ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
u
AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT
AARDBEIEN.
IN DE TIMMERKIST VAN
JAAP.
RAADSELHOEKJE.
X
X
X
X
X
X.
'x'
X
x
x
iu
TUT
'N HAND VOL ZAND.
ZEËUWSCHE KRONIEK. 23 Juni 1934
stouts doen Moeders stem beef
de bij deze vraag en in haar oogen
waren tranen. Ook uit de gewoon
lijk zoo vroolijke oogen van het
berouwvolle drietal stroomden
toen de tranen en hun mondje
beefden. Elly keek Tiny aan en
begon: „We waren bang, dat opa
over de jas zou kunnen vallen. W<
zagen, dat opa de jas opnam, al
hij liep, en omdat ik dit erg lastig
voor opa vond, wilde ik hem ver
rassen door.
„Jja, 't was erg dom van
ons, dat we elkaar niets vertelden
van ons plannetje", viel Tiny met
een snikje in. „Want ik wilde er
opa óók mee verrassen.Waren
we niet zoo dom geweest, dan zou
de jasweer begon Tiny te
huilen.
Grootvader keek toen moeder
eens aan, hij had medelijden met
het zoo berouwvolle drietal, dat
toch alléén, om hem wat gemak
kelijker te maken, het dure klee-
dingstuk had bedorven en zijn
knipoogje zeide haar: „Ze hadden
het toch zoo goed bedoeld
„Moeder, u moogt al het geld uit
mijn spaarpot nemen, en daarvoor
een nieuwe jas koopen", begon
juist weer Elly.
„Wij geven ook alles uit onzen
spaarpot, moeder riepen Tiny
en Loesje tegelijk uit.
Doch dit behoefden zij niet, zei
moeder. Met een nieuwen onder
rand was misschien de schade te
herstellen.
„Maar nooit meer van zulke
„verrassingen, kinderenwaar-
waarschuwde zij.
„Neen, nooit meer, moeder
beloofde ernstig het drietal.
„En woord houden, hoor zei
opa, terwijl hij zijn aardige klein
dochtertjes, die het toch zóó goed
hadden bedoeld, lachende aan
keek.
Tante Joh.
Aardbeien, aardbeien,
Geurig en groot I
Aardbeien, aardbeien,
Sappig en rood
Wie wil een mandjevol
Koopen van mij
't Kost u een zoentje, dat
Zeg ik er bij
Kleutertje, kleutertje,
Grappig en klein I
Kleutertje, kleutertje,
Wijzer zal 'k zijn
'k Geef jou een zoentje en
't Mandje er bii
Kleutertje, kleutertje,
Ben je niet blij
Hermanna,
Jaap had op zijn verjaardag een
timmerkist gekregen en daarmee
was hij zóó blij, dat.het prach
tige cadeau, toen hij 's avonds naar
bed ging, op den grond vóór zijn
ledikant moest staan.
Moeder had de kist zóó gezet,
dat Jaap 'm dadelijk zien zou, als
hij den volgenden morgen wakker
werd.
Jaap ging dan ook slapen met
de heerlijke gedachte, dat zijn tim
merkist vóór zijn bed stond en hij
morgen weer met zijn gereedschap
zou kunnen timmeren, want tim
meren was zijn lust en zijn leven.
Gelukkig, dait Vader en Moeder
sterke ooren hadden en er geen
boven- of benedenburen waren,
die last van Jaaps getimmer had
den, want anders....
„Timmerman, timmerman 1" had
Vader tegen zijn jarigen zoon ge
zegd, „wat ben je druk aan 't
werk Heb je dan heelemaal geen
vrij-af op je verjaardag
,,'t Is druk op karwei ant
woordde Jaap ernstig, een uit
drukking, welke hij onlangs van 'n
echten timmerman had gehoord en
die in zijn bol was blijven hangen.
Lachend hadden Vader en Moe
der elkaar aangekeken. Wat was
die Jaap toch blij met zijn timmer-
doos
Lang duurde het niet, vóór Jaap
na dien heerlijken dag in slaap
viel, de hamer in de timmerkist 'n
klein tikje tegen het deksel gaf en
dit een kiertje openging.
Jaap had het tikje duidelijk ge
hoord en ook gezien, dat het dek
sel openging. Hij hield zijn adem
in. Wat zou er verder gebeuren
Sst Daar klopte de hamer weer
en nu hoorde Jaap op eens een
stemmetje zeggen:
„Hou je toch stil alsjeblieft I 'f
Is nu tijd om te slapen 1"
't Was de zaag, die aan 't woord
was. Dat kon je duidelijk aan het
eentonige geluid hooren.
