FORTINBRAS,
HONICS BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOcl.
KRONIEK vast den DIG.
Duistere vermoedens, Is Von
Schleicher koelbloedig uit don
weg geruimd? Waarom h®t
bestaan van een complot niet
aangetoond?
FEUILLETON.
DE KOOPMAN IN GELUK,
GENERAAL SNIJDERS ZIET
OORLOGSGEVAAR.
De gebreken en tekortkomin
gen van ons leger.
OUD-MINISTER VERSCHUUR.
HOOFDINGENIEUR UTR. PROV.
WATERSTAAT.
STIJGENDE OPBRENGST LANDS-
MIDDELEN VAN NED.-ÏNDIë,
PROVINCIALE STATEN VAN
ZEELAND.
Middagzitting.
f
,./N
f
(Wordt vervolgd.)
wAyi/^tf -K*»A^-U^-ii
aoatiftt^KMaiKi
^.^•.^,<^vcmauwx a.nicfc*TU{>UKi^ft>a^i*KOQtfia*a^^
r.-.r» - A.u-,';r1 ^■Fr^yrynm?l■■^-J^^^^•A-•^^■•v -JLv' ■.-
Wij hebben Maandag op deze plaats
onze groote verbazing' geuit over het
feit, dat generaal Von Schleicher, hoe
wel hij meermalen er blijk van gaf, bij
zonder goed te kunnen intrigeeren, in
het gezelschap van lieden als Roehm en
den veemmoordenaar Heines verzeild
was geraakt. Er zat achter die vraag
een duister vermoeden, dat wij toen
echter niet durfden uitspreken; het ver
moeden, dat Von Schleicher, zonder iets
met de S A.-camarilla te maken te heb
ben, koelbloedig zou zijn afgemaakt. Wij
meenen dit nu openlijk te mogen zeg
gen, orridat de verdenk/ingen j<in deze
richting steeds sterker worden. In de
Engelsche pers wordt er duidelijk op
gezinspeeld en zooals men gisteren
beeft kunnen lezen noemde de
Franschman Pertinax den dood van
Von Schleicher onomwonden een vul
gaire moord. Het is verschrikkelijk,
maar men kan niet meer aan de gedach
te ontkomen, dat de Duitsche regeering
op barbaarsche wijze een aantal tegen
standers uit den weg heeft geruimd, zon
der dat haar bestaan daadwerkelijk
door defeen bedreigid werd. Men (had
op zijn minst mogen verwachten, dat zij
althans het werkelijk bestaan v&n een
samenzwering zou hebben aangetoond.
Niets echter daarvan. Vijf dagen na de
dramatische gebeurtenissen is er niet
meer dan een officieele bewering, dat
Von Schleicher met Roehm zou hebben
samengespannen. Eenig'e opheldering
daaromtrent blijft volledig uit. Geen en
kel b e w ij s hebben Hitier c.s aange
voerd. om hun mededeelingen te sta
ven. Wat moet men daarvan denken?
Meenen de Berlijnsche machthebbers
dat de wereld hen wel zal gelooven, al
len omdat ze zeggen, dat het zoo is. Ze
vergeten dan, dat die wereld juist heel
wantrouwend is geworden jegens al hun
beweringert. En dat niet zonder reden.
De affaire van den Rijksdagbrand ligt
nog te versch in het geheugen, dan dat'
men voetstoots kan aannemen, dat er
te Berlijn nooit gelogen wordt. Wij kun
nen het niet helpen, maar onze twijfel
aan alles, wat de Duitsche regeerjing
thans officieel in verband met de sa
menzweringsaffaire verkondigt, rijst met
den dag. Behalve het ongeloofwaardige,
dat Von Schleicher met Roehm zou heb
ben aangepapt en dat hij werd doodge
schoten, omdat hij zich verzette tegen
zijn arrestatie, is daar ook nog de zon
derlinge omstandigheid, dat Roehm en
Heines bij hun arrestatie werden aange
troffen, terwijl ze zich aan niet nader te
noemen handelingen schuldig maakten-
Wij hebben gisteren de vraag reeds ge
steld: hoe is dat te rijmen met actieve
rebellie? Als ze werkelijk van plan wa
ren hun slag te slaan, hadden ze wel wat
anders te doen gehad- En al de „rad
draaiers" zijn vrijwel zonder vorm van
proces naar het hiernamaals gezonden.
