DIAMANT
DE DOCHTER VAN ALVA.
KRONIEK van den DAG.
Bak- en Braadvet
Stengels,
zoete kra-
ijn banket,
its. Bakke-
|Burg d 14,
amandel-,
mbroodjes.
Vruchten-,
Gev. ka-
terij De la
liddelburg.
ÏN 15 ct.
jitgew. He-
ia blanke
iond. Snij-
i. ko-blik.
fal, Midd.
gez. snij-
spinazie
[isgroenten
in glas.
roe, Brak-
'burg.
u de win-
er de tijd
nde anijs-
ns. F. A.
lans, Mid-
WJAAR J
es. Haar-
Prima
pond. C.
rakstraat,
lak
cere var
per pd.
Korte St.
J. de
Versche
Jhtenbowl
en een
Mnaasap-
25 ct. D,
M'burg.
)k", b.h.
arme ap-
appel-
^rvl. Ber-
Verzoe-
;en.
(istje van
:jes a 10
irten per
c". J. van
^ospitaal,
Pracht
fclamen,
&n, snij-
pn, Free-
J. M.
Midd.
aadgoed.
|en, tam-
Irreeren-
[Kuyper,
^lburg.
RESSE.
aandag-
ar Ant-
ken bij
[erkstr.,
:n ge-
hebben
t de B-
on 394,
RESSE.
russel.
Wij
op de
ing bij
Midd.
Boer,
fWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN VRUDAG 29 DECEMBER 1933. No. 306.
De eigenlijke brandhaard van
Europa Frankrijks veilig
heids- en ontwapeningsvoor
stellen.
Men spreekt wel eens in ietwat min
achtenden zin over den Balkan als den
brandhaard van Europa maar zien
wij niet te veel den splinter in den Bal
kan inplaats van den balk in de
eigen oogen van West Europa
Want het lijdt toch niet den minsten
twijfel, dat wanneer bijvoorbeeld in 1914
Engeland, Duitschland en Frankrijk een
eensgezinde en onwrikbare waarlijke
vredeswil bezeten hadden, de wereld
oorlog in elk geval niet dien omvang
aangenomen zou hebben, en misschien
zelfs wel heelemaal niet uitgebroken
zou wezen
Neen: de vonken mogen dan van den
Balkan zijn afgespetterd de eigenlijke
brandhaard lei in West-Europa, tus-
schen Duitschland en Frankrijk. Zij ligt
daar, voorzoover déze helft van den
aardbol betreft althans, nóg.
Daarom moeten wij met scherpen blik
trachten te volgen, wat er tusschen de
„oude erfvijanden" verhapstukt wordt.
Niet alleen, wat de ministers en presi
denten en gezanten en persbureaux zeg
gen, maar ook wat de publieke meening
zelf zegt, de natie zelf doet.
En dan kunnen we moeilijk anders
doen, dan toegeven dat het ophitsings-
werk en vergiftigingsproces aan beide
kanten volop in gang is. Schijnbaar mo
menteel het ergst in Duitschland
maar het is daartoe, zoo dit waar mocht
blijken, toch zekerlijk ook getart.
Men vraagt zich af: wat moet dit,
waar stuwt het henen Naar een Duit-
schen wraak-oorlog
Dit is, wat men ons uit Frankrijk en
uit anti-fascistische kringen wil doen ge-
looven.
Maar de leiders van het nieuwe
Duitschland zeggen, ja zij bezweren de
wereld toch te gelooven, dat zij niet
op oorlog uit zijn. Hitier heeft zelfs doen
weten, dat hij tusschen de Europeesche
naties een steeds verder zich uitbrei
dend systeem van niet-aanvals-verdra-
gen zou willen doen sluiten. En hij heeft
van dit verlangen in de eerste plaats aan
den Rijnschen overbuur: Frankrijk, doen
blijken. Hij wilde daarover zelfs eens
onder vier oogen praten met zijn colle
ga-ministerpresident Chautemps.
Maar dat laatste gaat niet door. Pon-
cet, de Fransche ambassadeur, te Ber
lijn, heeft opdracht gekregen om na
mens zijn regeering mededeeling te doen
van haar standpunt in deze quaestie.