,,'t Is me hier veel te benauwd!"
klopte de hamer terug. „Ik wil ook
wel 's wat van de wereld zien in
m'n vrijen tijd
„Maar daarom hoef je anderen
nog niet te storen", zei de boor
boos en hij kwam zóó dreigend op
den hamer af, dat deze bang werd
voor de scherpe punt van de boor,
waarmee die in het hardste hout
een gat kon boren. Zijn hoofd was
gelukkig van ijzer. Daar kon de
boor niet doorheen, maar door
zijn lichaambrr hij rilde al
bij de gedachte alleen
„Ik stoor niemand en ga rustig
m'n eigen gang. Luilakken mogen
blijven slapen!" kon hij echter niet
nalaten te zeggen.
Dat werd de boor toch al te
kras Sarrend riep die uit:
„Je bedoelt zeker: wie overdag
lui is, kan 's nachts niet slapen
„Ik zeg, wat ik meen hamerde
de grootste bewoner van de tim
merkist nijdig.
„Niemand is zoo waarheidlie
vend als ik snoefde de duimstok.
„Als ik zeg, dat iets zeven centi
meter is, dan is het zeven centime
ter en geen streepje meer of min
der."
„Dan doe je ten minste nog iets",
zei de beitel, die zich met den ha
mer tot de ijverigste werklui re
kende en den duimstok en drie
hoek als luiaards beschouwde.
„Ieder heeft zijn eigen werk",
zei de schroevendraaier, die zeer
vredelievend was. „Als je dat maar
flink doet, zal je baas tevreden
zijn."
„Wees jij maar niet trotsch op
jouw werk zei nu de hamer, „jij
doet niets dan draaien en mijn
moeder heeft me geleerd, dat je
recht op je doel moet afgaan
„Toch bereik je soms meer door
een zachte, ronddraaiende bewe
ging te maken dan met alle geweld
door iets heen te willen dringen,
zei de boor, die het nooit met den
hamer eens was.
„Kibbel toch nietzei de zaag.
„Ik ga slapen
En het duurde niet lang, of hij
snurkte zóó regelmatig en eento
nig, als alleen een zaag maar doen
kan.
„Jaap houdt van mij het meest
begon de hamer weer. „Let maar
eens op Altijd heeft hij mij in zijn
handen."
„Omdat hij ons nog niet kent en
naar waarde weet te schatten",
meende de driehoek.
Met een gevoelige tik legde de
hamer den driehoek het zwijgen
op.
Jaap was er verontwaardigd
over. Hij had den hamer als een
soort vriend beschouwd, maar als
die zóó leelijk deed
Daar nam de schaaf plotseling
het woord en zei:
„Houden jullie je toch stil alle
maal. Als 't op ware beschaving
aankomt, win ik 't natuurlijk
Jaap begreep niet goed, wat de
schaaf hiermee bedoelde. Hij zou
't Vader den volgenden dag eens
vragen.
Hoe lang de bewoners der tim
merkist nog bleven kibbelen, wist
Jaap niet, want hij viel weer in
slaap. Wel zag hij den volgenden
morgen, dat de kist dicht was,
maar niemand zelfs Moeder
niet kon hem uit het noofd
praten, wat hij de bewoners er
van 's nachts had hooren zeggen.
Hij keek ze er één voor één op
aan en vond, dat ze allemaal gelijk
hadden.
Om den hamer te toonen, dat hij
van de anderen evenveel hield, ge
bruikte hij ieder lid der groote la-
milie Timmer.
Eiken avond gingen zij weer
vóór Jaaps bed in de timmerkist
slapen, maar hoe Jaap zijn oogen
ook inspande en zijn ooren spitste
nooit heeft hij de timmerkist meer
open zien gaan en de bewoners
samen hooren praten of kibbelen.
En toch had hij alles dien éénen
nacht duidelijk gezien en gehoord
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Generaal.
Matroos.
Soldaat.
Stucadoor.
Domine.
2. B Beierland,
cel
vlieg
schepen
Beierl and
Zeeland
braam
A n s
d
3. Normandië, Edam, Noorden,
riem, Namen, oor.
4. Kam, fer; kamfer.
VOOR KLEINEREN.
1. Donderdag.
2. De oogleden (in 't gezicht).
3.
Tilburg,
a s T e r
prins
Delft
zebra
bruin
tarwe
t ij g er j
4. Een gebraden kipje.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1.Verborgen steden in het buiten
land.
