DIAMANT DE DOCHTER VAN ALVA. KRONIEK van den DAG. Bak- en Braadvet Stengels, zoete kra- ijn banket, its. Bakke- |Burg d 14, amandel-, mbroodjes. Vruchten-, Gev. ka- terij De la liddelburg. ÏN 15 ct. jitgew. He- ia blanke iond. Snij- i. ko-blik. fal, Midd. gez. snij- spinazie [isgroenten in glas. roe, Brak- 'burg. u de win- er de tijd nde anijs- ns. F. A. lans, Mid- WJAAR J es. Haar- Prima pond. C. rakstraat, lak cere var per pd. Korte St. J. de Versche Jhtenbowl en een Mnaasap- 25 ct. D, M'burg. )k", b.h. arme ap- appel- ^rvl. Ber- Verzoe- ;en. (istje van :jes a 10 irten per c". J. van ^ospitaal, Pracht fclamen, &n, snij- pn, Free- J. M. Midd. aadgoed. |en, tam- Irreeren- [Kuyper, ^lburg. RESSE. aandag- ar Ant- ken bij [erkstr., :n ge- hebben t de B- on 394, RESSE. russel. Wij op de ing bij Midd. Boer, fWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN VRUDAG 29 DECEMBER 1933. No. 306. De eigenlijke brandhaard van Europa Frankrijks veilig heids- en ontwapeningsvoor stellen. Men spreekt wel eens in ietwat min achtenden zin over den Balkan als den brandhaard van Europa maar zien wij niet te veel den splinter in den Bal kan inplaats van den balk in de eigen oogen van West Europa Want het lijdt toch niet den minsten twijfel, dat wanneer bijvoorbeeld in 1914 Engeland, Duitschland en Frankrijk een eensgezinde en onwrikbare waarlijke vredeswil bezeten hadden, de wereld oorlog in elk geval niet dien omvang aangenomen zou hebben, en misschien zelfs wel heelemaal niet uitgebroken zou wezen Neen: de vonken mogen dan van den Balkan zijn afgespetterd de eigenlijke brandhaard lei in West-Europa, tus- schen Duitschland en Frankrijk. Zij ligt daar, voorzoover déze helft van den aardbol betreft althans, nóg. Daarom moeten wij met scherpen blik trachten te volgen, wat er tusschen de „oude erfvijanden" verhapstukt wordt. Niet alleen, wat de ministers en presi denten en gezanten en persbureaux zeg gen, maar ook wat de publieke meening zelf zegt, de natie zelf doet. En dan kunnen we moeilijk anders doen, dan toegeven dat het ophitsings- werk en vergiftigingsproces aan beide kanten volop in gang is. Schijnbaar mo menteel het ergst in Duitschland maar het is daartoe, zoo dit waar mocht blijken, toch zekerlijk ook getart. Men vraagt zich af: wat moet dit, waar stuwt het henen Naar een Duit- schen wraak-oorlog Dit is, wat men ons uit Frankrijk en uit anti-fascistische kringen wil doen ge- looven. Maar de leiders van het nieuwe Duitschland zeggen, ja zij bezweren de wereld toch te gelooven, dat zij niet op oorlog uit zijn. Hitier heeft zelfs doen weten, dat hij tusschen de Europeesche naties een steeds verder zich uitbrei dend systeem van niet-aanvals-verdra- gen zou willen doen sluiten. En hij heeft van dit verlangen in de eerste plaats aan den Rijnschen overbuur: Frankrijk, doen blijken. Hij wilde daarover zelfs eens onder vier oogen praten met zijn colle ga-ministerpresident Chautemps. Maar dat laatste gaat niet door. Pon- cet, de Fransche ambassadeur, te Ber lijn, heeft opdracht gekregen om na mens zijn regeering mededeeling te doen van haar standpunt in deze quaestie. Dat luidt, naar uit officieuze bron ge meld wordt, ongeveer aldus: De Fransche regeering neemt met bevrediging kennis van Hitiers verlan gen om het systeem der non-agressie pacten tusschen de Europeesche naties te versterken en eventueel een weder- zijdsche algemeene controle op haar be- wapingen te aanvaarden. Frankrijk moet echter constateeren, dat Duitsch land voorwaarden stelt, die absoluut in strijd zijn met de werkzaamheden der ontwapeningsconferentie te Genève. Duitschland eischt bijvoorbeeld een geregeld leger van 300.000 man, en het wil daarnaast ook zijn semi-militaire or ganisaties in stand houden. Bovendien verlangt Duitschland onmiddellijke toe stemming om het oorlogsmaterieel te mogen bezitten, dat bij het bedoelde le ger van 30Ö.000 behoort. De Fransche regeering is daarentegen van meening, dat alleen binnen het ka der van den yolkenbond en langs den weg der ontwapeningsvermindering de (internationale veiligheid kan worden georganiseerd. Ter voorbereiding van een' finale con- door ARCHIBALD CLAVERING GUNTER. 