DAMMEN EN SCHAKEN,
VOOR DE JEUGD. On^er redactie van
ELECTRISCHE SCHOKKEN
DIE NIET D00DEN.
VENUS FELLE STAR.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
HET P0ESENFEEST.
Later werd in Zeeland nog vaak
een synode gehouden, doch buiten
de Staten om en was niet veel van
beteekenis. Zij werd doorgaans
coetus genoemd.
De eerste provinciale synode
was in 1591 te Middelburg, de
tweede in 1620 te Goes en de der
de of laatste in 1638 te Tholen.
Op de eerste was Daniel de
Dieu, predikant te Vlissingen
praeses, Johannes de Miggrode
predikant te Veere, scriba en Phi
lips Lansbergen, predikant te Goes
assessor.
2 Februari 1674.
De Staten van Zeeland verkla
ren het stadhouderschap erfelijk in
de mannelijke lijn.
Zeeland was het eerste gewest
-dat in 1672 Willem van Oranje tot
stadhouder benoemde. Ook were
hier het stadhoudersschap het
eerst erfelijk verklaard. De andere
provinciën volgden spoedig dit
voorbeeld.
3 Februari 1756.
In Zeeland wordt een aardbe
ving gevoeld.
Deze was niet zoo hevig als die
op 1 November 1755, toen de stac
Lissabon werd verwoest.
Toch was de aardbeving in 1756
goed merkbaar, vooral aan de zee
kant.
De schepen in het dok te Vlis
singen werden tegen elkaar gesla
gen. Het water spatte uit de brand
bakken op den Abdijtoren te Mid
delburg.
R- B. J. d. M.
{Nadruk verboden.)
Onlangs werd uit Engeland mel
ding gemaakt van het feit, dat al
daar een man een electrischen
schok had doorstaan van 11.000
volt en er toch het leven had af
gebracht. Hoe merkwaardig dit
bericht lijkt, toch zijn er meer
dergelijke gevallen bekend. Ja, er
zijn zelfs gevallen gerapporteerd,
waarin het menschelijk lichaam
nog zwaardere electrische schok
ken doorstond, Eenige jaren gele
den werd in China een man door
een electrischen schok getroffen
van 22.000 volt en ofschoon de
brandwonden, die hij er door be
kwam, een afzetting van een arm
en een been noodzakelijk maak
ten, bleef hij na een zware ziekte
toch in leven. Een nog sterker
slag kreeg, zonder er aan te ster
ven, een Amerikaan. Nadat hem
een stroom van 33.000 volt door
het lichaam was gegaan, behield
hij zijn volle tegenwoordigheid van
geest. Hij bracht nog een uur door
van volstrekte gevoelloosheid voor
de pijn, die daarna echter in hevi
ge mate kwam opzetten.
Hoe het mogelijk is, dat derge
lijke slagen kunnen worden door
staan zonder dadelijk doodelijk te
werken Hiertoe moeten verschil
lende gelukkige factoren mede
werken. In het algemeen wordt
de dood door electriciteit veroor
zaakt door twee feiten. Ten eerste
is het mogelijk, dat de stroom de
hersencellen aantast. Daardoor
worden de ademhalingsorganen
Verhinderd hun werk te doen en
de getroffenen sterft door verstik
king. Dit is ip den regel het geval
bij sterkstroom. Het is ook moge
lijk, dat de hersencellen niet ge
troffen worden, maar dat de wer
king van het hart belemmerc
wordt, waardoor de dood natuur
lijk ook zeer spoedig intreedt. Dit
is gewoonlijk bij zwakstroom het
geval. Echter wordt bij het ont
vangen van 'n electrischen „klap
zoowel de eene als de andere oor
zaak of liever gevolg de doodsoor
zaak. Nu is er aan het mensche
lijk lichaam een afweermiddel te
gen sterke electriciteit en wel de
huid. Wanneer de huid koel en
droog is, en daarbij nog bedekt
met droge kleeding, is er een sterk
verzet tegen een electrischen
stroom. Daardoor kan het gebeu
ren, dat hart noch hersenen ge
raakt worden en de mensch er met
een verbrande huid afkomt.