Waarom die haast? Waarom geen ver
hoeren? Waarom de beschuldigden niet
een bekentenis ontlokt? Zou de Duit
sche regeering haar actie ooit beter
hebben kunnen rechtvaardigen
Twee secretarissen van Von Papen
zijn van kant gemaakt. Daarvoor heb
ben wij geen enkel officieel motief hoo-
ren noemen, 't Klinkt ontzettend, maar
de kwalificatie: vulgaire moord komt
ons hier nog niet zoo mis voor.
Om der wille van het Duitsche volk
moet men hopen, dat al deze duistere
vermoedens alsnog onjuist zullen blijken
58)
door
WILLIAM LOCKE.
HOOFDSTUK XVI.
te zijn. Wij vreezen echter het ergste.
Wij vreezen, dat men zal moeten be
amen, wat het Engelsche blad de „Ti
mes" gisteren schreef: Dat voor zoo
ver het regeeringsmethoden en eerbied
voor het leven betreft, Duitschland
heeft opgehouden een modern Euro-
peesch land te zijn. Het gebeurde is iets
voor Rusland of voor het Turkije van
Abdoel Hamid, maar niet voor West-
Europa: de „Times" gelooft niet meer
aan het verhaal van de samenzwering.
Hoogstens heeft dat een zwakke basis
gehad. Duitschland is tot het stadium
van Richard de derde teruggekeerd.
Het is een hard oordeel, maar als inder
daad de Duitsche regeering in een soort
van benauwenis, is een nerveuze angst
er maar op losgeslagen heeft, kan men
het niet anders dan onderschrijven.
Rampzalig Duitschland.
Maandagavond hebben vooraanstaan
de leden van de Bredasche burgerij een
samenkomst gehouden in het Zuid te
Breda, waar o.m. generaal Snijders
sprak over de Nederlandsche defensie-
belangen.
Spr. zette uiteen, dat de paraatheid
van ons leger in 1914 den vijand buiten
de grenzen heeft gehouden. Na 1918 is
de Nederlandsche weermacht echter
stelselmatig verzwakt. In het buitenland
koestert men thans de overtuiging, dat
wij geen tegenweer meer kunnen bie
den.
Daarop ging spr. over tot het opnoe
men van enkele gebreken en tekortko
mingen van ons leger.
Allereerst het verderfelijke feit van
het loten voor den dienstplicht, waar
door van de jeugd die den dienstplichti
gen leeftijd heeft bereid, slechts een
derde opkomt.
Wat hebben wij aan die horden, die
van meet af aan moeten worden opge
leid in oorlogstijd
Een gevolg van die kleine lichtingen
is, dat, om het leger op oorlogssterkte
te krijgen, 15 lichtingen noodig zijn.
Daardoor moeten mannen die reeds
gevestigd zijn en gehuwd, die een posi
tie verworven hebben, alles in de steek
laten.
Spr. noemde dat een onzedelijk stel
sel. Zijn meening is dat de dienstplicht
op ieder, man of vrouw, moet rusten en
bij de wet moet worden vastgelegd,
voor een deel op oeconomisch gebied.
Een ander bezwaar is de korte oefe-
ningstijd, die bij het vooroefeningsinsti
tuut zelfs nog korter is.
Ook de reserve-officieren hebben te
weinig gelegenheid om zich te bekwa
men, ook voor de hoogere rangen. De
beroeps-hoofdofficieren kunnen, door-'
dat de manoeuvres uit bezuiniging zijn
gestaakt, zich niet oefenen in de hooge
re legerleiding en toonen waf zij kun
nen.
Onder de vele andere bezwaren is
nog een belangrijk punt de voorberei
ding van oeconomische en industrieeie
weerbaarheid. Dit is niet van zuiver mi
litair belang maar in groote mate be
langrijk voor de burgerbevolking.
Ieder jaar is er wat afgeknabbeld van
de militaire budgetten, en de doorvoe
ring van het rapport van de commissie
Idenburg zou de nekslag zijn. Laten we
hopen, .zei spr. dat de regeering met
wijsheid, voorzichtigheid en vaderland
liefde bedeeld mag worden. Anders zou
de weermacht gemaakt worden tot een
kostbare maar nuttelooze schijnvertoo-
ning.