77). Aldus in het nauw gebracht, geeft Chester een nauwkeurig verhaal van 't gevecht op het ijs, van het Spaansche standpunt en verzekert haar tenslotte dat hij er werkelijk van overtuigd is, dat nog zoon slag hem tot generaal zal maken! En zoo spint hij zeer handig het verhaal van kolonel Guido Amati de Medina uit, onbewust, dat dit bij zal dragen tot het buitengewone drama, waarvan hij binnenkort de hoofdpersoon zal zijn. Als hij eenigen tijd daarna zijn oogen laat waren over de Schelde, vraagt hij: „Ben je niet bang voor bezoeken van die Watergeuzen?" „Neen," antwoordt Hermoine, „elke strijdbare man van hen is naar Holland getogen. Bovendien heb ik acht gewa pende bedienden in huis en in de stal len, verder nog vier als begeleiders van de galei, er ligt bezetting in Lillo en 'n halve compagnie te Sandvliet, daar ginds om den hoek. Haar blanke arm maakt een sierlijk gebaar. „Ik ben hier be schermd tegen iedereen, behalve tegen jou, mijn Guido." En Guy blikt over de wateren vanl de Schelde, beschenen door de stralen! ventie is de Fransche regeering volko men bereid tot alle besprekingen met de betrokken mogendheden. Het her nieuwt plechtig de concrete ontwape ningsvoorstellen, die het in den loop der Fransch-Britsche besprekingen van 23 en 24 September heeft gedaan. Deze omvatten o.a.: Unificeering der Europeesche legers, gedurende een eerste periode van vier jaar, waarbij aan Duitschland een ge regeld leger wordt toegestaan van 200,000 man, met uitsluiting der semi- militaire organisaties, en voorts licht defensief materiaal. Aan Frankrijk zou een leger worden toegestaan van 200,000 man voor het moederland en 200,000 man, die in de koloniën zijn gestationneerd, terwijl 't alle bestaande materiaal mag behouden. Na een periode, gedurende welke er een wederzijdsche permanente controle zou zijn en in afwachting van de resul taten dier controle, zou Duitschland ge machtigd worden1 alle defensieve wa pens, met name geschut boven de 105 mm te bezitten. Ten slotte zou Frankrijk, ten einde kracht bij te zetten aan zijn ontwape ningsvoorstel, de onderteekenaars van die algemeene ontwapeningsconventie willen voorstellen, onder voorbehoud dat de andere beanghebbende staten gelijke verplichtingen! aanvaarden, on middellijk de bombardementsluchtvloot tot de helft te verminderen. Men kan van deze voorstellen slechts zeggen, dat zij zoo oppervlakkig beke ken wel van eenigen goeden wil blijk geven, maar daar staat tegenover, dat zij toch niet den geest van volkomen gelijkwaardigheid en gelijkgerechtigheid ademen, welke het Duitsche volk vol komen terecht thans eischt. Er zal nog méér water door Elbe en Seine moeten stroomen, voor de tegen standers van 1870'71, van 1914—18, elkaar verstaan en verdragen. Als T' maar bij water blijft, en er niet wéér bloed moet vloeien. OPENBARE DEBATVERGADERING OVER DEN REGEERINGSSTEUN AAN DEN BOERENSTAND. ONTVANGEN BOEKEN. Van de uitgevers Valkhoff en Co. te Amersfoort ontvingen wij: „Paw", door Torry Gredsted. Ge autoriseerde vertaling uit het Deensch door Mary Horrix. Teekeningen van Hans Borrebach. „Mieke