DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Oiv^er redactie van
SCHETSEN VAN DE HOEVE
VARIA.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
ARTISNIEUWS.
OUDEJAARSAVOND
Verloren in diepe gepeinzen, zat
de Baas op zijn plaats „in den
oek van den aerd". Hij staarde in
den purperen vuurgloed, maar zijn
blik volgde de telkens hoog uit
schietende vlammen niet in hur
dartel spel. Zijn oogen brachter
wat ze zagen, niet aan zijn be
wustzijn over, In zijn éeest zag b:
de kleine kerk, waar hij vanavonc
den Oudejaarsdienst leiden zou
Hij zag al de bekende gezichten
voor zich, en begon te spreken. Hij
herdacht wie waren heengegaan it.
't afgeloopen jaar, bad om herste
voor de zieken, dankte y*-*" v
ontvangen zegenonverdiende
genade.
Roerloos op zijn stoel, onbewust
van zrn omgeving, vormden zijr
gedachten de volzinnen, waarmede
hij vanavond de gemeente stichter,
zou
Het tikken van de oude klok, '1
zacht gesis van bradend spek er
't knappen van het haardvuur, wa
rr?n do oonj^e geluHen in de groot
boerenkeuken. Toen rees het
ÏNicnije op, om de tatel aan te ze^
ten, en het heen en weer geloop
het rammelen v»i Ir "ïmen "n v-
messen bracht den Baas weer tot
do wer
zich wat voorover, en spriet-
Sie een DruiMo o.i^dl m 't
ever de pan met spek heen, dn
aan zijn voeten stond. Het nichtje
schoot, geschrokken, toe.
„Mè neve noe toch,. de drup
pels vliege in 't spek", verweet ze
Zijn oogen werden kleiner. „Df
mö je mè zurrehe, a ti hin spek
Ltaet", zei hij afgemeten.
„Je kun toch zeker wè un bitje
anzie-e; is dat noe un mieniere?'
mopperde ze boos. Nu zag hij haar
strak aan, de oogen wijd geopend,
"i herhaalde met eenige stemver
heffing: „dan mö je mè zurrehe, a
ti hin spek staei dat n^ri an a a
kant. Ier zit ik." „Uust, uust,
Wantje", suste zacht de Vrouwe,
„zet het mè an d'are kant." Wantj.
verplaatste voorzichtig komfoor e.
tpekpan, en dacht: „o, joe hroöt"
ikke-Baes! Je zou zeker op mien
r k de poöt wille zette Nou,
ci zu je mooi weer op treffe". Ei
1 en neve haar aan tafel nog een
slrak en streng aanzag, keek z<
i r,vervaard terug, en dacht op
".'rig: „dag neve-poep, ik bir
t,.ch nie benauwd va' je."
In 't kleine kerkgebouw, schiep
de schijn van veel witte kaarsen
een stemmige sfeer. Wantje za
raast haar Nicht. Neve stond „voor
't horretje", en las van psalm 42
het eerste vers.
Aandachtig wees Wantje in
haar kerkboekje bij: „Als een hert
''eiaagd, o Heere". Deze woord-
"2'ting kende ze niet. Ze hield het
hnekje wat hooger, om beter
!:cht te hebben, „....alzoo dorst
mijn ziel ook zeere, naar U mijn
God, hoog geëerd." Even kwam
ren lichte onrust in haar op. Als
let nu maar goed ging straks.