Sedert eenigen tijd openbaart zich in
het Zuiden de onrust. Een uiting daar
van is geweest een geschrift, door de
burgemeesters van Weert, Maastricht
en Tilburg gericht aan den raad van mi
nisters namens een groot aantal burge
meesters uit Limburg en Noord-Brabant.
Spr. ziet met groote belangstelling het
antwoord tegemoet.
Naar sprekers meening is er een zeer
dreigend oorlogsgevar. De Volkenbond
is onmachtig gebleken en heeft haar
prestige geschokt en het vertrouwen
aan ieder ontnomen.
Door de mislukking van ontwape-
nings- en andere conferenties is onder
ling wantrouwen, verdeeldheid en ver
bittering gewekt.
Spr. gelooft te moeten zeggen, dat er
een nieuwe oorlog dreigt. De bewape-
ningswedijver, die een tijdlang gerusi
heeft, is opnieuw met grooten kracht
opgenomen. Zelfs Denemarken komt te
rug van zijn tot nu toe volgehouden be
perking van bewapening.
Het geheime verdrag tusschen Frank
rijk en België heet wel defensief te zijn,
maar in een oorlog noemt ieder land
zich slechts verdediger. De opmerking
als zou het verdrag slechts defensief ka
rakter dragen, heeft naar spr.'s meening
niet de geringste waarde.
Spr. gaf vervolgens een uitvoerige be
schouwing over de maatregelen door
Frankrijk en België genomen, die naar
zijn meening wijzen op een aanval van
hun kant op Duitschland en niet het om
gekeerde zooals velen meenen.
Het gevaar van schending in de lucht
in Zuid-Limburg is zeer groot, meende
spr. Daarom moeten daar luchtschrijd-
krachten bestendig aanwezig zijn.
Voorloopig is Duitschland onmachtig
oorlog te voeren tegen een groote mili
taire kracht als Frankrijk en België sa
men vormen. Maar Duitschland zal niet
rusten voor het gelijkstelling van bewa
pening heeft gekregen.
Naar spr's vaste overtuiging is het
oorlogsgevaar dreigender dan in 1914.
Velen willen in oorlogstijd achter de
HoIIandsche waterlinie terugtrekken.
Spr. acht deze suggestie niet waard om
er een woord aan te verspillen (ap
plaus).
Slechts wanneer het veldleger door
overmacht teruggedrongen wordt, kan
het in het verdedigingswerk worden op
genomen; in de hoop spoedig hulp te
krijgen om den vijand weer terug te
drijven.
Noodig is versterkingen aan kust en
grens tegen luchtgevaar, met perma
nente bezetting en sterke bewapening.
Oefening van het leger in vredestijd
moet krachtig ter hand worden geno
men. Groote manoeuvres zijn onmisbaar
voor de hoogere legeraanvoerders en
(Ingez. Med.)
Madama Chauvet was zeer verbaasd,
dat Félise zooveel belangstelling' toonde
in haar conversatie. Madame Chauvet
voelde zeer haar verantwoordelijkheid
en zij vervulde haar plichten als de
Fransche moeder, die huwbare dochters
heeft. Maar zaken zijn zaken en het
jonge meisje, dat in haar woning een
zelfstandige taak te verrichten heeft,
geniet veel meer vrijheid dan haar
vroegere schoolmakkertjes, die een ge
woon huiselijk leven leiden. Dit erken
de Madame Chauvet ten volle en zij
was bereid om Félise op dat punt alle
vrijheid te laten. Maar Félise scheen
daaraan geen behoefte te hebben; zij
volgde de goede Madame Chauvet als
een schaduw. Tegen Martin zei zij geen
enkel vertrouwelijk woord.
Madame Chauve.t hield van Martin,
zooais iedereen in Brantöme deed. Hij
was beleefd, bescheiden en sympathiek.