Zijn de jongens daar al Laat
hen een oogenblik wachten.
Och Piet, heb éénmaal den moed
de waarheid te spreken
Je wist niet, in wiens salon ik
inmiddels vertoefde.
Laat Bob er nog even vóór
schooltijd heengaan.
2. Vul die 16 vakjes in met:
4E2I402L2M1S1Z
maar doe het zóó, dat je van
links naar rechts en van bo
ven naar beneden leest:
2o
3o
4o
lo rij een stroompje in Noord-
Brabant,
een vette vloeistof,
een rivier in Frankrijk,
iéts wat zoowel door den
bakker als de huisvrouw
gebruikt wordt
Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt een
plaats in de prov. Utrecht.
7, 4, 5, 8, 9 is een kleur,
6, 5, 4, 7 is een plaafs in Drente.
De 1, 2, 8, 4 is een rivier in N.
Brabant.
De 2, 5, 4, 7, 3, 9 is een deel van
den dag.
1, 6, 9, 1 is een meisjesnaam.
4. Een paard, dat heel geen
manen heeft
En dat van roof steeds
leeft
Wie kan mij zeggen, hoe het
heet
'k Geloof wel, dat je 't weet
VOOR KLEINEREN.
1. Welke menschen leven van wa
ter en welke van wind
2. Op de zigzag-kruisjeslijn komt
de naam van een dorp in Zuid-
Holland.
lo rij een ander woord
voor pilaar.
2o rij een getal.
3o rij timmermansge
reedschap.
4o rij een vervoermid
del.
5o rij een klipgeit.
6o rij een deel van een
bloem.
7o rij een kleur.
8o rij een jongensnaam
9o rij een vogel.
lOo rij een heel klein
gewicht
3. 'k Kan regelmatig loopen,
Toch blijf ik op mijn plaats:
Maar als ik eenmaal stilsta,
Dan heb ik heel geen praats.
4. Met h kun je mij eten, met k ben
ik een toilet-artikel, met tr
een voertuig, met d een aar
den wal, met j word ik op de
boterham gegeten en met I
ben ik een jong, viervoetig
dier.
Ï3 r* B Jt'© O
B
CJ1
90,
f
D B
O
-1
Geen Spijt.
Hildebrand schreef aan het be
gin van zijn „Camera Obscura"
een Latijnsche spreuk van een der
oude Romeinsche dichters: Ik
schaam mij niet, gespeeld te heb
ben, maar het zou mij spijten, als
ik er niet mee opgehouden was".
Hier toont dus de veel-geprezen
dichter geen spijt over datgene,
wat achter ligt, over wat hij ge
daan heeft. Gelukkig, want hij kon
het niet meer overdoen.
Aan het begin van de Zondvloed-
geschiedenis lezen we, dat God
verklaart berouw te hebben over
het feit, dat hij de menschen ge
maakt heeft, omdat het dichten
van den mensch boos is van zijn
jeugd afaan. Hier vinden we dus
de betuiging van spijt over dat
gene, wat gedaan werd. Spijt en
geen spijt. Tusschen deze twee
worden we zoo vaak geslingerd,
wanneer het verleden van ons
leven in het heden weer opdaagt
en onwillekeurig ons geweten a's
rechter gaat optreden om het oor
deel uit te spreken; een oordeel,
dat steeds een van de twee doet:
öf spijt in ons wakker roepen óf
ons de rust geven van geen spijt
te hebben.
Een lijn is een aaneenschakeling
van punten. De één zit vast aan de
ander. De ander vloeit over in de
één. Zoo is het leven een aaneen
schakeling van woorden en van da
den, Ze zitten aan elkaar vast; ze
vloeien in elkaar over. Zoowel het
woord als de daad is vrucht van
een gedachte. Het woord is een
uitgesproken gedachte. De daad
een tot handeling geworden ge
dachte. Noch woorden, noch da
den gaan buiten ons om; ze komen
uit ons binnenste voort. Vandaar
de waarschuwing van oud-Jood-
sche wijsheid: Bewaar Uw hart bo
ven alles wat te bewaren is, want
daaruit zijn de uitgangen des le
vens.
Dit bewaren houdt onze verant
woordelijkheid in. Want die te be
waren heeft is verantwoordelijk
voor wat bewaard moet worden.
Zoo zijn wij dus verantwoordelijk
voor ons „hart", ons binnenste;
voor onze overleggingen, omdat
woord en daad daaruit voort
vloeien; omdat ons leven daar ge
vormd wordt.