V7nnt zij zou voorzingen. Een or
gel was de kleine gemeente niet
rijk. Der kerkgangers gevoel voor
maat en melodie was echter zoo
danig, dat goede leiding bij den
rang volstrekt onmisbaar was. En
de plotselinge ziekte van den
voorzanger nu, was de oorzaak
/an Wantjes aanwezigheid. Want
zij had een stem als een klok, die
i/arm en vol, zoet en melodieus
net heele gebouwtje kon vullen
Helder en zuiver zette ze in, en
plechtig golfden de klanken, har
monisch dalend en rijzend door de
ruimte. Even zweeg ze, sloeg
een bladzij om. Maar de dunne
jlaadjes van 't in lang niet ge-
oruikte boekje, zaten aan elkaar
geperst. En tijdens 't omslaan,
,/eer terug slaan, wrijvend en bla
zend, de blaadjes los, hoorde ze
,ot haar ontzetting, hoe de zang
/erflauwde, haperde, en, met nog
Hechts enkele stemmen, hortende
oeëindigd werd. Ontsteld keek ze
jp, en zag neve's blik op zich ge
zicht, donker en dreigend, van on-
ier de ruige, boos samengetrok
ken wenkbrauwen.
Even verwijdden zich haar oogen
n verbazing. Toen schoot fel de
drift, die neve zoo vaak en zoo
ug in haar wekte, naar boven
,Dienk je soms da'k et er om
lee?" vroegen haar felle oogen
vlaar hij wendde zich reeds weer
af, en liet zijn blik, thans weer
jrnstig vriendelijk, over zijn ge-
ïoor gaan. „Noe mö je'n di toch zie
tae, zö un Pater Mesjiester",
lacht het gekrenkte meisje, „Ote
?etote spele, ....dat is z'n le
zen".
Plots flitste een ondeugende ge-
lachte in haar op, even nog aar
zelde ze, en dacht toen; „ja, jie
li oltied h'liek Dus a jie dienkt
i 'k et moedwillig dee, ....dan
:a dat wè zö weze." Weer nam
aar sterke, jonge stem al de ande-
e mee, en zweefden de plechtige
danken statig opwaarts. En weer
/endde neve zich zijwaarts, met
:en gezicht als een onweerswolk
toen ze onverwacht zweeg,
n wenkte gebiedend met de
ogen, dat ze moest zingen.
Wantje, Wantje," fluisterde nicht
achtjes, „wat bè je toch stout."
kantje keek vriendelijk naar ne
ve's boos gezicht, en dacht: „dag
eve, 't is zö is pleziereg om stout
e wezen." En, genietend van haar
nacht, zette ze zonder mededoo-
;en haar spelletje voort. „Want-
e", vezelde weer de stille stem
aast haar: „is dat noe je leste
verk van 't jaer? De mensen plae-
le?"
Verschrikt keek het meisje rond
De ménsen? Dat was m'n bedoe-
ehe nie. Alleeneg neve mè; die
u 't verdiend." Ze zag de bedroef-
le trek op 't gelaat van haar nicht
n begreep opeens, dat neve het
lèar zou laten ontgelden.
Strak zag de kleine rebel voor
ich uit. „Noe ik nichte d'r
Duwejaer bedurreve, en d'r Nieu-
wejaer ok.m'n leste werk van
t jaer. En 't Nieuwe, dat mo
e mie hoeie voornemens behun-
ne." Ze dacht aan neve, en zucht-
fe. „Ik za prombeere, .vee ope
'k dirrom nie," dacht ze met vol-
edige zelfkennis, „mer afijn, un
méns kan nie meer doe-e, as z'n
:>esten
de Vrouwe van d'Oeve.
Eerste vriendin: Thuis Ik
rad namelijk van de week hoofd
pijn en ben toen een paar avonden
zelf niet uit geweest
i V Txi T* r na*
wil» w.
SLIMME POLITIEHONDEN.
Er zijn een paar krasse staaltjes
bekend van het speurderstalent
van de zestig politiehonden die de
Zuid-Afriaaansche Unie zezit.