Dat luidt, naar uit officieuze bron ge
meld wordt, ongeveer aldus:
De Fransche regeering neemt met
bevrediging kennis van Hitiers verlan
gen om het systeem der non-agressie
pacten tusschen de Europeesche naties
te versterken en eventueel een weder-
zijdsche algemeene controle op haar be-
wapingen te aanvaarden. Frankrijk
moet echter constateeren, dat Duitsch
land voorwaarden stelt, die absoluut in
strijd zijn met de werkzaamheden der
ontwapeningsconferentie te Genève.
Duitschland eischt bijvoorbeeld een
geregeld leger van 300.000 man, en het
wil daarnaast ook zijn semi-militaire or
ganisaties in stand houden. Bovendien
verlangt Duitschland onmiddellijke toe
stemming om het oorlogsmaterieel te
mogen bezitten, dat bij het bedoelde le
ger van 30Ö.000 behoort.
De Fransche regeering is daarentegen
van meening, dat alleen binnen het ka
der van den yolkenbond en langs den
weg der ontwapeningsvermindering de
(internationale veiligheid kan worden
georganiseerd.
Ter voorbereiding van een' finale con-
door
ARCHIBALD CLAVERING GUNTER.
77).
Aldus in het nauw gebracht, geeft
Chester een nauwkeurig verhaal van 't
gevecht op het ijs, van het Spaansche
standpunt en verzekert haar tenslotte
dat hij er werkelijk van overtuigd is,
dat nog zoon slag hem tot generaal zal
maken! En zoo spint hij zeer handig het
verhaal van kolonel Guido Amati de
Medina uit, onbewust, dat dit bij zal
dragen tot het buitengewone drama,
waarvan hij binnenkort de hoofdpersoon
zal zijn.
Als hij eenigen tijd daarna zijn oogen
laat waren over de Schelde, vraagt hij:
„Ben je niet bang voor bezoeken van
die Watergeuzen?"
„Neen," antwoordt Hermoine, „elke
strijdbare man van hen is naar Holland
getogen. Bovendien heb ik acht gewa
pende bedienden in huis en in de stal
len, verder nog vier als begeleiders van
de galei, er ligt bezetting in Lillo en 'n
halve compagnie te Sandvliet, daar ginds
om den hoek. Haar blanke arm maakt
een sierlijk gebaar. „Ik ben hier be
schermd tegen iedereen, behalve tegen
jou, mijn Guido."
En Guy blikt over de wateren vanl
de Schelde, beschenen door de stralen!
ventie is de Fransche regeering volko
men bereid tot alle besprekingen met
de betrokken mogendheden. Het her
nieuwt plechtig de concrete ontwape
ningsvoorstellen, die het in den loop der
Fransch-Britsche besprekingen van 23
en 24 September heeft gedaan. Deze
omvatten o.a.:
Unificeering der Europeesche legers,
gedurende een eerste periode van vier
jaar, waarbij aan Duitschland een ge
regeld leger wordt toegestaan van
200,000 man, met uitsluiting der semi-
militaire organisaties, en voorts licht
defensief materiaal.
Aan Frankrijk zou een leger worden
toegestaan van 200,000 man voor het
moederland en 200,000 man, die in de
koloniën zijn gestationneerd, terwijl 't
alle bestaande materiaal mag behouden.
Na een periode, gedurende welke er
een wederzijdsche permanente controle
zou zijn en in afwachting van de resul
taten dier controle, zou Duitschland ge
machtigd worden1 alle defensieve wa
pens, met name geschut boven de 105
mm te bezitten.
Ten slotte zou Frankrijk, ten einde
kracht bij te zetten aan zijn ontwape
ningsvoorstel, de onderteekenaars van
die algemeene ontwapeningsconventie
willen voorstellen, onder voorbehoud
dat de andere beanghebbende staten
gelijke verplichtingen! aanvaarden, on
middellijk de bombardementsluchtvloot
tot de helft te verminderen.
Men kan van deze voorstellen slechts
zeggen, dat zij zoo oppervlakkig beke
ken wel van eenigen goeden wil blijk
geven, maar daar staat tegenover, dat
zij toch niet den geest van volkomen
gelijkwaardigheid en gelijkgerechtigheid
ademen, welke het Duitsche volk vol
komen terecht thans eischt.
Er zal nog méér water door Elbe en
Seine moeten stroomen, voor de tegen
standers van 1870'71, van 1914—18,
elkaar verstaan en verdragen. Als T'
maar bij water blijft, en er niet wéér
bloed moet vloeien.
OPENBARE DEBATVERGADERING OVER DEN REGEERINGSSTEUN
AAN DEN BOERENSTAND.