Alles, wat hij deed, deed hij op be
schaafde wijze, iets wat de Franschen
dadelijk opmerken. Wanneer hij haar
een schotel gestoofd kalfsvleesch pre
senteerde, of wanneer hij luisterde naar
haar verslag over haar chronische
kwaal, had Madame Chauvet altijd het
gevoel in tegenwoordigheid te zijn van
een tip-top mensch; hij was ook zoo
zacht als een schaap. En waarom Fé
lise dus altijd zoo stijf met Martin om
ging, kon de goede Madame Chauvet
maar niet begrijpen: Félise was konings
gezinder dan de koning, ze was zoo be
schroomd en teruggetrokken. Ware
Martin een ruwe man geweest van zes
voet lengte, met opgedraaide snorren,
dan zou madame Chauvet voor Félise
in de bres zijn gesprongen. Maar nu?
En waarom deed Félise nu alsof zij een
dochter van haar was, nadat ze elkaar
vijftien jaar lang koel voorbij waren
gegaan?
Zelfs Martin, die er niets achter zocht,
verwonderde zich over haar stijve ma
nieren. Al den tijd, dat Bigourdin af
wezig was, sprak zij bijna geen woord
tegen hem.
Maar toen het bericht kwam, dat haar
moeder overleden, en ter ruste gelegd
was, en toen de eerste hevige schok
door.staan Was, legde zij al die manier
tjes ter zijde en was zij weer de oude
Félise. Madame' Chauvet, die niets van
de moeder wist, trachtte haar te troos
ten, doch begreep haar niet. Félise
wendde zich instinctmatig tot Martin,
wien ze haar vertrouwen had gegeven.
Martin voelde haar verdriet mede; hij
trachtte haar sympathie te betoonen,
maar in den grond van zijn hart wensch-
te hij dat Bigourdin hem niet die lastige
waarheid verteld had. Daar weende nu
dit arme kind haar oogen uit over een
moeder, die, volgens zijn weten, aller
minst een engel was geweest. Hij vond
zichzelf een huichelaar, als hij trachtte
haar te troosten, maar 't deed haar
oogenschijnlijk goed.
Een paar uur later kwam ze weer
bij. hem in de vestibule. Ze had haar
tranen gedroogd en zag er uit als iemand
die het verdriet in het aangezicht heeft
gestaard en aanvaard, wat niet te ver
anderen is. Ze had de wenkbrauwen
peinzend gefronsd.
Zeg me nu eens eerlijk, Martin,
heeft mijn oom je vóór zijn vertrek de
ware reden van zijn gaan naar Parijs
verteld?
In het nauw gedreven, kon Martin
niet liegen en hij zei:
Ja, je moeder was ziek. Maar hij
beval mij het je iiiet te zeggen om je
verdriet te besparen. Hij wist niet of ze
niet weer herstellen zou en dan was
alles weer goed.
En dus was jij, ook betrokken in
dat vreemde complot om mij van mijn
moeder af te houden.
Ik heb nooit van zooiets gehoord,
Félise, zei Martin met gewetenswroe
ging over zijn leugenachtigheid.
Daar is toch een soort samenspan
ning geweest, zei Félise, weer Fransch
sprekend, wat haar zooveel vlotter af
ging. Mijn oom, mijn vader en tante
Clothilde hadden er deel aan. En nu jij
ook al, door oom s toedoen. Daar is in
verband met mijn moeder een geheim,
dat ik niet begrijp. En nu begrijp ik er
heelemaal niets meer van. Ik heb mijn
moeder niet meer gezien sinds ik vijf
jaar oud was. Ze heeft miji in jaren niet
geschreven, ofschoon ik haar geregeld
schreef. Heeft ze mijn brieven gekre
dan te houden in de streken die het
meest bedreigd worden.
Wij zijn geen arm volk, althans niet
armer dan andere kleine staten met een j
sterke weermacht. j
Op elk ander gebied leven wij op te j
ruimen voet en defensie is het stiefkind, j
Spr. is overtuigd van de bijzondere
noodzaak, het financieel evenwicht te
herstellen, maar het moet uit zijn met
bezuiniging uitsluitend op de weer
macht. (Applaus.) Spr. besloot met de
woorden: Moge de geest van offervaar
digheid uit het Zuiden ons land over-
stroomen. (Langdurig applaus).
De „Java-Bode" verneemt, volgens
een Aneta-bericht uit Batavia, dat mi
nister Colijn heeft medegedeeld dat oud
minister Verschuur is benoemd tot re-
geeringsgedeleg'eerde bij de Ned.-Indi
sche Aardolie-Maatschappij.