Het is voorgekomen, dat het
spoor over meer dan 15 km af
stand werd gevolgd, ja zelfs heeft
een hond eens kans gezien een
misdadiger op te sporen, wiens
spoor al meer dan vier dagen ouc
was. Dit laatste geval speelde zich
af bij een eenzame hofstede, waar
twee personen hadden ingebroken
Bij het venster, waardoor zij naar
binnen waren geklauterd, had men
een paar voetsporen in het gras
gevonden; dat was alles Eerst
vier dagen later trachtte men mei
behulp van een politiehond de die
ven te achtervolgen, welke poging,
dank zij den fijnen neus van den
hond, inderdaad is geslaagd.
Een even kras staaltje was de
opsporing van een zwarten be
diende, die tijdens de afwezigheid
van zijn baas probeerde een onder
zoek in te stellen naar den inhoud
van diens brandkast. Toen hij de
safe niet kon open krijgen, nam hi
uit pure nijdigheid een ijzeren pot,
een keteltje en een zijden hoec
mee. Drie dagen later volgde een
politiehond zijn spoor tot een dorp
25 km verwijderd van de plaats,
waar de inbraak was gepleegd
Hier vond men inderdaad den man,
die met zijn gestolen „hoogen zij
den" trots door het negerdorp
kuierde.
o
VOOROORDEEL.
Zooals bekend is Shaw een der
vurigste vereerders van de kunst
van den Franschen beeldhouwer
Rodin. Hij vond voor zijn vereering
niet bij iedereen den gewenschten
weerklank en op zekeren dag noo-
digde hij enkele van zijn felste te
genstanders bij zich thuis om met
hen over de kunst van Rodin te
debatteeren. In den loop van het
gesprek toonde hij hun een map
met teekeningen en plastiken, vol
gens zijn verklaring de laatste
scheppingen van Rodin. Onmiddel
lijk waren de gasten vol interesse
over de afbeeldingen gebogen en
verklaarden, dat zij tot hun spijt
nog nimmer zulk slecht werk had
den aanschouwd. De een zei, dat
hij de resultaten gewoonweg be-
'achelijk vond, terwijl de ander
beweerde, dat Rodin overal te
ïoog had gegrepen; kortom er
kwam niets dan afkeurende cri-
tiek. Toen de heeren wat uitge-
mopperd waren, draaide Shaw
zich om en zei gelaten:
Het spijt mij heeren, maar ik
ïeb mij in de map vergist; deze af
meldingen zijn niet van werken
van Rodin, maar van Michel An-
gelo.
Vader en zoon.
Een vader gaf zijn zoon een goe
den raad. Tenslotte zei hij: Zoo,
nu hoop ik, dat je alles wat ik ge
zegd heb, goed begrepen hebt!
Waarop zoonlief antwoordde:
Ja, ik begrijp het nu wel. Als er
jets van mij terecht komt, dan heb
'k dat overgeërfd, en als ik mis-
uk, is het m'n eigen schuld.
Ook een standpunt.
Waarom neem je geen vacan-
tie? Kan de zaak geen dagje zon
der je?
Jawel, maar ik wil niet, dat
ze dat merken!.
Hij was er bang voor.
Gerard, vroeg een bevende
tante aan haar voortjakkerenden
neef achter het stuur, ben je niet
bang, dat je de controle over je
wagen zult verliezen?
Ja, antwoordde neeflief, daar
ben ik zeker bang voor. Ik ben al
twee termijnen achter.
Brieven enz., betrekking hebben
de op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende.
Onderstaande problemen zijn
weer eens van den bekenden pro
blemist en dammer, den heer J.
Rendering, lid van de damvereeni-
ging „Gezellig Samenzijn" te Am
sterdam. Heel moeilijk zijn ze nu
juist niet.
J. RENDERING, A'dam.
No. 121.
1
46 47 48 49 50
Z. 6, 10, 13, 14, 17, 18, 20, 22, 23,
26, 30.
W. 16, 25, 29, 32/34, 36, 40, 41,
46, 50.
Idem J. R.
No. 122.
46 47 48 49 50
Z. 12/14, 16/19, 21/25, 30.
W. 27, 31/33, 35, 37, 39, 40, 43,
44, 49, 50.