De wijze, waarop deze verant-
woordelijkheidseisch door ons
wordt vervuld, bepaalt of we la
ter al dan niet spijt behoeven te
hebben over onze woorden en da
den.
We lazen eens, dat iemand, die
den verdrinkingsdood nabij is, als
in een ondeelbaar oogenblik heel
zijn leven aan zich ziet voorbijgaan.
Het ware te wenschen, dat nief
zulk een verschrikkelijk iets noo-
dig was, om terug te leven. Om
als in een film heel het eigen le
ven te zien. Het zou o zoo goed
wezen, wanneer er veel van die
stille oogenblikken waren, dat we
gesteld werden voor de verant
woordelijkheidsvraag; voor het:
hebt ge spijt van uw woorden en
daden of niet.
Niemand zal een absoluut ant
woord kunnen geven. Het zal bei
de wezen: èn ja èn neen. Omdat
we niet steeds zuiver leven. We
worden toch gedreven door zuive
re en onzuivere motieven. Ons in
zicht is niet steeds juist. Sympa
thie en antipathie, hartstocht en
drift spelen hun rol. We zijn ten
slotte menschen, die gevolgen en
mogelijkheden wel kunnen overwe
gen, maar niet in de hand hebben.
We weten evenmin, hoe andere
menschen op ons doen en laten
zullen reageeren. Altemaal oorza
ken, waardoor we later moeten er
kennen: het spijt ons, dat we zoo
gesproken, zoo gehandeld hebben.
Hoe vaak kunnen we niet hoo
ren: Als ik weer op de wereld
kom, dan. En wat dan volgt is
vaak gansch anders dan het ge
weest is nu men op de wereld is.
In dat woord klinkt de spijt over
het gansche leven. Het is niet op
beurend. Integendeel, het is ver
lammend
Hoe zullen we komen tot het
zoo min mogelijk spijt, want daar
komt het tenslotte op aan in ons
leven
Een groot man heeft eens in een
beslissend oogenblik van zijn le
ven uitgeroepen: Het is niet gera
den iets tegen het geweten te
doen Dat hielp hem door en over
de moeilijkheden heen, zoodat hij
later geen spijt behoefde te heb
ben.
Het geweten werd ons gegeven
als een gids door het leven, dat
zoo vaak stelt voor moeilijke
keuze. Wie voor eigen geweten
verantwoord is, behoeft nooit spijt
te hebben. Ook al valt het later
verkeerd uit. Want zijn innerlijke
vrede blijft ongeschokt. Wat staat
op het goede geweten kan niet ge
schokt worden.
J. Nagel.
Wat rullig zand
glijd door 'n hand
die 't spelend heeft genomen;
on-int'ressant
maar 't is frapant
wat zoo iets ons kan toonen.
het geeft 'n beeld
wat er aan scheelt
in menig droef bestaan;
dat nu verveeld
van 't liefst' misdeeld
z'n donk're weg moet gaan.
hier blijkt ons weer
hoe keer op keer
nog menschen levensstranden;
't geluk zoo teer
glijdt meer en meer
als zand door hunne handen.
G. Budde
24 Juni 1734,
De zoogenaamde Goesche oor-
log.
De Prctestantsche bevolking van
Goes was in de waan gebracht,
dat, als de H. Sacramentsdag sa
menviel met St. Jan (24 Juni), alle
Protestanten door de Roomschen,
geholpen door Brabanders en Vla
mingen, zouden worden uitgeroeid.
Nu was het aantal Roomschen in
de stad en op Zuid-Beveland in de
laatste jaren wel belangrijk toe
genomen, maar dit behoefde geen
reden te zijn tot dergelijke dwaze
gedachten en bijgeloof. Een paar
dagen voor St. Jan had een tim
mermansknecht in zijn dronke
manstaal op de Geuzen geschimpt.
Hij werd op 't stadhuis gevangen
gezet. Een volksoploop was ont
staan. Dadelijk vergaderde het
stadsbestuur. Er werd besloten de
poorten te sluiten en de niet
Roomsche schutters op te roepen.
Men kon nooit weten. Een niets
kwaadvermoedende geestelijke, die
van buiten de stad inkwam, werd
op 't stadhuis aan een streng ver
hoor onderworpen. De witte huiven
der boerenwagens, die door 't
sluiten der poorten op rijen bui
ten de stad stonden, werden eerst
aangezien voor de tenten der ge
komen Brabanders en Vlamingen.
