ZEEUWSCH
ONDAGSBLAD
o m
I ST 1
to£ïïKIÏÏGET!
\AM DE PROVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUPAhT
oTF
o
c
o»
3
HET UILTJE.
WINTER IN DIERENLAND.
DE SNEEUWPOP.
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
16 Dec. 1933 ||g
DE PIJP OF....
DE VROUW!
O SS O
1
T5T*
i i Ou
iLBw.
cro,
P
ÜO
H
(fi
CD
CD
►U U)
vO
O O
cotoüi w!
H* tn
O O
-J O
ui O-
3_ ft
O
3
a
W
nooit, nooit zal ik weer ongehoor
zaam zijn, moeder
Sinds dien dag werd Anitra wer
kelijk een lief meisje en zij vond
het prettig, als zij nu en dan zeL
het brood aan oude Ebba mocht
brengen. Dan ging ze altijd op haa.
klompjes.
Tante Joh
„0, Paps, uw baard en uw snor
zitten vol ijskegeltjesriep Sis,
toen ze vader binnen liet.
„Ja, 't is gemeen koud", gaf va
der toe, zoo n scherpe wind."
„Kom gauw binnen, doe hier je
jas maar uit", raadde moeder, die
de huiskamerdeur open hield.
Binnen gekomen ontdeed de
heer des huizes zich van jas en
hoed. De ijskegeltjes werden in de
warmte van de kamer druppeltjes
en vader moest gauw met z n zak
doek zijn gezicht afdrogen.
Met veel lawaai kwam Bert
thuis.
„Vrij, vrij om te rijden juichte
hij.
„Hemel, wat flauw en wij niet",
riep Sis verontwaardigd.
tsert wreef vergenoegd in zijn
handen. Hij verheugde zich zoo op
zoo'n heelen middag schaatsen rij
den. Het kanaal lag dicht; dat was
een mooie baan geworden. Hij had
een hekel aan dat heen en weer
rijden van brug tot brug.
„De wind is eigenlijk veel te
scherp om te rijden", vond vader,
,,'t is noord-oostenwind".
„Ik ben geen juffershondje",
lachte Bert.
Zoodra de koffietafel afgeloopen
was, vertrok de jongen. Hij reed
heerlijk, maar ja, vader had ge
lijk: er woei een akelig koude wind
en stilstaan kon je niet. Hij trof 'n
paar vrinden, één ervan had een
ijsstok en lustig zwierden ze ach
ter elkaar. Toch ging Bert vroeger
naar huis dan anders. Hij was moe
van het werken tegen den wind in.
Het begon te schemeren, terwijl hij
op weg naar huis was. En toen.,
toen viel er op eens iets vlak vóór
zijn voeten op het trottoir neer.
Bert hield zijn pas in en bukte
zich: 't was een vogel. Zou die
dood wezen of alleen maar door
de kou bevangen
Bert raapte het dier op, het be
woog niet. Het leek hem toch het
beste den vogel mee naar huis te
nemen. Op een draf liep hij ver
der, de schaatsen over zijn schou
ders, het verongelukte beest in
zijn handen.
„Wat heb je daar vroeg Sis,
die hem open deed.
Bert vertelde het en wou het
dier direct bij de kachel leggen.
Moeder raadde dat af, ze vond 't
beter hem eerst in de keuken te
huisvesten. Ze legde een doek op
het aanrecht en daar plaatste Bert
den vogel op. 't Was een uiltje, dat
zag je dadelijk aan den eigenaar-
digen vorm van den kop. Ze wa
ren heel niet verwonderd, dat het
een uil was, want mét de strenge
kou waren heel wat ongewone vo
gels naar de huizen verdwaald.
Eerst leek het dier dood, maar
na verloop van tijd bewoog de uil
toch. Wat waren ze allen blij. Juist
toen vader thuis kwam, was de
vogel overeind gaan zitten en wa
ren moeder en Bert bezig hun be
schermeling geweekt brood te
voeren.
