[QNIEK van den DAG.
KERKNIEUWS.
i ZEELAND.
^rwtfcUfc^Bi
No. SS.
DE ABDIJTOREN.
MIDDELBURG.
gelenteBre£Ê der
voordo.
WALCHEREN.
ZUID-BEVELAND.
<p
Duitschland en Frankrijk.
Wantrouwen wat de klok
slaat. Maar het kan nuttig
zijn te weten, wat men aan
elkaar heelt.
Toen de Engelsche minister Eden ver
leden week te Parijs belet vroeg, om
nogmaals en nu aan de hand van het
resultaat zijner besprekingen te Berlijn
en Rome een praatje over de be- en
ontwapeningsvraagstukken te maken,
moet de Fransche minister van buiten-
landsche zaken, Barthou, hem vertrou
welijk een boekje hebben open gedaan
over de Duitsche herbewapening. Uit
tot dusver geheim gehouden dossiers
zou gebleken zijn, dat die herbewape
ning in 't geniep veel verderen voort
gang heeft gemaakt, dan men over 't al
gemeen gelooven wil. Een en .ander had
volgens Fransche berichten een
zeer pijnlijken indruk op Eden gemaakt
't Ligt voor de hand, dat de vrij pessi
mistische stemming, waarin de Engel-
sche minister te Londen terugkeerde,
met deze zaak verband houdt. Het moet
hem op grond daarvan duidelijk gewor
den zijn, dat er voorloopig met Frank
rijk wat de ontwapeningskwestie be
treft geen land te bezeilen is. Aan het
einde dezer week zal de Fransche re
geering in een uitvoerig memorandum
haar standpunt nogmaals uiteen zetten.
Wat dat wordt, laat zich gissen, als men
bedenkt, dat de opperste oorlogsraad
bijeen geroepen is, om den tekst ervan
te helpen opstellen.
Het wantrouwen, dat het kabinet-
Doumergue jegens Duitschland koestert,
is naar uit dit alles blijkt niet ge
ring. Aan den eenen kant mag dat niet
anders dan betreurenswaardig heeten.
Aan den anderen kant stemt het echter
toch ook eenigszins tot voldoening, dat
Parijs nu tenminste eens een vaste hand
schijnt te willen toonen. De vorige link-
sche regeeringen waren zeer vermoede
lijk aan niet minder achterdocht onder
hevig. Ze staken dat alleen maar veel
meer onder stoelen en banken, en voer
den een buitenlandsche politiek, die wei
nig houvast bood. Daar had men ten
slotte ook niet veel aan. Misschien is
het wel goed, dat Parijs de tanden nu
maar eens laat zien. Men weet dan ten
minste, waar men aan toe is. Zachte
meesters maken stinkende wonden, ook
in de politiek. Van slappelingen kan men
in tijden als deze minder dan ooit
iets goeds hopen.
De heer Barthou, die thans minister
van buitenlandsche zaken in Frankrijk
is, kan allerminst een slappeling heeten.
Wellicht zal zijn politieke bedrijf aan
vankelijk eenig gerucht doen ontstaan.
Maar het moet speciaal voor Berlijn
van belang zijn, te weten, wat voor
vleesch men in de kuip heeft. Dan kan
men zijn standpunt tenminste bepalen;
beter dan voorheen.
Het lijkt ons nauwelijks aan twijfel
onderhevig, dat Berlijn de werkelijkheid
onder oogen zal zien. Er zijn den laat-
sten tijd eenige dingen gebeurd, die
schijnen te willen zeggen, dat de men
schen, die thans in Duitschland de la
kens uitdeelen, wat de buitenlandsche
politiek betreft, niet van bekwaamheid
gespeend zijn. Wij herinneren aan het
verdrag met Polen, aan de invrijheids
stelling der drie Bulgaren en aan de
matiging, die den Oostenrijkschen Na
zi's is bevolen. Stuk voor stuk getuigen
die feiten van een bezinning, waar de
buiten-wereld allicht wat aan kan heb
ben. Lloyd George wees daar dezer da
gen nog op in een Engelsch blad, de
„Sunday Express": „Hitier is bezig
aldus schreef hij om de oorzaken
voor wrijvingen met zijn buren weg te
nemen. Hitier schijnt welhaast de eeni
ge, die in de algemeene opwinding zijn
kalmte bewaart". Er zit iets waars in
die redeneering. Men kan van het Nazi
régime denken wat men wil onze
sympathie heeft het in veel van zijn
uitingen allerminst maar: het doet op
het gebied der buitenlandsche politiek
dingen, die in elk geval te denken ge
ven.