van De Klaproos", door Emmy Belinfante-Belinfante. Met tee keningen van Hans Borrebach. „Jean Piaggi", door Torry Gred sted. Geautoriseerde vertaling uit het Deensch door Mary Horrix. Met teeke ningen van Axel Mathiesen. Bij A. W. Sythoff's Uitgevers Mij. N.V. te Leiden verscheen: „Het Nieuwe Testament", vertaald door prof. dr. A. M. Brouwer. Tweede Druk. Een goed verzorgde goedkoope druk, behoorend tot de uitgave van De Bijbel in de nieuwe vertaling van prof. dr. H. Th. Obbink en prof. dr. A. M. Brouwer, wat zeker een zuivere en we tenschappelijke behandeling van den tekst waarborgt. Er is naar gestreefd de taal zooveel mogelijk voor onzen tijd verstaanbaar te maken en de tekstuit gave gelezen en begrepen kan worden. 45 ets p. pond - 224 ets p. half pond (Ingez. Med.) van de opkomende maan en denkt: „Be schermd tegen iedereen behalve tegen mij.". Want in het Kromvliet, vlak on der de kust van Zuid-Beveland, ziet hij de masten van „Het Meisje van Do ver" en er ontkiemt in hem een plan, waardoor hij Hermoine de Alva aan haar woord zal houden en haar tot de zijne zal maken. HOOFDSTUK XIX. De bruidschat van Alva's dochter. Chester heeft wanhopig weinig tijd voor de noodige voorbereidingsmaatre gelen. Zoo snel mogelijk moet hij zijn aanslag op Alva's schatten plegen; bo vendien echter wil hij de teerste zorg dragen voor den goeden naam van de jonge vrouw, in wier oogen de innigste liefde voor hem is te lezen. Na nog een half uur van vertrouwelijk gekeuvel, waarbij het jonge meisje hem een paar maal een blik gunt op haar liefelijk karakter, staat Guy daarom op, aarzelend, treurend, maar niettemin vastbesloten om te vertrekken, „Neen, nog niet", smeekt Hermoine, „je bent zoo lang van me weggeweest." „Maar ik kom morgen terug." „Hoe laat?" „In den avond." „In den avond? O, wat een lange tijd moet er dan nog verloopen!" „Ik kan niet vroeger komen, maar ik ben zoo gauw mogelijk bij je. Daar kun De bovenzaal van „De Verge noeging" tot den nok met be langstellenden gevuld. Een vlot verloopen interessante ver gadering. In de bovenzaal van de sociëteit „De Vergenoeging" te Middelburg vond gis termiddag de openbare debatvergade ring over de regeeringssteunmaatrege- len aan den boerenstand plaats, onder voorzitterschap van dr. S. S. Smeding, directeur-hoofdredacteur van de Mid- delburgsche Goesche Courant. De zaal was geheel met belangstellen den gevuld. De v o o r z. opende de bijeenkomst met een woord van dank aan de talrijke aanwezigen voor hun belangstelling en aan de beide debaters voor het in hem gestelde vertrouwen. Na een korte uit eenzetting van het ontstaan dezer ver gadering en van de overeengekomen voorwaarden, zeide spr, niet te zullen trachten, bij voorbaat een conclusie te trekken, maar slechts ter inleiding een algemeene opmerking te zullen maken en wel deze: dat vermoedelijk allen het er over eens zullen wezen, dat de land bouw een hoogst belangrijke tak van ons volksbestaan vormt. Hoe belangrijk, daarover zijn we het misschien niet eens, maar dat zal dan voor een deel hier aan te wijten zijn, dat we van de toestanden en de omstandig heden onvoldoende op de hoogte zijn. Er is een tijd geweest aldus ver volgde spr. dat we den handel en de industrie verre bovenaan stelden in on ze economischhe waardeering; schreef Pieter de la Court niet reeds in 1662, dat de macht van onzen staat en wij wa ren toen machtig berustte op vier zuilen: de zeehandel, de reederij, de vis- scherij en de groot-industrie De land bouw vergat hij totaal te noemen Maar op deze kooplieden-leer van het merkantilisme kwam reactie: tegenover de waarde van den handel stelde