Oplossingen nos. 117118.
No. 117. W. 21—17, 26—21, 21—
17, 39—33, 43X34, 49—44, 31—27,
16X9.
Een schitterend probleempje,
waarvan de oplossing zeer goed
verborgen is.
No. 118. Hiermede hebben zich
velen vergist. Menige oplossing
was zoo:
W. 24—20, 29—24 en 32—28,
enz., doch is dat bij serieus spel te
winnen
De oplossing was als volgt:
W. 24—20, 29—24, 42—37, 32—
27, 43—38, 48X28, 23X1.
Een fijne oplossing met een
mooien gewonnen stand.
J. Scheeres, Delfzijl.
Correspondentie.
G. T. te L. Sch. 31—27, (22X
31), 36X27, v. d. M. 7—12.
rfcsL.
door
G. J. Visscher.
In 't Apenhuis.
Wanneer de menschen van een
jongen zeggen: „Hij is zoo vlug als
een aap dan bedoelen ze daar
mee: „Hij is bijzonder vlug". Zij
denken daarbij aan de vlugheid en
de behendigheid, waardoor wij,
apen, ons van de meeste dieren
onderscheiden. Het spijt mij voor
mij zelf, dat ik het zeggen moet,
maar toen ik nog een kleine orang-
oetan was, muntte ik volstrekt
niet uit door vlugheid.
Ik vond het heerlijk, dat de
boomen in mijn ouderlijk bosch op
het eiland Sumatra heel dicht bij
elkaar stonden. Dat was gemak
kelijk, als we een tochtje moesten
maken. Op den grond kwamen we
zelden en ik slingerde mij altijd
doodbedaard van den eenen boom
naar den anderen.
't Gebeurde wel, dat moeder
zei: „Jan Vlak boven je hoofd in
den hoogen palmboom hangen
mooie kokosnoten. Klim eens vlug
naar boven en gooi er dan een
paar naar beneden. Ik begin trek
te krijgen in een stukje eten".
Dan begon ik te rekken en te
geeuwen en ik keek schuin naar
boven, alsof ik dacht, dat de ko
kosnoten wel vanzelf naar bene
den konden komen,
„Blijf maar zitten, luiwammes
Ik zal zelf wel gaan," zei moeder
dan en ze vloog tegeri den stam
op.
„Weet je waarvoor je goed zou
zijn zei ze op een keer. „Je zou
op je plaats zijn in een pension
voor apen. Eten en drinken en sla
pen op je tijd en den heelen dag
een beetje luieren, dat zou je op
den duur wel bevallen
Is al heel wat jaren geleden,
dat mijn goede moeder dit tegen
mij zei. Ik ben nu geen klein aapje
meer, maar een flinke,' breedge
schouderde orang-oetang, met een
knevel en een baard, die er zijn
mag en ik ben inderdaad, hoewel
nfet uit vrijen wil, geplaatst in een
pension voor apen, n.l. het Apen-
huis van „Artis", de Amsterdam-
sche diergaarde.
Ik houd er niet vvan, om oude
koeien uit de sloot te halen en
daarom zal ik maar zwijgen over
de manier, waarop ik gevangen
werd en ik zal ook niets verteilen,
van mijn zeereis.
Ik zat aan boord in een flinke,
ruime kooi met ijzereen tralies en
toen de boot in Amsterdam voor
den wal kwam, werd ik met kooi
en al opgetild en op een vracht
auto gezet. Na een Heerlijk ritje
kwam ik voor den hoofdingang
van Artis. Ik lette goed op alles
wat ik zag en voordat ik naar bin
nen ging, zag ik in een winkel aan
den overkant allerlei lekkers; daar
stond boven de deur te lezen:
„Apennootjes, koekjes, klontjes
voor de apen
Ik had er wel dadelijk naar toe
gewild, maar die vervelende tra
lies
En op straat riepen een paar
vrouwen en jongens, met gevulde
zakjes in de hand: „Apennootjes
Wie wil er apennootjes koopen
Ik had wel naar buiten willen:
springen, maar dat kon ik natuur
lijk niet.