Bert vertelde dadelijk, wat er ge
beurd was. Ook, dat ze zoo te
leurgesteld waren, dat het beest
niet eten wou.
Vader keek eens rond in de keu
ken, zag in de keukenkast den
biefstuk, die nog gebakken moest
worden.
„Geef 'm daar eens wat van",
raadde hij aan.
En zie, een stukje rauw vleesch
versmaadde het uitgehongerde
dier niet. Geen wonder: een uil
voedt zich toch met muizen.
De uil bleef, Bert maakte een
ruime kist voor hem in orde met
een hor van kippengaas afgedekt.
Hij noemde hem Ubo. En de vo
gel was een dure kostganger, zoo
als licht te begrijpen is. Toch kon
Bert het niet over zijn hart ver
krijgen het dier de felle kou weer
in te sturen. Alleen had Bert een
reuzewerk om de verblijfplaats
van het beest schoon te houden.
Deed hij dat niet, dan verspreid
de dit een ontzettend onaangena-
men reuk.
Het weer sloeg om, de dooi viel
in en Ubo kreeg de vrijheid. Een
poosje daasde hij rond in den tuin,
vloog toen over de afscheiding
naar de buren. Met opzet hadden
ze den vogel pas in den schemer
vrijgelaten, omdat uilen bij dag
lichtschuw zijn,
't Speet Bert, dat hij Ubo kwijt
was. Maar.na een week viel
de vorst opnieuw in, even fel als
in de eerste periode. Met hartzeer
dachten allen aan hun bescherme-
ling.
Toen Bert 's avonds de gordij
nen voor de tuindeuren moest
dichtschuiven, riep hij op eens
verrast:
„Daar zit Ubo, hij is teruggeko-
fff
men
Allen kwamen kijken. Bert had
gelijk. De vogel zat op het draad
van de afscheiding,
,,'t Is misschien een andere uil",
dacht het zusje.
„Vast niet", hernam Bert beslist,
haalde Ubo's kist uit de schuur en
zette die op het pad. In minder
dan geen tijd kroop de vogel er in.
Bert legde het gaas er op en nam
z'n logé weer mee naar binnen.
Ubo is gebleven tot de vorst
over was. Toen is hij vertrokken
en niet meer teruggekomen.
Bert is nu erg benieuwd, of zijn
vriendje zich weer zal aanmelden,
als 't hard gaat vriezen.
J. H. Brinkgreve
Entrop.
De winter kwam in Dierenland
En overal was ijs.
Ha ha juichten Minet,
de poes,
En ook haar zusje Grijs.
We halen onze schaatsen vlug
O, jongens, wat een feest
In langen tijd was 't Dierenvolk
Zoo vroolijk niet geweest
Maar wat gebeurde Wee, o wee!
In 't ijs daar zat een wak,
Waarover wel een vliesje lag.
Maar dat toch plots'ling brak.
Juist toen Minet er over reed
Het arme poesekind
Miauwde angstig. Plots kwam Hek,
Haar groote honden-vrind.
En Hektor haalde nu heel vlug.
De kleine poes er uit,
Die weldra rilde bij het vuur.
Dat was van 't ijs 't besluit 1
Carla Hoog.
Winter is het plots'ling:
't Sneeuwde zelfs geducht
Maar nu schijnt de zon weer
Helder is de lucht.
Jongens, wat een feest toch
'n Sneeuwpop vlug gemaakt
Is er één, die daarbij
Niet in vuur geraakt
Vlijtig rollen handen
'n Sneeuwbal steeds maar voort,
Zooals 't voor een sneeuwpop
Immers altijd hoort.
En nog vóór het eten
Is de sneeuwman klaar.
Wat is het een groote
Juicht de kinderschaar.
Oogen zijn van kolen,
'n Wortel is zijn neus.
In zijn mond heeft Klaasje....
'n Echte pijp Ja, heusch
Als het straks gaat vriezen,
Houdt hij zich heel stijf.