ONTVANGEN BOEKEN.
Van de uitgevers Valkhoff en Co. te
Amersfoort ontvingen wij:
„Paw", door Torry Gredsted. Ge
autoriseerde vertaling uit het Deensch
door Mary Horrix. Teekeningen van
Hans Borrebach.
„Mieke van De Klaproos", door
Emmy Belinfante-Belinfante. Met tee
keningen van Hans Borrebach.
„Jean Piaggi", door Torry Gred
sted. Geautoriseerde vertaling uit het
Deensch door Mary Horrix. Met teeke
ningen van Axel Mathiesen.
Bij A. W. Sythoff's Uitgevers Mij. N.V.
te Leiden verscheen:
„Het Nieuwe Testament", vertaald
door prof. dr. A. M. Brouwer. Tweede
Druk. Een goed verzorgde goedkoope
druk, behoorend tot de uitgave van De
Bijbel in de nieuwe vertaling van prof.
dr. H. Th. Obbink en prof. dr. A. M.
Brouwer, wat zeker een zuivere en we
tenschappelijke behandeling van den
tekst waarborgt. Er is naar gestreefd
de taal zooveel mogelijk voor onzen tijd
verstaanbaar te maken en de tekstuit
gave gelezen en begrepen kan worden.
45 ets p. pond - 224 ets p. half pond
(Ingez. Med.)
van de opkomende maan en denkt: „Be
schermd tegen iedereen behalve tegen
mij.". Want in het Kromvliet, vlak on
der de kust van Zuid-Beveland, ziet hij
de masten van „Het Meisje van Do
ver" en er ontkiemt in hem een plan,
waardoor hij Hermoine de Alva aan
haar woord zal houden en haar tot de
zijne zal maken.
HOOFDSTUK XIX.
De bruidschat van Alva's dochter.
Chester heeft wanhopig weinig tijd
voor de noodige voorbereidingsmaatre
gelen. Zoo snel mogelijk moet hij zijn
aanslag op Alva's schatten plegen; bo
vendien echter wil hij de teerste zorg
dragen voor den goeden naam van de
jonge vrouw, in wier oogen de innigste
liefde voor hem is te lezen.
Na nog een half uur van vertrouwelijk
gekeuvel, waarbij het jonge meisje hem
een paar maal een blik gunt op haar
liefelijk karakter, staat Guy daarom op,
aarzelend, treurend, maar niettemin
vastbesloten om te vertrekken,
„Neen, nog niet", smeekt Hermoine,
„je bent zoo lang van me weggeweest."
„Maar ik kom morgen terug."
„Hoe laat?"
„In den avond."
„In den avond? O, wat een lange tijd
moet er dan nog verloopen!"
„Ik kan niet vroeger komen, maar ik
ben zoo gauw mogelijk bij je. Daar kun
De bovenzaal van „De Verge
noeging" tot den nok met be
langstellenden gevuld. Een
vlot verloopen interessante ver
gadering.
In de bovenzaal van de sociëteit „De
Vergenoeging" te Middelburg vond gis
termiddag de openbare debatvergade
ring over de regeeringssteunmaatrege-
len aan den boerenstand plaats, onder
voorzitterschap van dr. S. S. Smeding,
directeur-hoofdredacteur van de Mid-
delburgsche Goesche Courant.
De zaal was geheel met belangstellen
den gevuld.
De v o o r z. opende de bijeenkomst
met een woord van dank aan de talrijke
aanwezigen voor hun belangstelling en
aan de beide debaters voor het in hem
gestelde vertrouwen. Na een korte uit
eenzetting van het ontstaan dezer ver
gadering en van de overeengekomen
voorwaarden, zeide spr, niet te zullen
trachten, bij voorbaat een conclusie te
trekken, maar slechts ter inleiding een
algemeene opmerking te zullen maken
en wel deze: dat vermoedelijk allen het
er over eens zullen wezen, dat de land
bouw een hoogst belangrijke tak van
ons volksbestaan vormt.
Hoe belangrijk, daarover zijn we het
misschien niet eens, maar dat zal dan
voor een deel hier aan te wijten zijn, dat
we van de toestanden en de omstandig
heden onvoldoende op de hoogte zijn.