Vermelding verdient in dit verband
ook een interview, dat de propaganda-
minister Goebbels eergisteren aan een
speciale vertegenwoordiger van het Pa-
rijsche blad „Matin" heeft toegestaan.
„De meeste daden der Duitsche regee
ring zei hij, zijn van dien aard, dat zij 't
Fransche volk duidelijk moeten maken,
dat Duitschland dringend een einde
wenscht te maken aan het bloedige ver
leden der betrekkingen tusschen beide
mogendheden. Een regeling van de nog
hangende vraagstukken kan niet moei
lijk zijn omdat er geen vitale ©economi
sche belangen tusschen Frankrijk en
Duitschland tegen elkaar botsen.
Waarom moet dan een misver
stand vereeuwigd worden
dat in beide landen tot een
soort slechte gewoonte is
geworden? Waarom voelt Frankrijk
zich bedreigd als Duitschland den bil
lijken eisch van rechtsgelijkheid op be-
wapeningsgebied stelt Heeft het Fran
sche volk de situatie wel eens van
Duitsch standpunt bekeken Duitsch
land heeft bijna geen natuurlijke grenzen
en het wordt omringd door jonge, zich
ontwikkelende naties. Deze ontwikke
ling juichen wij toe, want zij kan op den
duur slechts tot een hooger niveau van
de Europeesche beschaving en vrede
onder de volkeren leiden, maar op het
oogenblik moet Duitschland nog reke
ning houden met den toestand zooals hij
is. Geen verantwoordelijk staatsman
mag immers toelaten dat een groot volk
niet slechts theoretisch, maar ook prac-
tisch, zonder het bezitten van eenige
middelen van afweer blijft. Denk hierbij
aan de ontwikkeling van het vliegtuig
en zijn aanvalsmogelijkheden. Wij wil
len slechts onszelf beschermen, zooals
wij begrijpen dat ook Frankrijk bepaal
de maatregelen voor zijn eigen veilig
heid wenscht".
Men kan uitlatingen als deze natuur
lijk het gefluit van den vogelaar noemen.
Maar dan rolle men zijn matten maar
op. Dan blijft er tenslotte niets meer te
gelooven en te vertrouwen over.
De gemeente-archivaris schrijft ons:
Zooals in de jongste vergadering van
den gemeenteraad is medegedeeld, is
gebleken dat een tamelijk ingrijpende
restauratie van de bekroning van den
Langen Jan zal moeten worden onder
nomen, en is de hoop uitgesproken, dat
hiervoor van het Rijk subsidie zal kun
nen worden verkregen. In afwachting
van hetgeen hierover te zijner tijd zal
worden medegedeeld, zal het misschien
interesseeren eenige historische bijzon
derheden hierover te vernemen.
De bergsteenen onderbouw van den
Abdijtoren is zeer oud, en gaat ten
deele misschien tot de dertiende eeuw
terug. Hij verloor in 1568 door brand
voor de zooveelste maal zijn houten be
kroning, blijkens een op de Oudheidka
mer bewaard model een eenvoudige
spits. Eerst in 1590 werd deze ver
nieuwd. Ook hiervan is een belangrijk
model bewaard, en daarnaast kennen
wij den vorm ervan uit oude afbeeldin
gen. Op Vlaamsche wijze was de stee-
nen romp afgedekt met een ver over
springende balustrade op hoek- en mid
denconsoles; daarbinnen was een kort
dak, dat twee verdiepingen droeg, ge
scheiden door een eveneens op consoles
overstekend kort dak, en bekroond door
een nogmaals uitspringend dak waarop
een gesloten peer. In het stadsbeeld
was deze bekroning, zegt dr. E. H. ter
Kuile (De houten torenbekroningen in
de Noordelijke Nederlanden p. 75),
„door zijn spel der contrasten zeker een
schilderachtig bouwwerk, al maakte zij
een weinig monumentalen indruk"
Dat is wel het geval met de bekroning,
die wij kennen, en die in het begin der
achttiende eeuw voor de vorige in de
plaats kwam. 1 Augustus 1712 brandde
tengevolge van een „verschrickelijck en
ongemeen swaar onweer van donder en
Ned. Herv, Kerk,
Ds. J. N. Drost te Brouwershaven
heeft het beroep naar Assendelft aan
genomen.
blixem"1) het bovendeel van den toren
geheel af. Tusschen haakjes zij opge
merkt, dat ook deze ramp tot verbete
ring der brandweer aanleiding gaf; de ge
schiedenis van kalf en put is niet nieuw!