'n Bezem in zijn armen
Wie durft hem te lijf
Maarals het gaat dooien
Heeft die Klaas verdriet:
Tranen bigg'len droevig
't Lijkt wel Zwarte Piet
O, hij wordt zoo'n smeerpoes
Arme, slappe baas
't Is met hem gedaan dan
Hij smelt weg helaas
Daarom niet getreurt nog
Klaas is onze vriend.
'k Hoop, dat nog een tijdje
Hij dien naam verdient
Alle kind'ren dansen
Nu om Klaas in 't rond.
Klaas staat maar te staren,
't Pijpje in zijn mond
SPREEKWOORD UIT 'T VORIGE
NUMMER.
Als het kalf verdronken is,
dempt men den put.
1. Santander. Staart, Anna, Ede,
tand.
2. V Violier,
pit
clown
V i o 1 i e r
vlier
den
r
3. Heb je die zeven boekdeeltjes nu
al uit (Dieze).
Deze tafel is rond en de ruimte
valt niet mee. (Dender),
Och Sam, breek alsjeblieft het
huis niet af (Sambre).
Dag Mies en Cato. Is één van jul
lie ziek geweest (Oise).
4. Tamarinde.
VOOR KLEINEREN.
1. To en Bart; tarbot.
2. Het haantje op den toren.
3. Trui,
L
A
M
A
D
A
M
A
I.
OM OP TE LOSSEN.
o
VOOR GROOTEREN.
1. Ladderraadsel.
X
X
X
X
lo (bovenste) sport 'n
ouderwetsche dans.
2o sport een metaal.
3o sport een lichaams
deel van een groot
dier.
4o sport 'n waterbloem
5o sport een vruchtje,
dat in het wild
groeit.
6o sport een boom.
7o sport 'n knaagdier.
8o sport een roofvogel.
De woorden bestaan alle uit 5
letters en de middelste letters vor
men, van boven naar beneden ge
lezen, den naam van een plaats in
Zwitserland.
2. Mijn geheel wordt met 8 letters
geschreven en noemt 'n plaats
in het Zuiden van Frankrijk.
1, 3, 8, 7 is een kleur.
2, 3, 1, 8, 4 is een natuurver
schijnsel.
4, 5, 2, 1 ligt in Drente.
Een 6, 3, 8, 4 is een lichaams
deel.
Een 6, 5, 5, 2 is timmermansge
reedschap.
3. Mijn eerste is familie van je,
mijn tweede een deel van een
schip, mijn derde een adellijk
heer en mijn geheel een af-
deeling.
4. Soms ben ik heel grappig,
Soms gewoon van stroo.
Denk eens even rustig,
'k Wed, je noemt me zoo
VOOR KLEINEREN.
1. Verborgen visschen.
Wat keek Piet ongelukkig, toen
hij zijn bal kwijt was.
Vader zal met den laatsten trein
thuiskomen.
Woont zijn grootmoeder in Delft
of Rijswijk
Met die strenge koude lijdt me
nig mensch armoede.
2. Vul de rijmwoorden in
Ons klein hondje Mop
Heeft zoo'n lieven
En Minet, de poes,
Is een kleine
Blesje, Vaders paard,
Heeft een langen
De rood-bonte koe
Zegt maar steeds:
Allen opgepast
't Antwoord vindt je
3. Een omgekeerd knaagdier en
iets, wat een hond graag
krijgt, noemen samen een zee-
visch.
4. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt
de naam van een metaal.
X
X
X
X
X
lo rij een medeklinker.
2o een klein insect, dat groo
te schade kan aanrichten.
3o 't gevraagde woord.
4o schrijfgereedschap.
5o een medeklinker.
Schijnbare bijkomstigheden
Het is goed, dat wij ons oog
scherpen voor den dieperen zin en
de groote waarde der schijnbare
bijkomstigheden.