In de huizen van Roomsche inge
zetenen werd gezocht naar bus
kruit. Men groef zelfs in de Ma
ria Magdalenakerk het lijk op
van een pas gestorven juffrouw,
daar men meende, dat in de kist
een soort helsche machine was,
d e 't aanwezige buskruit zou aan
steken, waardoor tijdens de gods
dienstoefening de kerk in de lucht
zou vliegen. De St. Jansdag ging
voorbij, zonder dat van Roomsche
zijde iets werd gedaan en de ge
moedsrust kwam langzamerhand
weer terug in de stad. De beroe
ringen werden later vastgelegd in
een gedicht: De Goesche oorlog.
27 Juni 1470,
Op last van Filips, hertog van
Bourgondië, graaf van Vlaanderen,
Holland en Zeeland, enz, worden
de dijken van het Zwarte1 Gat
doorgestoken, opdat de opslikking
van het Zwin zou verminderen.
Het Zwin was in de 13de en de
14e eeuw een der beste en druk
ste zeehavens van Europa. Vlaan
deren was toenmaals het rijkste
gewest der wereld. In 't begin der
15de eeuw begon de rivier ondie
per te worden. Daar een harer uit
mondingen naar zee, n.l. het Zwarte
"at door bedijking smaller was
Geworden, meende men, dat de zee
niet meer voldoende 't land kon
vnnendringen en daardoor het
Zwin ging opslikken. De regeeren-
3 e vorst Filips de Goede beval
daarom, dat de dijken van 't Zwar
te Gat moesten worden doorge-
-token. Na verloop van eenige ja
ren bleek, dat het middel niet had
beholpen en in Mei 1487 werden
de gebroken dijken hersteld.
°roote overstroomingen hebben
ater veel dijken weggeslagen en
polders doen onderloopen, doch
het Zwin bleef langzaam maar ze
ker verzanden tot groote schade
der steden Brugge, Damme en
Sluis.
29 Juni 1815.
Er wordt begonnen aan de nieu
we haven van Middelburg naa rhet
Veersche Gat.
De oudste haven van Middel
burg was de Arne. Door verzan
ding onvoldoende geworden zijnde,
werd in 1535 het gegraven haven
kanaal naar de Welzinge in gebruik
genomen. Beide wateren begonnen
echter ook spoedig op te slikken.
Middelburg deed alle moeite tot
verbetering, doch te vergeefs. In
1814 kon geen geladen Rotterdam
mer beurtschipper binnen Middel
burg komen dan op peil hoog wa
ter met gierstroom. In 1815 werd
begonnen aan een nieuw haven
kanaal, dat van de stad naar 't
Veersche Gat (niet naar Veere) zou
loopen. Bijna 2 jaar werd hierover
gewerkt. Op 9 Aug. 1817 werd het
kanaal door koning Willem I ge
opend. Den 24 Aug. 1819 werd de
eerste steen gelégd van de ge
denknaald op de punt van de
Dwarskade en de Rouaansche ka
de.
Het nieuwe kanaal werd later
de noordelijke helft van het tegen
woordige kanaal door Walcheren.
In 1873 namelijk is dit kanaal door
getrokken tot Veere en het zuide
lijk deel MiddelburgVlissingen
gegraven. Toen zijn er te Veere en
te Vlissingen ook sluizen gemaakt.
Voor dien tijd stond het havenka
naal van Middelburg in open ver
binding met de zee. De stad heeft
dan ook vaak last gehad van hoo-
ge vloeden. Zie de vloedmerken op
den arduinsteen in den gevel van
de stadsschuur.
1 Juli 1437.
Een leger van 5000 Bruggelingen
slaat het beleg voor Sluis.
Filips van Bourgondië was met
een leger naar het opstandige Brug
ge gekomen. Toen hij met een deel
van zijn volk in de stad was, die
tot onderwerping neigde, werd hij
onverhoeds in de straten aange
vallen, Ternauwernood wist hij zich
door de vlucht te redden. Velen
zijner edelen sneuvelden.
Nu trokken de overmoedige
Bruggelingen naar Sluis, van waar
zij gevaar verwachtten. Deze stad
werd dapper verdedigd door Roe
land van Uitkerke en Simon de La-
laing, trouwe aanhangers van Fi
lips. De Sluische burgemeester
Willem Carré sneuvelde bij een
stormloop der belegeraars. Toen
Filips met een leger in aantocht
was en de stad Gent hem hulp be
loofde, waren de Bruggelingen ge
noodzaakt het beleg op te breken
(19 Juli). Zij werden door Filips
tot volkomen onderwerping ge
bracht.
1 Juli 1881.
Groote brand op de scheepstim-