hondje op dezelfde wijze
trakteerde.
„En, wat zeg je ervan vroeg
oom.
„Kunstig. Ik ga 't Dobby ook
leeren ijsco's te koopen, maar
dan moet hij ze bij mij brengen, dat
ik ze kan opeten."
„Slimmerd En moet Dobby dan
toekijken
„Natuurlijk niet Hij krijgt ook
wat voor zijn moeite."
Dik zag het ijsco-hondje nog her
haalde malen zijn kunst vertoonen.
En als jullie dezen zomer langs 't
station Driebergen komen, op de
fiets of meT de auto, dan moet je
eens op het ijsco-hondje letten.
Neem vooral drie centen mee,
om 't beestje ook eens te traktee-
ren.
J. H. Brinkgreve
Entrop.
VOOR DE KLEINTJES.
Moeder, als ik groot ben,
word ik
Als Oom Koos een
vliegenier
Zegt klein Jantje. Bij 't
vooruitzicht
Heeft het ventje al plezier.
Moeder, heb je soms een
boodschap:
Een pond koffie, suiker, thee,
'k Vlieg dan eventjes naar Java,
'k Breng, wat je hebt noodig,
mee.
Goed zegt Moeder, "k
zal 'r aan denken,
Maardat duurt toch
nog een poos,
Vóórdat jij, mijn kleine Jantje,
Net zoo groot bent als Oom
Koos I
En 'k heb nu al heel wat noodig.
Ga dus naar den kruinenier
Alles heb ik opgeschreven.
Kijk, het lijstje heb ik hier
Even kijkt ons Jantje effen,
Maar dan lacht op eens de guit
En hij zegt: 't Is goed, hoor
Moeder;
Kijk je vast al naar me uit,
Tot ik strakjes weer terugkom?
Want.dan speel ik
vliegenier
En de lange reis naar Java
Eindigt bij den kruinenier 1
't Gaat toch in een vlieg
machine
Immers altijd vrees'lijk vlug
'k Ben dan van mijn vliegtocht,
Moeder,
In een wipje weer terug
Moderne astronomie.
Onderwijzer: „Noem mij eens 'n
paar sterren
Leerling: „Van de voetbal of
van de film, meester
Rozen staan er in ons tuintje,
Rozen rood en rozen geel,
Rozen wit en rozen rose.
O, er staan er toch zoo veel
't Is er nu een bloemenweelde,
Want 't is volop rozentijd.
Maar ze laten 't hoofdje hangen.
Is er soms iets, dat hun spijt
O, ik weet het al: die rozen
Hebben dorst 't Is lang al
droog.
Daardoor kwam het, dat elk roosje
Treurig werd en 't hoofdje boog.
'k Haal een gieter 'k Geèf ze
water
Kijk, ze worden al weer frisch
En ik doe dat eiken avond,
Zoolang 't droog en warm nog
is.
Al die rozen kijken dankbaar,
En ze bloeien nu weer mooi,
Heerlijk is het in ons tuintje
Met dien schoonen rozentooi
Carla Hoog.