Reeds den 6en Augustus overlegden
Wet en Raad, wat tot herstel van den
toren zou kunnen worden gedaan; de
week daarop adviseerden de stadsfa-
brijk (directeur der gemente-werken
naar de tegenwoordige titulatuur) en de
„andere bazen" eerst de fundamenten
te onderzoeken „of zij door de vehe-
mente force van den brand niet teveel
in cragte waren vermindert". Tevens ga
ven zij in overweging, daarover met
„den opperbaas, die den tooren onlangs
tot Breda door gelijke fataliteit
verbrand, wederom hadden herbout,
te spreken en te concerteren, met
andere fabrijcken, dat werck ver
staande". De regeering der stad het
is merkwaardig op te merken, dat zij
reeds toen zich met de zorg voor den
toren belastte besloot deze te ont
bieden en hen bestekken te laten ma
ken als zij zouden oordeelen, „dat het
onderwerck zal konnen lijden en ver
dragen tevens werden de thesauriers
gemachtigd door een „liberale gift" van
de burgerij de noodige geldmiddelen te
zien los te krijgen.
Pieter Graafschap werd de uitverkore
ne voor het werk. Hij was te Leiden
geboren en 20 Juni 1689 te Breda poor
ter geworden, 2) waar hij als aannemer
de bekroning van den eveneens afge-
branden toren heeft herbouwd. Den len
October 1712 sloten de thesauriers, daar
toe door Wet en Raad gemachtigd, met
hem een overeenkomst. Partijen ver
aren met elkander te zijn overeenge-
j VEREENIGING KINDERZORG.
De Maandagmiddag voortgezette ver
gadering van Kinderzorg werd geopend
met het zingen van Ps, 84 6.
De Voorzitter heette daarna hen,
die des morgens niet aanwezig waren,
in het bijzonder welkom en 't bijzonder
mevrouw Quarles van Ufford als presi
dente van het damescomité, dat zoo vee
voor de stichting doet, mej. mr. E de
Visser, als secretaresse van den Voog
dijraad en mr. baron Van der Feltz als
voorzitter van dien raad en als officier
van justitie.
Tevens heette spr. welkom ds, h
Kluin, directeur van de weesinrichting
te Neerbosch, die een inleiding zou hou
den.
Spr. deelde mede, dat de collecte aan
de koffietafel 39.09 had opgebracht
Verder dat de tijdens de pauze vastge
stelde uitslag van de bestuursverkiezing
uitwees, dat herkozen zijn mevr. A. D,
Quarles van Uffordbaronesse Mulert
tot de Leemcule, mr. F. W. E. baron van
der Feltz, ds. P. J. F. van Voorst Vader
allen te Midde.burg, W. Wandel te Nieu
werkerk, ds. D. J. Vossers te Vlissingen
en gekozen in de vacature van ds. R. ten
Kate, ds. G. de Ru te Ritthem.
Voor zoover aanwezig, namen de be
noemden de functie aan.
De Secretaris deelde nu mede
dat o.m. bericht van verhindering was
ingekomen van den burgemeester van
Middelburg; zulks behalve de reeds gis
teren genoemde personen.
Lief en leed uit het opvoedings
werk.
Hierop kreeg ds. Kluin het woorc
voor zijn inleiding over „Lief en leed uit
het opvoedingswerk."
Spr. wilde het in dit geval in het bij
zonder hebben over de kinderen, die de
ouderlijke zorg missen. Spr. ontkende
echter dat men daarbij kracht in isole
ment moet zoeken en dat er geen bij
zondere paedagogiek moet worden be
tracht voor kinderen, die in gestichten
of bij andere gezinnen worden verzorgd
Volgens spr. staat het niet vast, dat kin
deren van slechte ouders, ook bepaalc
gedegenereerde personen worden. In de
gezinnen die normaal zijn samengesteld,
komen toch ook normale en abnormale
gevallen door elkaar voor.