men de leer van de heerschappij der natuur: de physiocraten kwamen aan het roer. Haar woordvoerder is Francis Quesnay, die in zijn artikelen „Landbou wers" en „Granen" in de beroemde en cyclopaedic van Diderot en d'Alembert in 1756 zijn leer voor 't. eerst ontvouw de. Daarin komen deze woorden voor en zij zeggen ons genoeg „Men heeft den prijs van ons koren naar bene den gedrukt, teneinde de loonen der ar beiders laag te kunnen houden; daar door zijn de menschen en rijkdommen in de steden vergaard. Den landbouw, het vruchtbaarste en nobelste deel der Fransche industrie, de eigenlijke bron van het inkomen van het Koninkrijk, heeft men niet beschouwd als het oorspronke lijke fonds, waaruit alle rijkdommen voortkomen" Een soortgelijke revolutionaire om keering in de waardeering vinden wij in de achter ons liggende jaren na den we reldoorlog terug: we hebben den tijd van hoogconjuctuur gehad, de omstan digheden zijn veranderd en zij hebben ons tot zelfinkeer gedwongen, en de vraag is nu evenals voor vele eeuwen op gekomen en gesteld: hebben wij de wa re, eenige bron van inkomen, het eenige échte productieveld, niet verwaarloosd, door den landbouw in de modder te la ten Hoezeer wij in economische wijsheid al verder zijn gekomen dan Quesnay in 1756 er ligt toch stellig ook van daag aan den dag 'n physiokratische ten- denz aan de opgekomen groote belang stelling voor den landbouw mede ten grondslag. je staat op maken." „Waar verblijf je?" „Aan boord van het schip dat mij van het Noorden hierheen heeft gebracht, de Esperanza." „De Esperanza? Maar fort Lillo ligt dichter bij mij!" „Ja, maar de bevelhebber van het fort zou misschien van oordeel kunnen zijn, dat ik best dienst kan doen. Ik zou dan garnizoensdienst moeten doen en niet de vrijheid van beweging hebben om je op te zoeken wanneer ik wil," „Je hebt gelijk, Mijn gewonde held die den wonderbaarlijken tocht door het Verdronken Land heeft gemaakt, heeft wel aanspraak op een paar maan den niets doen. Heel Brabant Vlaanderen en Spanje gaan prat op den roem van dien tocht." En het meisje slaat haar armen om zijn hals en fluis tert hem lieve woorden toe, welke Guf erg gelukkig zouden gemaakt hebben, als hij zich niet bewust ware geweest, dat zij bestemd waren voor Guido Amati zaliger. Maar ziende, dat zijn besluit vaststaat, laat zij er op volgen: „Als je dan toch moet gaan, knoop ik er nog drie minuten aan." „Hoe dan?" „Door je naar je boot te vergezel ten." Ze legt haar arm in de zijnen en zij drentelt met hem langs het paadje, waarover de populieren hier en daar hun schaduwen werpen. Telkens als zij Een zekere bekoring gaat van deze physiokratie nog steeds voor mij uit hoe materialistisch, en dus foutief, zij in den grond ook moge wezen. En dat dus de landbouw, de plaats die zij in ons huidige economische bestel inneemt, of behoort in te nemen, het onderwerp de zer vergadering is, kan slechts verheu gend zijn. Of we op den goeden, of op den ver keerden weg zijn met de wijze, waarop onze belangstelling zich van staatswege materialiseert dat is een vraag die niet ik, maar de beide debaters heden middag zullen moeten trachten te be antwoorden Vóór de steunmaatregelen aan den boerenstand. De eerste spreker was de Landbouw kundige medewerker van de Middel- burgsche Goesche Courant. Deze begon met uiteen te zetten, hoe de beteekenis van den landbouw voor ons volksbestaan door de woordvoer ders der groote centra van ons land zeer wordt onderschat. Die beteekenis wordt grooter, naarmate het vrije ruil verkeer van goederen steeds meer wordt bemoeilijkt. Vooral is dat 't geval, in Ne derland, dat zoo zeer 'n