ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD VAN DE PQOVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUQANTi 5 Mei 1934 III cd f S3 1 W. GROOTE BROER. MEI. MEIREGEN. DE KATJES. RAADSELHOEKJE. x xXxXXxxxx x mm MEI. ZEEUWSCHE KRONIEK. r - CO Hoera De Meimaand is in 't land. De boomen botten uit. Voorbij de gure wintertijd Met bloemen op de ru:t. De lentezon schijnt koesterend Op al het jonge gras. De witte zwanen drijven stil 'En droom'rig op den plas. Weer fladderen de vlinders ïond En gaan van bloem tot bloem, Een bij zoekt honing en hervat Tevreden haar gezoem. Hoog staat de glanzend gouden Aan strakke, blauwe lucht, De vogels zweven opwaarts en Ze juichen in hun vlucht. zon Het vee komt uit den donk'ren stal En dartelt in de wei, De lente is weer in het land, 't Is eindelijk weer Mei Rie Beijer. Broertje heeft bretels gekregen Nu voelt kleine broer zich groot, Nu is hij een man geworden: Zit niet meer op Moeders schoot Broertje heeft bretels gekregen Heele echte, net als Pap. Broertje kan ze zelf heusch los doen. Kleine broer is reuze-knap Nu lijkt onze broer wel groot, Maar.als 's avonds 't broekje uit is, Kruipt hij toch op Moesje's schoot R. Asscher Van der Molen. Tik-tak regendruppels vallen Zoo maar op m'n blooten bol. Alles ruikt zoo heerlijk buiten. En de regenton is vol. Regen, regen, blijf maar ruischen, Alle planten hebben dorst. En wat geeft 't, dat j'op mijn schoenen Een klein beetje modder morst Regen, och toe, luister even. Regentje, het is nu Mei Komt het daardoor, dat 'k met regen Plots zoo vroolijk ben en blij Want je laat mij groeien, weet je, En ik ben zoo heel graag groot, 'k Wou maar, dat het alle dagen Steeds weer regende, dat 't goot Carla Hoog. 1L Sr o N "3* o. o o c S3 3 G- fü 03 (0 r^i Miezemauter had twee kleintjes'. Een ervan was hagelwit, Doch het droeg vier donk're schoentjes: Voetjes waren zwart als git. 't Ander was een aardig bontje, 'n Vlekje hier, een vlekje daar. Maar dat zij het mooist der twee was, Werd het witje ras gewaar. 't Kleine ding werd trotsch en nukkig Op een keer, toen 't bontje vroegj „Willen wij wat samen spelen „Neen, je bent niet mooi genoeg!" Was toen 't antwoord van het witje, Waarbij het, dat was toch laf Met haar rechtervoorpoot 't broertje, Nog een valsche krabbel gaf. Maar toen Moeder-poes dit hoorde, Werd die allervrees'lijkst kwaad. „Denk je, dat ik wil, jou stouterd, Riep zij, „dat jij 't broertje slaat En zij haalde voor het bontje Toen een muizeboutje gauw. Doch een fermen tik kreeg 't witje: „Daar," zei Moes, „dat is voor I" jou! „Auw, mauw, miauw Tina B. W. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. o VOOR GROOTEREN. Eendracht maakt macht, 1. meel geel eend o d o 1 kers jaar e s c h thee iets Ernst paar kalf taks eten hemd gans Nico chef C a t o 2. Wij kwamen Jaap eerst tegen en veel later pas zijn broertje. (peer). Wat een rommel, o wat ligt daar (meloen). Verleden week bestelde Vader het nieuwe boek en nog is het er niet (bes). Wij hopen, dat Tante Miek er spoedig heen gaat. (kers). 3. Stam, per(zik); stamper. 4. Saloniki. Kin, kilo, nis, kok, kalk. VOOR KLEINEREN. 1. Goud, visch; goudvisch. 3. Pijl, ijl, IJ. 4. Een secretaris (vogel). B I G 1 D A G A L OM OP TE LOSSEN, VOOR GROOTEREN. 1. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een hoogen berg in Frankrijk. X X x X X X lo rij een medeklinker. 2o een slim, viervoetig dier. 3o een stad in de prov. Lim burg. 4o een deel van een klee— dingstuk. 5o 't gevraagde woord. 60 een ander woord voor grasland. 