Er is steeds verschil van gevoelen
geweest over de vraag of gestichts- o
gezinsverpleging het beste is. Volgens
spr. komen bij beide voor- en nadeelen
naar voren. De heer van 't Lindenhout
zag destijds de bezwaren van de gezins
verpleging, toen het meermalen ging om
hen, die het goedkoopst de kinderen tot
zich namen, en dit leidde tot de stich
ting Neerbosch.
Dat het oordeel telkens weer veran
dert, komt doordat alles zijn bezwaren
heeft, ook het werk te Neerbosch. Alle
werk is menschelijk werk, dus met ge
breken. Spr. wees op het onderzoek in
gesteld door twee secretaressen van
voogdijraden naar de meening van oud
verpleegden in gestichten. De wijze
waarop dit is geschied, namelijk in den
vorm van vragen stellen, achtte spr
niet den juisten weg, omdat zulk een
enquête niet objectief is. Alles wijst er
De ze en volgende citaten zijn ont
leend aan de notulen van Wet en Raad;
arcMpf iaCt/a" 1 0ctober 1712 aan het
al M jer tres°rie.
komen „voor de somma van ses guldens
ses stuvers als daghgelt, aan hem Pie
ter Graeffschap te betalen voor soovee'
dagen, soo korte als lange, die hij als
fabrijk sal besteden in den dienst van
der voorscr. stadt omtrent het weder-
opbouwen van den affgebranden Abdie-
toren, daaronder oock gerekent de da
gen, die denselven komende van Breda
en daer weder na toegaande onder de
wegh sal wesen, alsmede die denselven
voor dato deses ten fine alsvoren
daertoe aireede besteet heeft, sul
lende hy Pieter Graeffschap daarvoor
schuldigh ende verobligeert wesen het
voorscr. gebouw (meest na hét model
daarvan sijnde en gelijk het voor den
laesten brandt is geweest) wel ende lof-
felick te ordoneren en met alle trouwe
en neerstigheit besorgen, dat het hout
en verdere materialen wel geprepareert
en ingewerckt werde," Verder moest hij
goed toezien op de werklieden, „en op
dat dit werck door teveel haast maken
niet qualijck kome uyt te vallen en ook
door al te grooten langhsaamheit niet
te langh onder handen blyve, tot groot
nadeel en schade van der stadt", ver
bond Graafschap zich geen ander werk
aan te nemen wat hem zou kunnen be
letten het werk binnen den behoorlijken
tijd af te maken. Tenslotte werd bepaald,
dat hij zich met het daggeld bovenge
noemd zou tevreden houden, „sonder
daeromtrent eenigt verder intrest off
voordeel voor hemselven ofte ymant
anders als alleen voor de stadt +e mo
gen soecken off beoogen." Naar wij zui
len zien, ontbrak hier later nogal wat
aan
Graafschap ging nu blijkbaar aan het
werk. Oorspronkelijk schijnt de bedoe
ling te zijn geweest den toren in zijn
ouden toestand te herstellen. Immers, in
de vergadering van 20 Augustus 1712
was overgelegd een teekening van den
voormaligen fabrijk Jolijt helaas niet
bewaard „welke bij het herstellen en
weder opmaken van gemelte toorn van
op, dat het gebrekkig werk is geweest
met veel critiek en veel fouten.
Komende tot het inwendige van het
werk, wees spr. er op, dat men in de
eerste plaats er rekening mede moet
houden, dat het hier kinderen geldt,
die hun ouders missen, hetzij door over
lijden der ouders, dan wel door het
zich aan hun plicht onttrekken. De
moeilijkheden zijn er niet minder om,
als men de oorzaak kent. Bij de betrok
ken kinderen ontstaat veel innerlijke
gereserveerdheid en wantrouwen. De
weezen weten zich beklaagd, de voog
dijkinderen voelen een innerlijke vij
andschap. Spr- gaf verschillende voor
beelden daarvan als mede van de blijken
van onvoldoende opvoeding in zindelijk
heid, orde en netheid.
Het ergste is echter de innerlijke
wanorde bij de kinderen zelf, doch die
vindt men ook bij andere categoriën
van kinderen. Een moeilijkheid is dik
wijls, dat de kinderen niet over het
doode punt kunnen heenkomen en zich
verschuilen achter: „Zie je, ik kan het
toch niet". Het komt goed, als het
verantwoordelijkheidsgevoel toeneemt,
want de kinderen moeten leeren zich
zelf te beheerschen, aan te pakken en
vol te houden.