landbouwland is. Uit de cijfers der beroepstelling komt dit niet voldoende uit, wat naar spre kers meening komt, omdat vele platte landers, wier bestaan voor 100 pCt. van den landbouw afhangt, als ambachts lieden en neringdoenden b.v., bij andere beroepen worden ingedeeld, terwijl daarentegen de heele landbouw-in- dustrie niet tot den landbouw wordt ge rekend. Spreker toont verder aan, hoe onze agrarische producten in onze han delsbalans een belangrijke plaats inne men en hoe verder onze landbouwbe volking door verschillende banden aan de overige volksgroepen vastzit en op de bestaansmogelijkheid daarvan groo- ten invloed uitoefent, waaruit hij con cludeert, dat de landbouw in ons maat schappelijk leven een groote rol speelt en dat de instandhouding van dezen be drijfstak is een nationaal belang van hooge orde. Dat de landbouw niet door eigen kracht deze crisis kan te boven komen, blijkt naar sprekers meening duidelijk uit de verslagen der verschillende land- bouwboekhoudbureaux, die reuze-ver liezen aantoonen, welke de landbou wers in de laatste jaren moeten lijden. De groote slagen, die den landbouw worden toegebracht, zijn niet te vergelij ken met hetgeen in de tachtigerjaren gebeurde en ze zijn dus allerminst ge volgen van een gewoon op- en neergaan in het bedrijfsleven. Integendeel, steeds meer wordt duidelijk, dat men thans te doen heeft met een zgn. structureele crisis; dat we leven in een overgangs toestand tusschen het oude en een nieuw systeem. Hoe dit precies zal uit- loopen, kan niemand nog voorspellen, maar voor spreker staat vast, dat het oude luk-rake voortbrengings- en distributie-systeem het veld zal moeten ruimen voor een meer geordend bedrijfs leven. Zoo iets heeft leiding noodig. De Regeering en de bedrijfsorganisaties zijn daarvoor aangewezen. Spreker ziet geen kans een zaaiplan te ontwerpen, dat zonder, steun een redelijke kans geeft op winst, hij verwacht echter zulk een plan van zijn tegenstander. Soms wraakt men, dat d' een of andere ka pitaalkrachtige boer óók steun ontvangt, doch in het toegepaste steunstelsel is dat niet te ontgaan. Het is trouwens ook niet zoo onbillijk, als het wel lijkt, want er wordt steun gegeven om het be drijf in stand te houden en zelfs een Slecht weer op komst! Regen, wind, hagelbuien Zij zijn te verwachten in dezen tijd van het jaar. En dat beteekent het gevaar van griep. U kunt U daar gelukkig krachtig tegen wapenen, dank zij Aspirin. Als U zich eens niet heele maal fit voelt - neem AspirinDan heeft de griep de minste kans. jaagt de griep op de vlucht t (Ingez. Med.) een schaduwplekje bereiken, staan zij stil om elkaar vaarwel te zeggen, en hoe dichter zij bij de roeiboot komen, des te langer duurt zoo'n vaarwel, zoo dat het nog heel wat minuten duurt voor zij de laatste schaduw bereiken en het geluid hooren van de stemmen der matrozen, die van den oever hun tegemoet gaan. De mannen maken pret onder elkaar, zij hebben wijn en levens middelen hij zich, waarmede zij hun wachten hebben gekort. Het meisje legt plotseling haar armen om zijn hals en fluistert onstuimig: „O, Jmijn Guido, wanneer zullen wij elkander geen vaar wel meer behoeven te zeggen?" „Dat zal al gauw het geval zijn." „Gauw? En vader weet er nog niets van! „Toch zal het niet lang meer duren. Ik zweer het je hierbij!" En Guy Chester laat Hemolne met donke-blozende wangen en fonkelende oogen achter, gaat de tredien naar de aanlegplaats af en stapt in zijn boot, met het vaste besluit in zijn hart om zijn woord gestand te doen. Zonderling genoeg roeit de boot de Schelde niet op, maar slaat d!e andere richting in en na twee uren van