Daar werd het groote hek open
gemaakt en men bracht mij langs
lanen van prachtige rozen naar
mijn toekomstig verblijf. Onder
weg zag ik groote, viervoetige die
ren met één en met twee bulten;
ik kende ze niet. Die kwamen op
Sumatra niet voor. Wie ik wèl
kende, dat waren de papegaaien,
ten nfinste een paar soorten, want
er waren er heel wat. Zij zagen
mij en schreeuwden: „Hé Daar
heb je een orang-oetan Hoe gaat
het thuis Hoe is het in Langkat
gesteld Ben je al lang in Hol
land
Ik gaf geen antwoord. Ik heb
nooit veel met die kakelende,
pronkerige klanten op gehad.
Ik werd naar het voor mij be
stemde verblijf gebracht. Ik kreeg
in ons pension, of het z.g. Apen-
huis, een ruime zitslaapkamer. De
voorwand was van dik glas, met
uitzicht op een mooie, breede
gang. De zijwanden waren geheel
dicht, maar de achterwand was
van ijzeren traliewerk. Aan die zij
de was een achterkamer en dwars
daar doorheen had ik uitzicht /op
den mooien tuin, waar ik zoo pas
door gekomen was.
Mijn verblijf was flink hoog en
er bevond zich een klimstok, een
touwladder en een liggende, doo-
de boom, met eenige dikke takken,
„Juist dacht ik, „dat zijn mijn
toestellen voor kamergymnastiek."
Ik ging een paar keer kopjedui-
kelen en toen zag ik, dat er aan
den voorkant iemand met blijk
baar welgevallen door de ruit naar
mij stond te kijken.
Weet je, wie dat was Dat was
mijn oppasser. Diezelfde man
maakte even daarna een luikje
open en in een hoekje op den
grond zette hij een bakje met melk
en ook legde hij er twee bananen
bij. Toen ging hij weg. Een poosje
later kwam hij terug en nu waren
de bananen ook weg en de melk
was. eveneens verdwenen.
Om de waarheid te zeggen; in 't
begin was ik verwaand genoeg,
om te denken, dat hij alleen voor
mij aangesteld was en ik be
schouwde hem als een soort huis
knecht, of heerenknecht, of hoe je
hem dan noemen wilt.
Van die dwaling werd ik weldra
genezen, want daar zag ik in een
donkeren hoek van de aangren
zende achterkamer iets bewegen
endaar kwam zoowaar een
andere orang-oetang, ongeveer
van mijn grootte, op het tralie
werk af. 't Was een dame, ook
van Sumatra, en zij vroeg mij in
mijn moedertaal, of ik een goede
reis gehad had. Op fluisterenden
toon spraken we een poosje met
elkaar. Ik vroeg inlichtingen om
trent den „huisknecht" en die
mocht de antwoorden niet hooren.
Maar mijn buurvrouw zei al heel
gauw: ,,'t Is geen huisknecht; hij is
onze oppasser en hij houdt met
behulp van een paar jongere be
dienden toezicht op alle apen, die
hier in huis zijn."
„Zijn er dan nog meer apen
vroeg ik.
„Of er nog meer zijn zei
buurvrouw verbaasd. Ze behoef
de niets te zeggen want daar hoor-
Kabouters kwamen zachtjes,
Heel zachtjes in den nacht
En hebben met hun allen
Ons 't Nieuwejaar gebracht.
Het Oudejaar ging henen,
Het had zijn plicht gedaan.
Wij wuifden het eens na nog,
Het is stil weggegaan.
de ik op korten afstand een ge
weldig geschreeuw en gegil.
„Ken je dat geluid vroeg
buurvrouw lachend.