7o een rond voorwerp. 8o een verkorte meisjes naam, 9o een medeklinker. 2. Verborgen steden in het buiten land. Och Piet, heb één oogenblik ge duld alsjeblieft Heb je die raven nageteekend, Alfons Ik hoor Eva loopen op zolder. Deze zoom wordt veel te smal^ Agaat. 3. Mijn eerste is een deel van een tafel, kast, commode enz., mijn tweede is een groote steen en mijn geheel noemt een koets knecht. 4. Welke dieren kun je maken van: K. A. Meloen heg is Da dal min r keel wier u VOOR KLEINEREN. 1.Een fijn en heel klein plantje Staat in het groote bosch. Je schrijft het met drie letters. Hoe 't plantje heet Wel Maar keer je om dat plantje, Dan krijg j' iets uit een boek, Dat moeilijk soms kan wezen, Als ik het antwoord zoek, 2. Mijn eerste is een deel van een vrucht, mijn tweede een lid woord, mijn derde een reeks en mijn geheel een wandver siering. 3. Welk roofdier wordt een vogel, wanneer men hem een ande ren kop geeft 4. Ladderraadsel. X lo (bovenste) sport roofdier. 2o sport het tegen overgestelde van klein. 3o sport een groene plant. 4o sport een menigte vee. 5o sport een onaange name lach. x 6o sport 'n knaagdier. De woorden bestaan alle uit 5 letters en de middelste letters vormen, van boven naar be neden gelezen, den naam van iets, dat voor de meeste ra men hangt. X X X CC.*.» i v." AY." ,X; V v Niet noodig. Er staan tegenwoordig heel wat bordjes voor de ramen of voor het ruitje van de voordeuren: niet noodig. Een bewijs dat er meer aanbod dan vraag is. De werkloos heid teistert nog steeds. En velen, uit vaste broodwinning gestooten, probeeren het maar eens met wat lossen handel. Maar ook hier is de markt overvoerd. En dan: wat te koop aangeboden wordt is vaak totaal overbodig; vaak te duur. Dus: niet noodig. Want levensver sobering vraagt slechts koopen van wat noodig is en dan nog te gen schappelijken prijs. Het is anders vaak moeilijk om die beide woorden te zeggen tegen den stumper, die aan de deur komt met zijn kleinen koophandel. Er varing leert ook hier kaf van ko ren onderscheiden. Den bedelaar van den koopman. Men ziet het verschil. En het geoefend oor hoort in de stem, waarmede de koop waar aangeboden wordt, den man wien het erom begonnen is U geld te doen geven en den man, slacht offer van den moeilijken tijd, worstelend om 't hoofd boven wa ter te houden. Onlangs in den vroegen avond bij ons aan de deur een eenvoudig vrouwtje; al grijzend haar, naar schatting in de vijftig Overbodige koopwaar, dus niet noodig Een relaas van bestaansmogelijkheid, die verloren ging; van een kinder loos huwelijk, dat misliep. Nu ver laten. Alleen optornende tegen den bruisenden stroom. Door en door zielig, ,,'k Ben zelf ook niet meer noodig". De wanhoopskreet van een verloren leven. Levende, omdat het leven tot het bittere einde nu eenmaal geleefd moet worden. Hoevelen zóó zoeken het einde zelf. Ontzettend zeggen we. Maar wie zal hier straffen, oordee- len En hoevelen zijn er nu zoo in on ze dagen in de wereld, die „niet noodig" geworden zijn. Jongen en ouderen, die door de werkloosheid gezet werden buiten het wereld productie-proces De goeden on der hen zoeken werk; ondernemen zelf iets; houden zich bezig, omdat hun geest buiten bezigheid niet kan wezen. Beginnen een han deltje in de hoop, dat het wat zal opleveren. Dat zijn de goeden, die de scherpe punten van het „niet noodig" afvijlen willen. Er zijn er ook genoeg bij die die scherpe punten, ofschoon ze er nog zijn, niet meer wonden. Ook pijn went. Ze weten zich niet noodig en ze aanvaarden dat feit zelfs