Men moet de kinderen niet te zwak
aanpakken, maar ook niet streng en
hard. Men moet hun daden beoordeelen
naar die van ons zelf, eigen zonden en
ondeugden niet vergeten en alles zien
als begenadigde zondaars.
Men moet zich met gezag en leiding
stellen naast de kinderen, als het gaat
om God's gezag.
Erg is het als er tenslotte niets aan
te doen is en de kinderen naar rijksin
richtingen moeten worden overge
plaatst. Spr. gaf er voorbeelden van, dat
er ten slotte niets van zulke kinderen
terecht kwam, maar ook gevallen, waar
uit het tegenover gestelde bleek.
Maar ondanks dit alles geeft het werk
toch veel te genieten met en onder de
kinderen. Men zal ook dankbaarheid
oogsten, maar het geven van de liefde
moet reeds vreugde zijn,
In de eerste plaats moet er vertrou
wen tusschen kinderen en leiders zijn
willen vriendelijkheden of wel straffen
helpen.
Spr. gaf nog een voorbeeld hoe hij
door op het gemoed der kinderen te
werken, voorkomen heeft, dat de kin
deren van Neerbosch nog als degenen,
die de appels uit de boomgaarden weg
halen, staan aangeschreven-
Wie bij dit werk uitgaat op volmaakt
heid, vergist zich. Hij moet alleen tot
doel hebben iets te doen voor het ver
waarloosde of verlaten kind.
Bij de gelegenheid om vragen te stel
len, kon ds. Kluin nog antwoorden, dat
(Ingez. Med.)
zeer veel dienst en aert zoude konnen
zijn en werden gebruykt". Onder het
voorbereidend werk echter veranderde
blijkbaar de opzet. 27 Juli 1713 werden
door thesauriers overgelegd „diverse
afteekeningen of modellen, waernae de
afgebrande Abdijtoorn wederom zoude
werden opgebouwt"; ten slotte hebben
Wet en Raad „hun het model, door den
fabrijq Pieter Graefschap gemaakt en
geteekent, wel laten gevallen" en the
sauriers opgedragen, dit te doen volgen
Echter, geheel naar genoegen schijnt het
werk niet te zijn gegaan. 23 December
1713 werd „den baas" Graafschap
verzocht een „doorgesneden afteikening
van het voorscr. werck met alle zijn ver
bindingen te maken" en daarover „in te
nemen de gedagten van bequame en hun
dies verstaende architecten, zoo in dese
als andere provinciën". Een week later
had Graafschap de gevraagde teekening
verschaft. De thesauriers werden ge
machtigd, hierover te ontbieden Jaco
bus Rooman3) en Steven Vennekool4),
beide architecten in Holland, om hier
over te adviseeren, doch hun rapport is,
jammer genoeg, niet bewaard. Het werk
had nu geregeld voortgang; 11 Juli 1716
werd Graafschap „gedimitteert", en 28
Augustus werd hem zijn laatste daggeld
jetaald.
De nieuwe bekroning had een ander
iarakter dan de vorige. De oversprin
gende balustrade, die vroeger het schil
derachtig uiterlijk van den toren ver-
ïoogde, was niet hersteld. Op een af
sluitende lijst verrijst een open koepel
van twee verdiepingen, gescheiden
door een knop; de topafsluiting bestaat
uit een massale peervormige spits, die
eindigt in een keizerskroon. Aanslui
tend aan het verleden, heeft Graafschap
de mate van straftoepassing van zeer
j vele omstandigheden afhankelijk is. En
op een andere vraag, dat vrije opvoe
ding zal leiden tot meer menschelijke en
gewone eigenschappen,
j De voorzitter, ds. Vossers, bracht
tenslotte hartelijk dank aan ds. Kluin en
wenschte hem Gods zegen bij zijn ver
deren arbeid toe. Spr. hoopte, dat deze
I dag den band tusschen Kinderzorg en
I Neerbosch nog versterkt heeft.
Dank bracht spr. verder allen voor
hun aanwezigheid en hoopte, dat zij
vriendelijke gedachten aan de stichting
zullen mede nemen en mede zullen wer
ken om haar te steunen. Tot directie en
personeel der stichting sprak de voor
zitter ten slotte dank voor de voorbe
reiding van dezen dag.
De aanwezigen zongen Gez. 194 1,
waarna ds. De Vries voorging in dank
zegging.
Werkloosheid.