„Ik zou zeggen", zei ik, „dat het
een Siamang was, zoo'n zwarte
langarmaap, ook van Sumatra."
„Juist! Dat is het ook en...."
„Hoep Hoep Hoep werd er
geroepen. „Een wouwou vroeg
ik.
„Precies Je kent je oude lands
lieden nog goed. En kijk nu eens
door je voorruit, naar links en
naar rechts. Zeg mij dan maar wat
je ziet, dan kan ik je misschien
wel vertellen, wat het is."
Ik deed het en dadelijk riep ik:
„O hé Dat heb ik nog nooit ge
zien Hier schuin over woont een
spierwitte aap
„Dat is een albino. Kijk maar:
hij heeft roode oogen. Die komt
van 't eiland Java".
„En daarnaast een pikzwarte
„Een moor-aap van Celebes
Kijk nu eens den anderen kant
uit
„Hè Neen maar Ik dacht, dat
het een rat was en het is toch een
aapje. O, wat een kleintje
„Dat is een zwartoor, Ouistiti;
de kleinste apensoort van de hee
le wereld."
„En het kleintje, dat naast hem
zit Precies een doodshoofd
„Goed bekeken Daarom wordt
hij ook het doodshoofdaapje ge
noemd."
„Wat gebeurt daar achter u in
den tuin vroeg ik op eens. „Kijk
die menschen eens loopen Zou er
misschien een aap in 't water ge
vallen zijn
„Neenlachte buurvrouw. ,.'t
Is heel wat anders Nu moet je
goed kijken. Daar gaat onze oppas
ser. Zie je hem
„Ja, ik geloof, dat hij zijn zoontje
aan de hand heeft".
RO.FR.W
Wij dankten 't in ons hartje
Voor 't goede, dat 't ons gaf
En halen nu Nieuwjaar in,
Dat huppelt, loopt in draf
Het is nog jong en vroolijk,
Wees welkom, Nieuwejaar
Wij hopen, dat wij altijd
't Goed vinden met elkaar
Carla Hoog.
„Neen dat is zijn zoontje niet.
Dat is Tommy, de chimpansé, en
dus ook een aap. Kijk Nu gaan
ze naar het grasveld en alle men
schen staan erom heen. Die Tom
my kan op een stoel gaan zitten,
en uit een beker drinken en dan
schenkt hij zichzelf melk in uit n
kannetje, en hij kan hobbelen op
een hobbelpaard, en op een trapje
klimmen. Dat vinden de groote
menschen en vooral de kinderen
eenig om te zien, en dan staan ze
te lachen, dat ze bijna omvallen.
Tommy vindt dat spel heerlijk.
Och Spelen doen de meeste apen
graag, maar je moet ook eens zien,
wat een massa koekjes en biscuit
jes en apennootjes hij krijgt. Maar
de oppasser zorgt ervoor dat Tom
my er niet te veel van eet. Wat
er over is, wordt onder de andere
apen verdeeld.
Tommy is dol op dat speel-
uurtje. De oppasser laat he^ nooit
te lang duren, en telkens laat hij
zijn leerling een poos rusten. Weet
je, wat ik er van denk Ik houd
er voor, dat Tommy studeert voor
mensch en dat hij later ook nog
eens oppasser hoopt te worden,
maar ik geloof nooit, dat hij het
zoo ver zal brengen
Toen dat spelletje buiten afge
loopen was, werd Tommy weer
binnen gebracht en nu kwamen de
menschen mij bekijken. Ik moest
heel wat hooren
„Precies een oude man Wat 'n
rood creatuur Wat een platte
neus heeft hij Wat zit hij te loe
ren Nu is hij zeker kwaad Die
menschen bevielen mij niet.
Maar één ding is gelukkig.' ik
heb niets met hen te maken. Wèl
met den oppasser en dat is een
beste man. Hij houdt van mij en
ik begin al van hèm te houden. Hij
geeft mij heerlijk eten en drinken,