Is dit het geval en volgt daarna
bewusteloosheid, dan is toepassing
van kunstmatige ademhaling gebo
den en menigeen kan hierdoor ge
red worden, want het is mogelijk
dat mede door den stroom de ze
nuwen een tijdlang buiten gevecht
zijn gesteld en dat een kunstmati
ge ademhaling van een of dikwijls
van twee uur noodig is om de wer
king weer te doen beginnen. Ook
moet er dan vooral op gelet wor
den, dat het lichaam zijn natuur
lijke warmte behoudt.
„Ik ben met u alleen, o Venus fel
le star". Zoo begint Karei van de
Woestijne, de Vlaamsche schrij
ver en dichter, een van zijn prach
tige verzen, somber-grootsch als
een najaarszonsondergang. „Al
leen ten hemeltuine een helle roos;
een vurig-felle roos in Stilte's don-
kren lande". Zoo noemt hij in de
volgende strofen de heldere ster,
die in deze weken als avondster
aan den Westerhemel is te zien
Mistige bewolkte luchten hebben
haar de eerste weken van Januari
vaak aan het oog onttrokken,
maar zoo af en toe op heldere
avonden hebben velen haar toch
opgemerkt en bewonderd. En an
deren, die deze stralende planeet,
na zon en maan het helderste he
mellichaam, niet kennen, zullen
toch wel eens hebben gedacht als
ïun blik zich over de velden, de
joomen en de huizen naar boven
richtte in het schemeruur: wat is
dat een wonderhelle ster, duidelijk
zichtbaar voordat andere sterren
zich vertoonen aan den winter-
schen hemel
Dat is dan dus Venus, een van
de negen groote en voornaamste
planeten, waartoe onze aarde ook
>ehoort en die hun elliptische
janen gaan rondom de zon. Elk
leeft natuurlijk haar eigen afstand
van die zon en haar eigen baan.
De aarde doorloopt die baan in
een jaar, Venus en Mercurius, de
twee planeten, die het dichtst bij
de zon staan, doen er respectieve-
ijk ongeveer 225 en 88 dagen over.
doe dichter bij de zon, hoe groo-
ter ook de snelheid is waarmee de
planeet zich beweegt, een snel
heid, zoo ontzaglijk groot, dat die
van Postjager en Pelikaan er nog
een slakkengang bij is. De aarde
egt 30 km af per seconde, Venus
doorloopt in denzelfden korten tijd
nog enkele kilometers meer.
Omdat haar baan tusschen de
aardebaan en de zon in ligt, zullen
wij Venus altijd dicht bij de zon
aan den hemel moeten zoeken. De
ster is waar te nemen hetzij in den
vroegen morgen op de tijden dat
zij morgenster is, even voor zons
opgang, hetzij in de avondscheme
ring als avondster kort na de on
dergang van de zon. Zooals James
Jeans, de bekende sterrekundige,
de schrijver van de ook in het Hol-
landsch vertaalde boeken Het
Heelal, De Sterren in haar Loop,
e.a. het ergens uitdrukt: Venus is
een lamp, die alleen overdag en in
de schemering brandt, Mars en Ju
piter zijn kaarsen in donkeren
nacht.
In verschillende opzichten zijn
Venus en de aarde aan elkaar ver
want. Beiden zijn zij planeten, zoo
als we zagen. Beiden zijn ze
waarschijnlijk onstaan millioe-
nen en millioenen jaren gele
den als kinderen van de zon,
deelen eerst van de zonnematerie,
die later tot een zelfstandig be
staan gekomen zijn. Ze zijn ook on
geveer gelijk van grootte. Ze be
zitten beide een atmosfeer in te
genstelling met de maan en met
de planeet Mercurius, die beiden
veel kleiner dan de aarde zijn en
die hun atmosfeer verloren hebben
omdat hun zwaartekracht te ge
ring is om deze vast te houden.
Maar er zijn tusschen Venus en
de aarde ook groote verschillen.
Dit eene alvast, dat de zuurstof,
die zulk een belangrijk en voor ons
leven onmisbaar deel uitmaakt
van de atmosfeer, op Venus zeer
zeldzaam is of misschien zelfs hee-
lemaal niet voorkomt. En dit ge
brek aan zuurstof brengt een an
der belangrijk verschilpunt mee.