hard roeien, daar de vloed opkomt, bereikt zij „Het Meisje van Dover", in welker kajuit Chester een langdurig en ernstig onderhoud heeft met Dalton. Het eerste gevolg daarvan is dat de groote boot van zijn schip te water kapitaalkrachtige boer werkt niet uit sluitend voor zijn gezondheid Dat de consument te zwaar zou worden belast, ontkent spreker met een beroep op het geen minister Verschuur dienaangaande heeft gezegd. Onder de regeeringsmaatregelen prijst spreker vooral de tarwewet, die aan steeds meer bedrijven steun biedt; den bietensteun vond hij nog onvoldoen de en hij verklaarde zelfs daarop voor de naaste toekomst niet gerust te zijn. De steunmaatregelen aan de veehoude rij hebben hun doel nog niet bereikt. De materie is hierbij ook veel moeilijker, omdat men daarbij een verlies gevende export in 't leven wil houden. Spreker zelf staat daartegenover zeer sceptisch, hij ziet in de naaste toekomst geen verbetering in onzen uitvoer. Ook de tuinbouw is nog te weinig geholpen en spreker concludeert, dat de steunmaatregelen niet alleen gewettigd zijn, maar nog uitgebreid dienen te wor den. Hij doet daartoe een beroep op het sociaal gevoel van het niet-landbouwen- de deel der bevolking. Tegen de steunmaatregelen aan den boerenstand. Hierna was het woord aan den „Oud- Landbouw-Pachter", die zeide niet ge makkelijk te staan. Hij heeft met veel genoegen geluisterd naar hetgeen zijn tegenstander heeft gezegd. Hij is niet te gen de steunmaatregelen, doch wel te gen de wijze, waarop die worden toe gepast. Er gebeuren bij de steunver- leening dingen, die op ethische gronden niet te verdedigen zijn. Het stal: hem te gen de borst, dat men tracht het voed sel aan den consument te onttrekken. Men moet zich bij de genomen maatre gelen meermalen afvragen, of deze wel in overeenstemming zijn met de grond wet. Dit zijn ze, volgens spr-, niet. De steunwetten zijn zeer moeilijk uit te voeren en de steunmaatregelen leiden tot vele bureaux, controleurs enz. Dit alles neemt een revolutionair karakter aan. De handel ondervindt veel belem mering, tot schade van het landbouw bedrijf tevens. Het is volgens spr. niet goed mogelijk van bovenaf te decretee- ren wat men moet zaaien en toch gaat het in de praktijk daarheen; dit voert tot staatssocialisme. Spr. vraagt hoe men toch gekomen is tot de aardappelsteun- wordt gelaten, goed van wapenjs en mannen wordt voorzien en dien nacht evenals gedurende de volgende nach ten patrouilleert op de Schelde voor Hermoine's landhuis, den slaap van Al va's dochter bewakend. Want Chester heeft niet zooveel vertrouwen als zijn geliefde in de afwezigheid van de stroo- pende Watergeuzen en is vastbesloten te zorgen, dat geen zeeroover zich' van zijn schat zal meester maken. Gedragen door den vloed drijft hier na Guy's sloep de Schelde op en be reikt zoo tijdig de dokken van Antwer pen, dat hij een paar uur slaap vóer het aanbreken van den dag kan genie ten! Maar met zonsopgang is hij al weer bij de hand. Waneer hij aan Martin Corker, die1 het toezicht heeft, (gelast te zorgen, dat de lading hoofdzakelijk bestaande uit lichte zijden ttoffenl, waarvan de lossing vlot kan geschieden, zoo spoe dig mogelijk aan land zal worden ge bracht, verbaast hem diens antwoord. „We hebben te weinig menschen om het gauw te doen", bromt de bootsman. „Och kom! Je hebt dertig man tot je beschikking!" „Gister nog diertig, maar Volcker, wiens bevelen ik moet opvolgen, kwam gister voor zonsondergang twaalf man met hun kleeren en slaapgerei halen om in de stad te overnachten." iWordt vervolgd tl IIKRBI ff

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 5