Er is een tijd geweest aldus ver
volgde spr. dat we den handel en de
industrie verre bovenaan stelden in on
ze economischhe waardeering; schreef
Pieter de la Court niet reeds in 1662, dat
de macht van onzen staat en wij wa
ren toen machtig berustte op vier
zuilen: de zeehandel, de reederij, de vis-
scherij en de groot-industrie De land
bouw vergat hij totaal te noemen
Maar op deze kooplieden-leer van het
merkantilisme kwam reactie: tegenover
de waarde van den handel stelde men
de leer van de heerschappij der natuur:
de physiocraten kwamen aan het
roer. Haar woordvoerder is Francis
Quesnay, die in zijn artikelen „Landbou
wers" en „Granen" in de beroemde en
cyclopaedic van Diderot en d'Alembert
in 1756 zijn leer voor 't. eerst ontvouw
de. Daarin komen deze woorden voor
en zij zeggen ons genoeg „Men
heeft den prijs van ons koren naar bene
den gedrukt, teneinde de loonen der ar
beiders laag te kunnen houden; daar
door zijn de menschen en rijkdommen in
de steden vergaard. Den landbouw, het
vruchtbaarste en nobelste
deel der Fransche industrie,
de eigenlijke bron van het
inkomen van het Koninkrijk, heeft
men niet beschouwd als het oorspronke
lijke fonds, waaruit alle rijkdommen
voortkomen"
Een soortgelijke revolutionaire om
keering in de waardeering vinden wij in
de achter ons liggende jaren na den we
reldoorlog terug: we hebben den tijd
van hoogconjuctuur gehad, de omstan
digheden zijn veranderd en zij hebben
ons tot zelfinkeer gedwongen, en de
vraag is nu evenals voor vele eeuwen op
gekomen en gesteld: hebben wij de wa
re, eenige bron van inkomen, het eenige
échte productieveld, niet verwaarloosd,
door den landbouw in de modder te la
ten
Hoezeer wij in economische wijsheid
al verder zijn gekomen dan Quesnay
in 1756 er ligt toch stellig ook van
daag aan den dag 'n physiokratische ten-
denz aan de opgekomen groote belang
stelling voor den landbouw mede ten
grondslag.
je staat op maken."
„Waar verblijf je?"
„Aan boord van het schip dat mij van
het Noorden hierheen heeft gebracht,
de Esperanza."
„De Esperanza? Maar fort Lillo ligt
dichter bij mij!"
„Ja, maar de bevelhebber van het
fort zou misschien van oordeel kunnen
zijn, dat ik best dienst kan doen. Ik zou
dan garnizoensdienst moeten doen en
niet de vrijheid van beweging hebben
om je op te zoeken wanneer ik wil,"
„Je hebt gelijk, Mijn gewonde held
die den wonderbaarlijken tocht door
het Verdronken Land heeft gemaakt,
heeft wel aanspraak op een paar maan
den niets doen. Heel Brabant
Vlaanderen en Spanje gaan prat op den
roem van dien tocht." En het meisje
slaat haar armen om zijn hals en fluis
tert hem lieve woorden toe, welke Guf
erg gelukkig zouden gemaakt hebben,
als hij zich niet bewust ware geweest,
dat zij bestemd waren voor Guido
Amati zaliger. Maar ziende, dat zijn
besluit vaststaat, laat zij er op volgen:
„Als je dan toch moet gaan, knoop ik
er nog drie minuten aan."
„Hoe dan?"
„Door je naar je boot te vergezel
ten."
Ze legt haar arm in de zijnen en zij
drentelt met hem langs het paadje,
waarover de populieren hier en daar
hun schaduwen werpen. Telkens als zij
Een zekere bekoring gaat van deze
physiokratie nog steeds voor mij uit
hoe materialistisch, en dus foutief, zij in
den grond ook moge wezen. En dat dus
de landbouw, de plaats die zij in ons
huidige economische bestel inneemt, of
behoort in te nemen, het onderwerp de
zer vergadering is, kan slechts verheu
gend zijn.
Of we op den goeden, of op den ver
keerden weg zijn met de wijze, waarop
onze belangstelling zich van staatswege
materialiseert dat is een vraag die
niet ik, maar de beide debaters heden
middag zullen moeten trachten te be
antwoorden
Vóór de steunmaatregelen
aan den boerenstand.
De eerste spreker was de Landbouw
kundige medewerker van de Middel-
burgsche Goesche Courant.