Dikwerf toch worden onze ge
dachten zoozeer in beslag geno
men door wat, inderdaad werke
lijk, de hoofdzaak is, dat wij zelfs
geen aandacht schenken aan wat
ons bijkomstigheden schijnen. Bij
komstigheden z ij n zelfs, maar des
alniettemin van zóó groot belang,
dat zij de goed bedoelde uitwer
king van de hoofdzaak kunnen
'verlammen of in het tegendeel
doen verkeeren.
0
Laat ik u eens een voorbeeld
mogen geven. Gij hebt u zonder
goede gronden in streng veroor-
deelenden zin over een van uw
medemenschen uitgelaten, Kort
daarop blijkt, dat Gij u vergist
hebt, en eigener beweging of op
aandrang van derden aanvaardt
Gij de reize naar Canossa.
Nu is de hoofdzaak: dat Gij uw
ongelijk erkent en belijdt.
En de bijzaak: hoe Gij dit doet.
Maar:
als Gij tot dien medemensch met
een norsch gelaat gaat en zegt:
„nou ja, ik heb wel gezegd, dat je
een dief was, maar daarin zal ik
me dan wel vergist hebben".
of Gij ziet hem recht in de oogen
en zegt: „ik heb op valsche gron
den een onvoorzichtig oordeel uit
gesproken, waarmede ik je diep
gegriefd moet hebben; het blijkt
dat ik me vergist heb en het spijt
me heel erg".
dan zult Ge het met mij eens zijn,
dat de bijkomstige w ij z e van
doen hier zelfs beslissend zal we
zen voor de vraag, of het gestelde
doel bereikt zal worden, of niet.
Want dat doel was immers: her
stel van onrechtmatig gekrenkte
eer
Zoo kan ook op andere wijze de
bijkomstigheid van beslissenden in
vloed zijn, Een wijs man heeft eens
gezegd
„Steen is een last en zand een
vracht, maar gemelijkheid is zwaar
der dan die beide."
Hij heeft volkomen gelijk.
Voor wie steenen moet sjouwen
zijn de steenen hoofdzaak.
Voor wie zand moet kruien, is
het zand de hoofdzaak.
Maar voor beiden zal de bij
komstige gemoedsgesteldheid van
tenminste even groot belang blij
ken te zijn.
Want in gemoedelijkheid stee
nen sjouwen is vele malen minder
zwaar, dan in gemelijkheid.
Dit geldt niet alleen voor ma-
terieele lasten en vrachten.
Ook de zware beproevingen des
geestes kunnen door een vriende
lijk gemoed draaglijk, door geme
lijkheid echter tot een niet te tor
sen last, gemaakt worden.
Seneca Jr.
19 December 1813.
Een afdeeling Fransche soldaten
doen van uit Vlissingen een aan
val op Borssele.
Geheel Zeeland was met be
hulp der Engelschen van de Fran-
schen bevrijd, behalve Walcheren,
dat een sterke bezetting had on
der generaal Gilly te Vlissingen.
Nadat een aanval op Noord-Beve
land was mislukt (13 Dec.), werd
getracht op Zuid-Beveland vasten
voet te krijgen. Daarom trokken
van uit Vlissingen op 19 Decem
ber 120 Fransche militairen naar
Borssele, waar zij eenige hofste
den plunderden en daarna weg
trokken. Op 4 Januari 1814 kwa
men zij terug in nog grooter aantal.
Maar nu was men te Borssele op
zijn hoede. De Franschen werden
na een hevig gevecht door Engel-
sche kannoniers, Hollandsche vrij
willigers en gewapende Zuidbeve-
landsche boeren teruggeslagen met
achterlating van 12 dooden. Het
dorp Borssele had echter ook 7
dooden te betreuren.
19 December 1866,
De groote, prachtige buiten
plaats Rijnsburg onder Oostkapel-
le wordt voor afbraak verkocht.