zonder voorrecht van boedelbeschrijving. Dat alles stelt voor een vraag van de allergrootste beteekenis. In de goede dagen, toen wie goed wilde, als vanzelf een plaats vond in onze maatschappij, waren we er zoo vast van overtuigd, dat ieder mensch om het zoo eens te zeg gen met de levensroute in den zak werd geboren. Ieder mensch had een plaats in het groote we reldplan; daar, waar hij was, daar was hij voor de volvoering van dat plan ook inderdaad noodig. We zagen de menschenwereld als een heel groot mozaiek, waarin ieder si eentje van welk formaat, van welke kleur ook, zijn eigen plaats had. Was hij daar niet, dan was er een gat; een gemis. Die gedach te van noodig te wezen in huis, be roep, maatschappij gaf rust, veilig heid, zekerheid: wie, wat ik ook ben: zoo moet het wezen en zoo is het goed. Die zekerheid, die rust werd voor ontelbaren nu weggevaagd. Daarvoor in de plaats kwam het bittere: niet noodig. Men leert de beteekenis van een en ander het best waardeeren vaak door he( tegendeel. Het be zit door het gemis. Denk maar aan de gezondheid. Men waardeert die het meest in dagen van ziekte. Zoo den arbeid in dagen van werkloos heid. Zoo de plaats, die men in nam, wanneer men op die plaats niet meer noodig is. Niet noodig. Dat is een fel-aan- grijpende gedachte. En het daad werkelijk medelijden gaat uit naar zoovelen, die niet noodig zijn. En de dankbaarheid groeie in het hart van die nog noodig zijn op hun plaats. We hebben misschien vroeger nooit zoo ingezien, dat we noodig waren. Van een moeder, die stierf nog jonge kinderen achterlatende, zeide we wel: ze was nog zoo noo dig. Of van een man, vader van een groot gezin, dien de dood weg nam, maar van ons zelf, die nog gehandhaafd bleven op onze plaats, welk een voorrecht te mo gen zeggen: ik ben nog noodig. Een voorrecht, dat tot dank baarheid stemmen moet. Een dankbaarheid, die zich ook ten deele moet laten uitgaan tot degenen, die schijnbaar „niet noo dig" zijn. J. Nagel. Juichend en bloeiend dagelijks groeiend klinkt nu in velden en wei, nimmer vermoeiend eindeloos boeiend 't lokkende lied van de Mei. Stijgend en dalend blijdschap verhalend wiekt het er zorgeloos vrij; vriendelijk stralend blij zegepralend 't zonnige lied van de Me». glanzende blonde heerlijke, stonde daagt er voor u en voor mij; 't leed wordt gebonden vreugde hervonden in 't sterkende lied van de Mei G. Budde. 1 Mei 1561. Jacob Heyndrycx, ambachtsheer van Grijpskerke, schenkt bij testa mentaire beschikking een legaat, groot 200 pond vlaamsch en 2000 carol gulden om hiervoor te Mid delburg een school te stichten voor arme kinderen. Eerst in 1564 werd het accoord aangegaan tus- schen de 4 gasthuismeesters en 9 gecommitteerden van de armen der 3 parochiekerken over het ge bruik van genoemd legaat. De school werd geopend in de Korte Noordstraat, doch later ver plaatst naar St. Janstraat. Boven den ingang der school hing een bord, waarop geschilderd waren het wapen van Grijpskerke en de afbeelding eener school. Verder stond er nog op te lezen, dat de inwoners „cleyn van ver- moghen" opgewekt werden hun kinderen in deze school voor niet te laten leeren, waarvoor eerst bij de diakenen en de gasthuismees ters consent moest worden verkre gen. Het bord wordt nog bewaard in de oudheidskamer op het stad huis. In den gevel der school was een steen gemetseld, waarop o.a. stond: „Jacob Heyndrycx met Janneke Heyndrycx zijn huis vrouw hebben deze school gefon- deerd om kinderen om niet 3 jaren te laten leeren lezen en schrijven". Verder een opwekking tot rijk ge- stimeerden (vermogenden) om dit voorbeeld der stichters te volgen. De steen werd in 1830 overge bracht naar de school voor min vermogenden in de Lange Delft en aldaar op 't binnenplein in den muur gemetseld. 