Deze begon met uiteen te zetten, hoe
de beteekenis van den landbouw voor
ons volksbestaan door de woordvoer
ders der groote centra van ons land
zeer wordt onderschat. Die beteekenis
wordt grooter, naarmate het vrije ruil
verkeer van goederen steeds meer wordt
bemoeilijkt. Vooral is dat 't geval, in Ne
derland, dat zoo zeer 'n landbouwland is.
Uit de cijfers der beroepstelling komt
dit niet voldoende uit, wat naar spre
kers meening komt, omdat vele platte
landers, wier bestaan voor 100 pCt.
van den landbouw afhangt, als ambachts
lieden en neringdoenden b.v., bij andere
beroepen worden ingedeeld, terwijl
daarentegen de heele landbouw-in-
dustrie niet tot den landbouw wordt ge
rekend. Spreker toont verder aan, hoe
onze agrarische producten in onze han
delsbalans een belangrijke plaats inne
men en hoe verder onze landbouwbe
volking door verschillende banden aan
de overige volksgroepen vastzit en op
de bestaansmogelijkheid daarvan groo-
ten invloed uitoefent, waaruit hij con
cludeert, dat de landbouw in ons maat
schappelijk leven een groote rol speelt
en dat de instandhouding van dezen be
drijfstak is een nationaal belang van
hooge orde.
Dat de landbouw niet door eigen
kracht deze crisis kan te boven komen,
blijkt naar sprekers meening duidelijk
uit de verslagen der verschillende land-
bouwboekhoudbureaux, die reuze-ver
liezen aantoonen, welke de landbou
wers in de laatste jaren moeten lijden.
De groote slagen, die den landbouw
worden toegebracht, zijn niet te vergelij
ken met hetgeen in de tachtigerjaren
gebeurde en ze zijn dus allerminst ge
volgen van een gewoon op- en neergaan
in het bedrijfsleven. Integendeel, steeds
meer wordt duidelijk, dat men thans te
doen heeft met een zgn. structureele
crisis; dat we leven in een overgangs
toestand tusschen het oude en een
nieuw systeem. Hoe dit precies zal uit-
loopen, kan niemand nog voorspellen,
maar voor spreker staat vast, dat het
oude luk-rake voortbrengings- en
distributie-systeem het veld zal moeten
ruimen voor een meer geordend bedrijfs
leven. Zoo iets heeft leiding noodig. De
Regeering en de bedrijfsorganisaties zijn
daarvoor aangewezen. Spreker ziet
geen kans een zaaiplan te ontwerpen,
dat zonder, steun een redelijke kans
geeft op winst, hij verwacht echter zulk
een plan van zijn tegenstander. Soms
wraakt men, dat d' een of andere ka
pitaalkrachtige boer óók steun ontvangt,
doch in het toegepaste steunstelsel is
dat niet te ontgaan. Het is trouwens ook
niet zoo onbillijk, als het wel lijkt, want
er wordt steun gegeven om het be
drijf in stand te houden en zelfs een
Slecht weer op komst!
Regen, wind, hagelbuien
Zij zijn te verwachten in
dezen tijd van het jaar. En
dat beteekent het gevaar
van griep. U kunt U daar
gelukkig krachtig tegen
wapenen, dank zij Aspirin.
Als U zich eens niet heele
maal fit voelt - neem
AspirinDan heeft de griep
de minste kans.
jaagt de griep op de vlucht t
(Ingez. Med.)
een schaduwplekje bereiken, staan zij
stil om elkaar vaarwel te zeggen, en
hoe dichter zij bij de roeiboot komen,
des te langer duurt zoo'n vaarwel, zoo
dat het nog heel wat minuten duurt
voor zij de laatste schaduw bereiken
en het geluid hooren van de stemmen
der matrozen, die van den oever hun
tegemoet gaan. De mannen maken pret
onder elkaar, zij hebben wijn en levens
middelen hij zich, waarmede zij hun
wachten hebben gekort. Het meisje legt
plotseling haar armen om zijn hals en
fluistert onstuimig: „O, Jmijn Guido,
wanneer zullen wij elkander geen vaar
wel meer behoeven te zeggen?"
„Dat zal al gauw het geval zijn."
„Gauw? En vader weet er nog niets
van!
„Toch zal het niet lang meer duren.
Ik zweer het je hierbij!"
En Guy Chester laat Hemolne met
donke-blozende wangen en fonkelende
oogen achter, gaat de tredien naar de
aanlegplaats af en stapt in zijn boot,
met het vaste besluit in zijn hart om
zijn woord gestand te doen.