Rijnsburg, gelegen tusschen
Serooskerke en Oostkapelle, had
zijn ontstaan te danken aan een
gift van 250 gemeten land door
graaf Dirk VII in 1197 aan de abdij
Rijnsburg bij Leiden. Deze stichtte
hierop een hof of klooster, die
naar de abdij werd genoemd. Bij
den verkoop der geestelijke goe
deren (1576-1579) werd Rijnsburg,
toen groot 543 gemeten 37 roeden,
tegen 15.90 het gemet dus voor
8686 verkocht aan Alexander de
Haultain, gouverneur van Zeeland.
Als buitenplaats heeft Rijnsburg
verschillende eigenaars gehad.
Toen mr. Johan Guilielmus Hinlo-
pen, gehuwd geweest met Suzanna
Maria Schorer op 26 April 1856 als
eigenaar en bewoner van Rijns
burg overleed, liet hij de buiten
plaats na aan de minderjarige kin
deren van zijn overleden zwager
jhr. mr. Johan Cornelis Schorer
van de Souburgen.
Na langen tijd onbewoonnd te
zijn geweest werd de buitenplaats
in 1866 publiek voor afbraak ver
kocht voor 7500. De koepel, die
aan den straatweg stond, bracht
J 40 op. Alles werd gesloopt. De
overgebleven boerderij met den
naam Rijnsburg is de eenige herin
nering aan de vroegre grootheid.
20 December 1585.
Aankomst van Leicester te Vlis
singen.
In de kroniek van 6 December
1587 hebben wij reeds van 't ver
blijf van Leicester in ons land mel
ding gemaakt. Toen hij te Vlissin
gen met groot gevolg aankwam,
werd hij namens de Staten verwel
komd door Prins Maurits, die ver
gezeld was door zijn neef Willem
Lodewijk, den graaf van Hohenlo
en tal van aanzienlijken. Daar van
Leicester de schoonste verwach
tingen werden gekoesterd, werd
hij bij het aan wal stappen door
het gejuich van een opgewonden
volksmenigte begroet. De stad
Vlissingen was in feestdos. Er
werd druk gevlagd en er stonden
veel eerebogen,
21 December 1578.
De graaf van Bossu sterft.
Uit onze vaderlandsche geschie
denis is hij bekend door het
moorddadig optreden van zijn
manschappen te Rotterdam en door
den door hem verloren zeeslag te
gen de Watergeuzen op de Zuider
zee. Met Zeeland stond hij op een
andere wijze in betrekking. Hij
heette Maximiliaan de Henin, heer
van Bossu. Het dorp Bossu lag in
Henegouwen. De heer van Bossu
was een Spaansch gezind Zuid-Ne
derlander, Hij erfde in 1558 de
vele goederen van zijn peetoom
Maximiliaan van Bourgondië, mar
kies van Vere, heer van Vlissin
gen, Domburg en tal van Wal-
chersche ambachten. De moeder
van Bossu was Anna van Bourgon
dië, zuster van genoemden Maxi
miliaan.
Daar de erfgenaam bij de vele
bezittingen ook de nog meerdere
schulden moest aanvaarden, deed
hij van de erfenis afstand. De goe
deren werden toen publiek ver
kocht.
Na het vertrek van Willem van
Oranje in 1567 werd Bossu be
noemd tot stadhouder van Hol
land, Zeeland en Utrecht. Na den
verloren slag op de Zuiderzee in
1573 heeft hij een tijdlang te Hoorn
gevangen gezeten. In 1576 werd
hij naar Zeeland gebracht, waar de
Prins van Oranje vertoefde.
Daar Bossu in Staatschen dienst
wilde treden, gaf de Prins hem
volkomen de vrijheid. Veel dien
sten heeft hij aan Oranje niet kun
nen bewijzen. Zijn dagen waren ge
teld. Hij overleed n.l. den 21 Dec.
1578 op 36-jarigen leeftijd te Ant
werpen.
21 December 1817.
De Waalsche Kerk te Oostburg
wordt opgeheven.