2 Mei 1615. De Doopsgezinden te Aarden burg krijgen van de Staten-Gene- raal volledige vrijheid van gods dienst. Vele Doopsgezinden waren om des geloofs wil uit Vlaanderen ge vlucht naar Staatsch-Vlaanderen, Te Aardenburg waren er zooveel, dat een kerkelijk gemeente werd gevormd. Zij werden door de vroedschap in het uitoefenen van hun godsdienstplichten op aller lei wijze bemoeilijkt. Ten laatste beklaagden de Doopsgezinden zich hierover bij de Staten-Generaal. 't Gevolg was dat deze aan den Aar- denburgschen magistraat schreven, dat deze de Doopsgezinden onge moeid moest laten. 5 Mei 1252. Gravin Margaretha van Vlaan deren stelt het reglement vast voor de heffing van de tollen op het Zwin. Het Zwin was destijds een der drukste zeehavens van Europa en Vlaanderen een der rijkste en bloeiendste gewesten der wereld. Door het Zwin kon gevaren wor den tot Brugge. Ook was er een zijtak tot voorbij Tlostburg. Tol kantoren waren te Sluis, Mude (St, Anna ter Muiden) en Oostburg. 8 Mei 1846. De nieuwe Roomsch-Katholieke kerk te Middelburg wordt inge wijd. Na den overgang van Middel burg aan den Prins van Oranje in Febr. 1574 verlieten alle geeste lijken en de strenge Roomschen de stad. De kerkgebouwen kwamen ter beschikking der Hervormden. Toch bleven achtergebleven Room schen in 't geheim hun godsdienst oefeningen houden. Toen dit latei- ontdekt werd konden zij voor geld de vervolgingen afkoopen. Dit werd composeeren genoemd. Een deel dezer boeten kwam aan de ambtenaren ten goede. De oog luikend toegelaten kerkdiensten heetten conventikelen en de ker ken schuilkerkjes. Deze gebouwen mochten zich niet van een gewoon huis onder scheiden. Sinds 1678 stond te Mid delburg zoon schuilkerkje der Roomschen aan den Blauwen Dijk. Door de omwenteling op 't eind der 18de eeuw werden Tcerk en staat van elkaar gescheiden. De Roomschen kregen als kerkge bouw de oude Gasthuiskerk in de Lange Delft (1799). Door uitbrei ding der kerkelijke gemeente werd deze kerk te klein. Den 7den November 1844 werd de eerste steen gelegd van de nieu we Roomsche kerk, gewijd aan Sint Pieter, in de Lange Noordstr. Op Woensdag 6 Mei 1846 werd het nieuwe gebouw ingewijd door mgr. baron van Wijkerslooth, bisschop van Curium. 9 Mei 1634. Vergeefsche aanval der Span jaarden op de vesting Philippine. In 1604 had Prins Maurits geheel het tegenwoordige Westelijk Z. Vlaanderen veroverd. Vele malen hebben de Spanjaarden getracht dit land terug te winen. In 1633 moesten zij nog het sterke Philip pine afstaan. Om het verdere in dringen te beletten deden zij op 9 Mei 1634 een hevigen aanval op deze vesting, doch te vergeefs. Het duurde echter nog 10 jaar, eer het andere deel van Staatsch Vlaan deren tot de Republiek werd ge bracht. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) De oorzaak. Een liftjongen in een groot wa renhuis heeft dikwijls alle moge lijke vragen te beantwoorden. Op een keer vroeg een medelij dende oude dame hem, of hij zich nooit naar voelde van al dit op en neer gaan. „Zeker, mevrouw", zei de jon gen. „Als je omhoog gaat „Neen, mevrouw." „Als je neer gaat soms „Neen, mevrouw". „Dan zeker bij dat plotseling, stoppen „Ook niet, mevrouw." „Wanneer dan „Bij al die onbenullige vragen, mevrouw".

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1934 | | pagina 9