Zonderling genoeg roeit de boot de
Schelde niet op, maar slaat d!e andere
richting in en na twee uren van hard
roeien, daar de vloed opkomt, bereikt
zij „Het Meisje van Dover", in welker
kajuit Chester een langdurig en ernstig
onderhoud heeft met Dalton.
Het eerste gevolg daarvan is dat de
groote boot van zijn schip te water
kapitaalkrachtige boer werkt niet uit
sluitend voor zijn gezondheid Dat de
consument te zwaar zou worden belast,
ontkent spreker met een beroep op het
geen minister Verschuur dienaangaande
heeft gezegd.
Onder de regeeringsmaatregelen prijst
spreker vooral de tarwewet, die
aan steeds meer bedrijven steun biedt;
den bietensteun vond hij nog onvoldoen
de en hij verklaarde zelfs daarop voor
de naaste toekomst niet gerust te zijn.
De steunmaatregelen aan de veehoude
rij hebben hun doel nog niet bereikt. De
materie is hierbij ook veel moeilijker,
omdat men daarbij een verlies gevende
export in 't leven wil houden.
Spreker zelf staat daartegenover zeer
sceptisch, hij ziet in de naaste toekomst
geen verbetering in onzen uitvoer.
Ook de tuinbouw is nog te weinig
geholpen en spreker concludeert, dat de
steunmaatregelen niet alleen gewettigd
zijn, maar nog uitgebreid dienen te wor
den. Hij doet daartoe een beroep op het
sociaal gevoel van het niet-landbouwen-
de deel der bevolking.
Tegen de steunmaatregelen
aan den boerenstand.
Hierna was het woord aan den „Oud-
Landbouw-Pachter", die zeide niet ge
makkelijk te staan. Hij heeft met veel
genoegen geluisterd naar hetgeen zijn
tegenstander heeft gezegd. Hij is niet te
gen de steunmaatregelen, doch wel te
gen de wijze, waarop die worden toe
gepast. Er gebeuren bij de steunver-
leening dingen, die op ethische gronden
niet te verdedigen zijn. Het stal: hem te
gen de borst, dat men tracht het voed
sel aan den consument te onttrekken.
Men moet zich bij de genomen maatre
gelen meermalen afvragen, of deze wel
in overeenstemming zijn met de grond
wet. Dit zijn ze, volgens spr-, niet. De
steunwetten zijn zeer moeilijk uit te
voeren en de steunmaatregelen leiden
tot vele bureaux, controleurs enz. Dit
alles neemt een revolutionair karakter
aan. De handel ondervindt veel belem
mering, tot schade van het landbouw
bedrijf tevens. Het is volgens spr. niet
goed mogelijk van bovenaf te decretee-
ren wat men moet zaaien en toch gaat
het in de praktijk daarheen; dit voert
tot staatssocialisme. Spr. vraagt hoe men
toch gekomen is tot de aardappelsteun-
wordt gelaten, goed van wapenjs en
mannen wordt voorzien en dien nacht
evenals gedurende de volgende nach
ten patrouilleert op de Schelde voor
Hermoine's landhuis, den slaap van Al
va's dochter bewakend. Want Chester
heeft niet zooveel vertrouwen als zijn
geliefde in de afwezigheid van de stroo-
pende Watergeuzen en is vastbesloten
te zorgen, dat geen zeeroover zich' van
zijn schat zal meester maken.
Gedragen door den vloed drijft hier
na Guy's sloep de Schelde op en be
reikt zoo tijdig de dokken van Antwer
pen, dat hij een paar uur slaap vóer
het aanbreken van den dag kan genie
ten! Maar met zonsopgang is hij al weer
bij de hand.
Waneer hij aan Martin Corker, die1
het toezicht heeft, (gelast te zorgen,
dat de lading hoofdzakelijk bestaande
uit lichte zijden ttoffenl, waarvan de
lossing vlot kan geschieden, zoo spoe
dig mogelijk aan land zal worden ge
bracht, verbaast hem diens antwoord.
„We hebben te weinig menschen om
het gauw te doen", bromt de bootsman.
„Och kom! Je hebt dertig man tot je
beschikking!"
„Gister nog diertig, maar Volcker,
wiens bevelen ik moet opvolgen, kwam
gister voor zonsondergang twaalf man
met hun kleeren en slaapgerei halen om
in de stad te overnachten."
iWordt vervolgd
tl
IIKRBI
ff