Daar zich in Oostburg veel Hu
genoten hadden gevestigd, had de
magistraat dier stad op 17 Oct.
1685 aan de Staten-Generaal ge
vraagd om een Waalsche gemeen
te te stichten en een predikant te
beroepen. Op dit verzoek werd
gunstig beschikt en op 28 Febr.
1686 werd reeds een kerkeraad
aangesteld en ds. S. Georges, ook
een vluchteling, als predikant be
roepen. In 't eerst hielden zij
dienst in de Hervormde Kerk, tus
schen den morgen- en den middag-
dienst. Spoedig hadden zij een
eigen kerkgebouw aan de Markt,
waar nu de graanbeurs staat.
Op het einde der 18de eeuw ging
de Fransche of Waalsche kerk
sterk achteruit.
De laatste predikant Joseph Pi-
card was in Oct. 1795 naar Am
sterdam vertrokken. Door de in
lijving van Staats-Vlaanderen bij
Frankrijk hield 's lands tractement
op en kon geen nieuwe predikant
beroepen worden. In Januari 1804
werd het veel te groote bedehuis
aan de Roomschen verkocht voor
3000. Men kocht voor 1000 'n
paar huizen in de Brouwerijstraat
om tot kerk in te richten. Na nog
eenige jaren een kwijnend bestaan
te hebben gehad, werd van regee-
ringswege de Waalsche kerk, die
maar 14 lidmaten meer had, bij de
Hervormde Kerk gevoegd. Deze
kreeg ook al de bezittingen.
Den 21 December 1817 hield ds.
J. A. Janssen, Hervormd predikant
te St. Anna ter Muiden, de af-
scheidspredikatie.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
Kent u Evert Mijn vriend
Evert Niet Jammer. Zoo'n
nette vent. Dat wil zeggen, met
één voorbehoud; en dit voorbe
houd is zijn tabakspijp. Want een
man, wien ge in al zijn gaan en
staan, en waken of droomen den
pijp niet uit zijn mond kunt krij
gen, is geen honderd procent net
mensch. En dat is het geval met
Evert.
„Piet", zegt zijn werkelijk knap
pe vrouw, Coba, op zekeren dag
tegen me: „Piet, je moest toch ein
delijk eens je invloed als vriend
doen gelden". Dat deed ik, of be
ter, dat beproefde ik. Ik liet hem
kiezen tusschen zijn pijp en onze
vriendschap. Hij ging heen met zijn
pijp en zonder groet.
Per telefoon hoorde ik van Co-
ba, dat mijn invloed niets uitge
richt had. Ik raadde haar aan hun
huisdokter in den arm te nemen.
De dokter trok zijn voorhoofd in
diepe rimpels, stak waarschuwend
zijn wijsvinger op en zeide; „Evert,
als je doorgaat met zooveel te roo-
ken als je nu doet, dan verkort je
je leven met minstens twintig
jaar Nu moet je het zelf maar
weten
„Bestaat niet, dok", zegt Evert,
vriendelijk, „gisteren heeft een col
lega van me gezegd, dat ik op z'n
hoogst veertig jaar oud word. Ik
ben nu drie en dertig. Dus u ziet:
de cijfers kloppen niet erg". En hij
vertrok zwaar dampend.
Toen greep Coba naar het laat
ste middel.
„Evert", zei ze, met bevende
stem, „je hebt drie dagen om een
besluit te nemen, óf ik óf de ta
bakspijp. Als je.dan zie je me
nooit weer terug 1"
Den vierden dag verscheen
Evert bij mij ten tooneele. Hij
rookte niet en zag er bleek en erg
verstoord uit. „Nou", zei ik, „be
gin nu maar eens met te gaan zit
ten. Natuurlijk zal het je in het be
gin zeer zwaar vallen, maar met
tertijd-
„Ja, denk jij dat ook?" Hij stond
zichtbaar verlicht op. „Maar je
weet hoe ik aan Coba gewend
was.
En toen haalde hij zijn tabaks
pijp voor den dag