Bij de Arbeidsbeurs te Middelburg
stonden Zaterdag ingeschreven:
Geheel werkloos: 840 mannen en 7
vrouwen. Gedeeltelijk werkloos: 61 man
nen en 4 vrouwen. Niet werkloos: 6
mannen.
Algemeen totaal vorige week 903, bij
gekomen 52, afgegaan 37, over 918.
WESTKAPELLE. Het aantal inge
schreven werkloozen is de vorige week
met 6 vermeerderd en bedraagt thans
273. Bij de werkverschaffing zijn 159
personen te werk gesteld.
WESTKAPELLE. De speldjesverkoop
voor het Roode Kruis heeft alhier opge
bracht 11,43.
DRIEWEGEN. Vrijdag hield de Coöp.
Boerenleenbank alhier haar 16de alg.
vergadering, bezocht door 43 leden. Uit
het verslag van den kassier bleek o.a.
dat het saldo aan spaargelden aan het
begin van het jaar bedroeg 277.914,63,
dat als zoodanig ontvangen was een be
drag van 75479,35, uitgegeven was
82257.02, zoodat het saldo op 31 Dec.
271.163.96 bedroeg. Aan voorschotten
was 1 Jan. uitgegeven 184.525, terug
ontvangen 15.078, opnieuw uitgege
ven 2000, saldo op 31 Dec. dus
171.447. Aan de leden was in reke
ning-courant op 1 Jan. uitgegeven een
bedrag van 115.765.04, en in deposito
opgenomen 36.238.55, ontvangen in
den loop van het jaar 76.245,42 uitge
geven 70.722.02, zoodat het saldo van
aan hen uitgegeven gelden 110.310.22
en van hen opgenomen gelden de som
van 36.307.13 bedroeg. In totaal is
aan leden aan rente uitbetaald een be
drag van 10.404.58, en aan rente ont
vangen 13019,14. De winst bedroeg
1751.41. Als bestuurslid werd de hr.
J. de Muijnck en als lid van den raad
van toezicht de hr. W. Westveer her
kozen.
SMOKKELARIJ VAN MOSSELEN.
IERSEKE. Ondanks het verbod en
herhaalde waarschuwingen weten smok
kelaars nog groote hoeveelheden con
sumptiemosselen van de Waddenzee
Architect van den Koning-Stadhou
der Willem III; bouwde o.a. de voorge
vel van het stadhuis te Deventer.
4) Bouwmeester van het stadhuis te
Enkhuizen.
onzen Langen Jan tot nieuw leven ge
wekt. „De houten bovenbouw", zegt dr.
ter Kuile in zijn bovenaangehaald werk,
luit uitnemend aan bij de rijzige lij
nen van den romp, en de massale behan
deling mist zijn uitwerking niet, wan
neer men ver over het eiland den Mid-
delburgschen toren ziet oprijzen. De
nieuwe bekroning, minder schilderachtig
dan haar voorganger, voldeed aan dp
eischen van den tijd door grootschheid
en deftigheid".
Zonder moeilijkheden verliep echter
Pieter Graafschaps dienstbetrekking
niet. In 1718 ontving 't stadsbestuur van
hem een request, om levenslang te wor
den aangesteld tot „jaarlijckx fabrfjeq"
van den toren tegen een belooning van
25 pond Vlaamsch 150 gulden). Maar
toen deden de thesauriers een leelijk
boekje van hem open! Zij rapporteerden,
dat hij in den loop der jaren voor dag
geld bleek te hebben genoten 1376 pond
18 sc. 4 gr., „en daeronder oock gants
abusivelijkck voor de Sondagen, heylige
en andere dagen, dat het gemelde werck
geheel heeft stil gestaan, dewelcke te
veel geprofiteerde daggelden tenmin-
sten monterende zijn 12 a 1300, tgeen
hij egter heeft weten te ontvangen"
niettegenstaande het accoord uitdrukke
lijk vermeldde, dat de betaling alleen
zou geschieden voor de dagen, waarop
werkelijk aan den toren was gewerkt,
terwijl het hun bevreemdde dat eea fa
brijk, „die sig sulcken groote directie
heeft aangematigt in het maken van
eenen nieuwen thoorn, deselve in die
staet oordeelt, dat anstonds na syne
volbouwinge eenen separaten fabrijcq
soude requireren", hoewel de oude to
ren zulks nooit noodig had gehad. Zij
adviseerden dan ook, afwijzend op dit
request te beschikken, hetgeen de stads-
regeering 27 Augustus 1718 deed.