In de Dinsdag gehouden zitting van de
Provinciale Staten van Utrecht is tot op
volger van ir. Mussert benoemd als
hoofdingenieur van den Utrechtschen
Provincialen Waterstaat, ir. F. E En
schede, ingenieur van den Provincialen
Waterstaat te Groningen.
De landsmiddelen brachten in April
totaal f 29.900.000 op (v j. f 28.20(1000),
en in het tijdvak Jan./April f 118.900-000
(f 116.700.000).
mim mwawian niijnii
In de middagvergadering was de heer
VAN DER WART aan het woord. Hij
achtte een salarisverlaging in het alge
meen gewenscht, maar dan met hetzelf
de percentage. H'et heeft spr. verbaasd
dat de Statenleden vrijwel in het duis
ter tasten. Spr. stelde voor het voor
stel aan te houden tot de volgende ver
gadering.
De heer STAVERMAN zeide, dat 't
een slechten indruk gemaakt heeft, dat
men komt met een verhooging van sa
larissen. Zelfs een putjesschepper heeft
verantwoording. Hoogere ambtenaren
hebben nu eenmaal een anderen werk
kring der lagere. Men mag niet vragen
wat de menschen er van zullen zeggen,
maar men moet handelen naar zijn ge
weten. Spr. is voor het voorstel, bij het
publiek is er veelal afgunst in het spel
De heer KALLE zeide, dat aan de
verlagingen niet is te ontkomen, men
moet ook rekening houden met de lage
inkomens van velen in de provincie.
Spr. is tegen de verhoogingen.
De heer PAAP sprala over de uitdruk
king „.verkregen rechten'1" en noemde
die minder gelukkig, dit moeten Ged.
Staten terugnemen. Spr. is tegen cle
motie-Onderdijk, men moet zich niet
vastleggen.
De heer VAN 'T HOFF zeide dat een
salarisregeling zeer moeilijk is samen
te stellen.
Men kijkt naar verhoogingen of ver
lagingen van de koopkracht. Het heeft
spr. genoegen gedaan, dat Ged. Staten
komen met eene herziening ook in de
zen moeilijken tijd, en dat zij niet ko-
w
hn
bere
van
85 p
Men
ten, dat
ingrijpen
De heer DE
ten hulde vo
men rekening
tie, en hij vertr
arbeidslust bij c
larissen moeten
daarom is spreker
stelde verhoogingen
De heer VAN D Ui
terlijke wijze, dat er
is, en liet de heele
men in het standpunt,
goed is, als men met overl
De heer VAN DUSSELD
delde eerst twee opmerkin
die van het zich verschuilen a
motie-Goossens en het niet vota
luisteren naar de volksstem.
Toen de motie-Goossens werd 'inge
diend, was het college reeds bezig met
de plannen.
Met den indruk van de publieke opi
nie, heeft men niets te maken, alleen
met zijn eigen geweten, overtuiging en
ervaring. Er zijn verschillende groepen
te beluisteren geweest. Een groote
groep, die is voor de salarisverlaging; 'n
kleine groep is daartegen. Ged. Staten
gaan met de meerderheid mede.
Ook Zeeland kan zich niet onttrekken
aan de gewijzigde omstandigheden. Zij
gaan terzake mede met de landsregee-
ring; alom zijn productiekosten en loo-
nen verlaagd. Men moet mede werken;
als men den gouden standaard wenscht
te handhaven. Ged. Staten voelen het
leed dat men personen zal aandoen.
Men doet het voorstel niet zonder aan
doening, maar het personeel moet waar-
deeren dat het althans nog werk heeft.
Spr. doet niets te kort aan anderen, als
als hij hen naar voren brengt, die het
scheppende werk doen. Pas heeft spr.
de cijfers van andere provincies kunnen
krijgen en dan maakt Zeeland geen
slecht figuur.
De prestaties van de lagere ambtena
ren zijn wel hetzelfde gebleven.
De verhoogingen kunnen Ged. Staten
niet terugnemen; dit zou een klap in het
gezicht van de betrokkene zijn, en een
gebrek aan waardeering van hun werk.
Ged. Staten namen de conclusie 22
van het rapport-Schouten tot maatstaf.
Wat betreft de motie-Onderdijk, daar
tegenover staan Ged. Staten niet on-
sypathiek, als de heer Onderdijk c.s. met
het geheele voorstel medegaan.