Op onze aarde houdt de planten
groei de zuurstof op peil. Het feit
dat er geen merkbare zuurstof-
voorraad op Venus aanwezig is,
moet leiden tot de veronderstelling
dat er ook geen plantengroei en
waarschijnlijk dan ook geen leven,
zooals wij het kennen, op Venus
voorkomt. De kortere afstand tus
schen Venus en de zon moet ook
een grootere warmte dan die van
de aarde veroorzaken.
Wie Venus in dezen eersten tijd
nog zien wil als Hesperus, de
avondster, zooals de ouden hem
noemden, hel oplichtend boven de
kimme, moet er vlug bij zijn. Te
gen het einde van deze maand zal
dit prachtige hemellichaam weer
in de avondschemering verdwijnen.
Maar te zijner tijd zal deze dwaal
ster weer, nu eens als Phosphorus
of Lucifer, de ster van den morgen
met den klassieken naam, dan
weer als avondster te zien zijn,
een van de wonderen van den he
mel, een lichtend felle roos, naar
Van de Woestiine's woord in het
donkere hemelland van de Stille.
A, L. B.
Brieven enz., betrekking heb
bende op deze rubriek, te richten
aan ondergeteekende.
Deze keer twee aardige en niet
al te moeilijke problemen van den
ïeer L. Cnossen, Hommertz, Fries
and.
Ook de standen kunnen er wel
mee door.
L. CNOSSEN JZN.
No. 129.
46 47 48 49 50
Z. 1, 3, 8, 12/14,18, 19, 24/26, 30,
36.
W. 27, 28, 32, 35, 37/40, 43, 45, 47,
48, 50.
Idem L. CN.
No. 130.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 12/15, 19, 22, 24, 31
W. 25, 29, 33, 34, 38, 39, 41, 42.
44, 46.
Oplossingen nos. 125126.
No. 125.
W. 12—8, 8—3, 3—25, 45—40, 40
—34, 25X26.
Z. 22—27, 27—31, 32—37a, 37 X
48, 48X30.
a. Op 31—3b volgt 25—14.
Op 32—38 volgt 42X33 (31
37), 2534, en verder als be
neden.
W. 12—8, 8—3, 3—25, 42X33, 25
—34, 34—23, 23—5.
Z. 22—28, 28—33, 33—38a, 32—
37, 373—41b, 41—46c.
a. Op 32—38 volgt 42—37,
b. Op 37—42 volgt 34—48, (42
47), 48—34.
c. Op 4147 volgt 2334.
No. 126.
W. 8—2, 2—30, 30—48, 42—37,
48X26, 26—48.
Z. 26—31a, 32—37bc, 37—41, 41
X32, 32—38.
a. 8—2, 42X31, 2—24, 24—19.
32—37, 26X37, 37—41.
b. 8—2, 2—30 42X33, 30—48,
48—37, 33—28, 15—10, 10—5,
5—32, 32—49.
26—31, 32—38, 31—37, 37—41,
41X32, 32X23, 23—28, 38—33,
33—39.
c. 82, 230, 4231, 3048,
26—31, 31—37, 32—38.
Oplossing probleem voor begin
ners.
W. 42—37, 32—27, 37X28, 40—34,
35X24, 15—24.
J, Scheeres, Delfzijl.
Correspondentie.
G. T. te L. Sch. 4439 en v.
d. M. 510. Standen ontv. Zal ze
nazien.
L. Cn, te H. Zooals U ziet 2 ge
plaatst. Met de derde ben ik het
nog niet eens. U hoort er wel van.
,,'t Heeft gevroren, vastriep
Henk, sprong uit z n bed en trok
de gordijnen open. „Ja, hoor, de
ruiten staan vol ijsbloemen."
Henk ademde tegen de ijsruit en
kreeg zoo een dooigaatje, waar
door hij zien kon.
„Heeft 't gesneeuwd ook
vroeg Jaap, die overeind was ge
komen in zijn bed.
„Nee. Niet alles te gelijk. Ben
je Laat er eerst maar eens een
flinke koek ijs bakken. Ik ga me
meteen aankleeden."
Buiten rolde een vrachtauto
door de straat.
„Wat klinkt dat hol, hè", merk
te Jaap op, die nu ook uit bed ge
komen was.
„Veelbelovend," vond Henk en
liet den bak van de vaste waschta-
fel volloopen.
•„'t Water is zoo zalig koud",
riep hij, toen hij zich aan 't was-
schen ging.
Henk was gauw klaar en liep di
rect naar den zolder om z'n schaat
sen op te zoeken. Daar hingen ze,
allemaal naast elkaar aan een paar
spijkers in het schuine dak.
„Zal ik jouwe ook meebrengen,
Jaap riep Henk naar beneden.
„Wat
„Je schaatsen."
„Ja, graag."
Even later was Henk weer te
rug.
„Geen sikkepit geroest", prees
hij, terwijl hij de ijzers bekeek. Hij
zette zijn voet op één van zijn
schaatsen.
„Ze passen me net nog", glun
derde hij. „Kom, ga je gauw mee
kijken, of er ijs op de sloot ligt
„Ja, ik kom zoo".
„Hè, wat ben je toch saai van
morgen, merkte Henk op. „Heb je
slaap
„Neen, ik heb 't koud."
„Koukleum. Als je buiten bent,
voel je er niets meer van."
Henk slipte de deur uit, toen de
melkboer geholpen werd, Jaap
volgde weldra en opgewonden
kwamen ze terug, toen de familie
zich juist aan de ontbijttafel zette.
„Een steen gaat er al niet meer
door," juichte Jaap.
„En er liep al een hondje over",
voegde Jaap er aan toe.
De weg naar school werd één ge-
glij over alle bevroren plasies. Er
een pas geschrobde stoep was
reeds in een glijbaan veranderd.
Toen de zon doorkwam, verdween
't ijs weer, maar 's nachts vroor
opnieuw flink. Kleine jongens
waagden zich al op 't iis van de
slooten. 's Zaterdagsmiddags zou
den ze stellirf kunnen rijden. Henk
en Jaap hadden hun schaatsen al
uit het vet gehaald.
Maar toen Jaao 's Zaterdags
morgens beneden kwam, zei moe
der: „Wat zie jij er vreemd uit
Jaao had een dik. rood gezicht.
„Heb je kiespijn vroeg vader
„Neen, m'n hals doet piin, op zij.
Al een paar datfen", vertelde Jaap.
„Je hebt de bof", besliste moe
der. Ze voelde zijn pols. „Je heb*
koorts ook. Je moet thuis blijven."
Dat was wat voor den jongen'
in huis blijven, nu er voor 't eerst
schaatsen gereden werd
De dokter kwam; Ja 't was bof
En Jaap moest in bed met een
warmen doek om zijn hoofd.
„Zou 't lang duren, dokter in
formeerde de patiënt.
„O, jij denkt aan 't ijs, hè, jon
getje", lachte de geneesheer. „Met
een paar dagen ben je er af. Als je
je gezicht maar ferm warm houdt."
's Zondags was de koorts min
der, maar het gezicht nog even dik.
En toen kwam grootvader. Met
de bus van Veenendaal, want Opa
woonde buiten.
„Jonge, jonge, wat zie ik nou
zei de oude heer, toen hij Jaaps in
gepakt hoofd zag.
Moeder vertelde het.
„Warm houden", was ook groot
vaders oordeel.
Henk kwam thuis met z'n schaat
sen. Hij had een kleur en zei, dat
hij stikte: zóó warm had hij het ge
kregen van het rijden.
„Dat zal me een wintertje wor
den", praatte de oude man.
„Met veel sneeuw vroeg
Jaap.
„Neen, met veel ijs".
„Hoe weet u dat informeer
de Henk.
„Zooals 't zomert, zal 't ook win
teren, zegt het spreekwoord. We
hebben een échten zomer gehad,
dus zullen we ook een goed win
tertje krijgen. En ze hebben bij ons
al drie bunzings gevangen en er
nog meer gezien. Ook waren er
machtig veel beukenoten en eikels.
Jonges, jonges, 'dan hebben we al
tijd gezien, dat er een strenge
winter volgde".
En toen begon de oude man met
allerlei verhalen over harde win
ters, welke hij had meegemaakt.