Wat betreft het „verkregen recht"
voor de huishuur, dit gold wel onder de
bestaande regeling, maar het nu voor
gestelde is een heel nieuwe regeling. In
1933 is reeds in principe besloten tot
het geven van een kindertoeslag. De
vraag rest of het zal aanvangen bij het
eerste of bij het derde kind. Dat het
laatste is voorgesteld, is alleen een
kwestie van utiliteit. Vanaf het eerste
kind is het nu niet te betalen.
Als men nu nog eens 10 pet. gaat af
trekken, dan wordt het totaal 15 pet.
Deze voorstellen zijn niet ingegeven
door den financieelen nood der provin
cie, maar door andere redenen.
De heer SONKE is voor salarisverla
ging, maar niet thans voor een techni
sche herziening. Hij wil gelijke monni
ken, gelijke kappen.
De heer VIENINGS meende, dat men
de volksmeening niet op zijde mag zet
ten. Al is er reden tot verhooging van
gen? Dat vraag ik mij de laatste uren
voortdurend af. Waarom wilde mijn va
der niet hebben, dat ik haar opzocht in
het ziekenhuis in Parijs? Waarom wilde
tante Clothilde nooit over haar spreken
als ik haar naam noemde? En nu, toen
ze stervende was, waarom hebben ze
me toen niet getelegrafeerd om naar
Parijs te komen en haar nog eenmaal
te zien? Ze wisten toch, hoe het er in
mijn hart uitziet. Wat hebben ze toch
allemaal voor mij verborgen gehouden?
Mijn arme Félise, zei Martin, hoe
kan ik je dat vertellen?
Somtijds denk ik, dat een nare
ziekte haar lief gezicht verwoest heeft
en dat ik dat niet weten mocht. Maar
mijn vader vertelde mij toch, dat ze
zoo mooi daar lag op het bed, dat ze
niet verlaten mocht.
Wat of het ook geweest mag zijn,
zei Martin, je kunt er toch zeker van
zijn, dat zij, die je lief hebben, alles voor
je bestwil hebben gedaan.
-r- Dat is alles goed, waar het een
kind geldt, maar dat gaat niet met een'
volwassen meisje. En ik heb toch niet;
getoond, geen ernstige verantwoorde-1
lijkheid te kunnen dragen, 't Maakt me
wanhopig, ging ze na een kort stilzwij-
gen voort, in de oogen van die mijn lief
zijn, te zien, dat ze iets voor miji ver
bergen.
Zooals ze daar zat, naast Martin op
de rustbank, haar meisjesachtig figuur
tje voorover gebogen, en de handen
zenuwachtig in elkaar geklemd houdend
op haar knieën, met een droevige uit
drukking op haar smal, ovaal gezichtje,
had ze zoo iets liefs en aantrekkelijks
dat hij voor een oogenblik de bekoor
lijke Lucilla vergat en er naar verlang
de haar te kunnen troosten.
Hij legde zijn hand op haar witte
.vingertjes.
Ik zou er wat voor geven.... zei
hij en.
Ze maakte haar, vingers los, zoodat ze
zijn aanraking ontweek en schoof wat
op zijde.
Madame Chauvet kwam uit de keu
ken met een kopje dampend vocht.
Mijn arm klein ding, ik heb hier
een kopje warme kamillethee voor je.
Dat moet je opdrinken, het werkt kal
meerend.
Martin stond op en de goede vrouw
ging op zijn plaats zitten, en vertelde
van het ziekbed, het overlijden en de
begrafenis van haar eigen moeder, tot
Félise, den kalmeerenden invloed van
kamille ten spijt, in tranen uitbarstte en
naar haar kamer vluchtte.
Arme, kleine meid, zei Madame
Chauvet, vriendelijk, ik huilde erg, ik
herinner me alles nog, alsof het .gisteren
gebeurde.
Den volgenden dag kwam Bigourdin
terug. Hij liep rond en ademde de fris-
sche lucht met volle teugen in als een
echte provinciaal, die de stadslucht
heeft doen stikken. Hij maakte grappen
over de atmosfeer, het koortsige en het
koude Parijs. Hier is het toch veel beter,
zei hij, en de beschaving staat hier op
veel hooger peil. Zelfs in het Hotel de
la Dordogne is nog niet eens een bad
kamer.