's Middags vertrok Henk weer
naar het ijs. Jaap keek hem met
leede oogen na. Het huilen stond
hem nader dan het lachen. Groot
vader zag 't en begreep Jaap ook.
„Kom, jongen, de winter duurt
nog lang genoeg", trooste hij.
„Ja, maar de vorst is ook wel
eens op eens over en komt niet
meer terug", bracht Jaap in het
midden.
Grootvader bleef voor een paar
dagen, dus' zou de patiënt zich niet
vervelen. De oude heer kon zoo
gezellig vertellen en deed ook
graag een spelletje met Jaap.
's Maandags mocht de jongen uit
bed, het dikke gezicht was al veel
geslonken, maar de doek moest er
nog omblijven. En toen.... toen
dooide het plotseling.
Boos en teleurgesteld liep de
jongen door de kamer. Daar had
je het nu alAfgeloopen was de
ijspret.
„En toch zal je schaatsenrijden",
voorspelde grootvader, die zich ge
reed maakte om weer naar huis te
gaan.
„Met Sint Juttemis zeker", mop
perde de jongen ongeloovig.
„Neen, zoo gauw je beter bent".
„Dan moet er eerst maar ijs we
zen.
„Jij zult rijden."
Met een geheimzinnig gezicht
vertrok de oude man. Na een paar
dagen was Jaap beter en.al
het ijs verdwenen. Wat kwam er
nu uit van grootvaders voorspel
ling
„Ik zal m'n schaatsen maar weer
invetten," peinsde hij en dat deed
hij ook, toen hij uit school kwam.
Toen hij daarmee bezig was, hield
er een auto voor de deur stil. Zou
dat grootvader wezen Die kwam
wel eens meer met een taxi. Dan
zou hij den ouden man toch eens
even ter verantwoording roepen.
Jaap liep naar de voordeur, de
schaats en den vetlap in zijn han
den. 't Was een auto van de poste
rijen. Moeder hielp den man al.
„Een pakje, voor jou, Jaap", zei
ze.
„Hé, van wie vroeg Jaap.
„Van Grootvader. Pak maar
eens gauw uit", drong ze aan, „Ik
ben vreeselijk benieuwd
„Ik ook", hernam de jongen, leg
de schaats en lap weg en begon de
touwtjes los te maken.
Er kwam een doos te voorschijn
en daarin lageneen paar rol
schaatsen.
Jaap kreeg een kleur, toen Hij
het zag.
„O", haperde hij, „diedie
heb ik nu altijd zoo graag willen
hebben. Opa had gelijk: nu kan ik
dadelijk gaan rijden."
En hij liet er geen gras over
groeien. Direct liep Hij naar buiten,
bond de schaatsen onder en reed
over de breede, gladde trottoirs.
Wat ging het fijn Want 't was
niet voor het eerst, dat hij het
deed. Op de rolschaatsen van zijn
vriend had hij al geoefend.
Ll?n FRftNKfCBT
De poesenma is jarig Heusch
In 't poesenhuis is feest
Neen, nooit nog is er zóó'n plezier,
Zoo'n vroolijkheid geweest
De poesjes uit de heele buurt,
Die komen feel'citeeren
En niet alleen de dames, hoor
Er komen ook wel heeren
De dames drinken allen thee
En smullen in een taartje
De heeren, stel je even voor
Die rooken een sigaartje
De poesenma, die jarig is,
Is o, zoo in haar nopjes
Je kunt het duid'lijk merken,
hoor
Want telkens geeft ze kopjes
't Is werk'lijk zoo'n gezellig feest:
Er wordt geducht gesprongen
En soms ter eere van poesenma
Een vroolijk lied gezongen
Doch 't allermooiste komt het
laatst
Al klinkt 't misschien wat
mal
Maar toch is 't waar: de poesenma
Geeft tot besluit een bal.
En alle poesjes, wit en zwart,
Die zwieren nu in 't rond
Of zetten met veel deftigheid
Hun pootjes op den grond
Dan, eind'lijk is de pret gedaan
't Is bijna middernacht
De gasten worden door papa
Beleefd naar huis gebracht
Nu keert er in het poesenhuis
Weer kalmte, rust en vreê.
Zeg, als er weer zoo'n feestje is,
Gaan jullie dan eens mee
R. Winkel.