DAMMEN EN SCHAKEN, 1 VOOR DE JEUGD. Onrler redactie van ijgpiy BRESKENS—CA DZAND-HAVEN. DIERENTAAL. Mevrouw C. E. DE LiLLE HOOGERWAARD. WAT ANITRA EENS BELEEFDE. bo o Cfl u Éfi CQ u 5 Jo i-E? «do Ctf g 2F 3 o - 2oJ *o ■0*1-1 0> -E w M <Or^ XMH jocTp^sry m Men moet, ook in de journali stiek, van een mug geen olifant maken. En zoo kan ik van een wandel.ng, waarop wij weinig be leefden, ook weinig vertellen. Of we dan wel eens wat bele ven Ja zeker, voor wie oog en oor voor het aardige, grappige, menschelijke heeft, valt overal wel wat te zien en ondervinden. Bv. die waard in het Vlaamsche Ert- velde, waar we voor luttele fran ken in „Het Oud Gemeentehuis" een sober maar lekker maal kre gen, en die ons vanwege onze Noord-Nederlandsche sprake voor Duitschers schold. En toen we on ze paspoorten op tafel wierpen, minachtend zei: „nou ja, Neder landers of Du.tschers dat is toch" hetzelfde En toen daarna een Kamercandidaat uit Maldegem met een reuze-vrachtauto, omge bouwd tot pantserkruiser, voor reed om voor ontwapening te plei ten is dat niet prachtig LI. Zondag was een mooie, rus tige dag; 2/e van de vaste staf was voor de ijsverleiding bezweken en 4/e ging ndanks de kou op stap. Helaas, het zij openlijk erkend, ontbrak de moed om in dit Pool- weer met de eerste trein of boot te gaan. We zijn om 9 uur overge varen naar Breskens, hebben daar een Citax opdracht gegeven ons om half drie te Cadzand-haven op te pikken, vonden gezegden Citax aldaar prompt op tijd, reden terug naar Breskens, voeren met de boot van half vier over 4 borden snert, goed en billijk en waren half vijf weer thuis. Maar welk een heerlijke winter zondag ligt er weer achter deze enkele regelen Hoe zeldzaam fraai is het zicht op de breede zonovergoten Schel- demonding, hoe telkenmale wis selend het aanzicht van Zeeuwsch- Vlaanderens Noorderstrand en dui nenrij, hoe onderhoudend de druk ke scheepvaart door de Wielingen. De zee trekt ons Nederlanders toch maar altijd onweerstaanbaar, Het strand was met een dun laagje ijs bedekt, zooals u uit bij gaand plaatje van het huis van den opzichter der kustverlichting, aan de suatiekom van de Nieuwe Sluis gelegen, kunt zien, (Afb. 1.). De tweede foto toont u een werklooze, niet uitgevroren maar ingevroren.... het watermolentje in den N.O. hoek van den Tien honderd polder, midden in het Ijs, En de laatste afbeelding, met eenig levensgevaar op een steile basalthelling van onderen op ge nomen, laat het machtige paalwerk .T-"" .-Tv j Toen dertig jaar geleden de Amerikaan Carner zijn boek over de taal der apen publiceerde, wer den er tallooze geestige of minder geestige „moppen" over verkocht, 1 och hadden de spotters ongelijk, wanneer men weet, dat de vele onderzoekingen op dit gebied ge daan, den schrijver van het interes sante werk in zeer veel dingen volkomen in he,t gelijk stelden. Door zeer langurige en nauwkeu rige observaties op apen gedaan, is het den geleerde mogelijk ge worden ongeveer een dertigtal verschillende „woorden" vast te stellen waarvan de apen zich in hun eigen taal bedienen. Die woor den moet men niet nemen in de beteekenins die wij eraan hech ten, maar de dieren geven door bepaalde geluiden weer, de schil dering van zekere handelingen of omstandigheden Garner nu, nam deze „woorden" op een gramo- foonplaat om te onderzoeken of zij voor apen inderdaad de betee- kenis hadden die hij eraan gaf, d. w. z. hij liet de plaat afdraaien in tegenwoordigheid van een paar apen van dezelfde soort als van die, waarvan hij de woorden vast legt. Op deze manier wilde hij zien of de dieren op de klanken juist reageerden. Inderdaad bleek nu dat de apen de woorden verston den, zoo zelfs dat de klank waar mede het woord „honger" werd aangeduid bij de dieren kauwbe- wegingèn en speekselvloed deden ontstaan. Dat er een „hondentaal" bestaat zullen zeker wel vele bezitters van honden kunnen verklaren. Ook is op het oogenblik, de taal der paarden grondig onderzocht en is het een der vorschers, Ma- day, gelukt zelfs een woorden boek van deze paardentaal samen te stellen. Zeer merkwaardig is 't dat het paard voor prettige en aangename emotie's slechts één klank gebruikt, terwijl het dier zich van vier verschillende klan ken bedient als het een uitdruk king voor smart of pijn wil bezigen. Buitengewoon ijverig hebben zich onze tegenwoordige geleer den echter toegelegd op het on derzoek van de taal der insecten. De heer Von Fritso heeft zich ja ren lang er op toegelegd, door te dringen in de samenleving der bijen en het is hem gelukt vast te stellen, dat zij zich op tweeërlei wijzen met elkaar kunnen onder houden, en wel ten eerste door bepaalde zoemende geluiden, maar ook door een reukstof. De bijen n.l, leggen zoo noodig op bepaalde plaatsen een weinig reukstof, welke zij zelf afscheiden neer en geven op deze wijze hun soortgenooten teekens en signalen. Een zeer vernuftige berichten dienst. Veel primitiever schijnt de „omgangstaal" der mieren te zijn. Volgens zeer diepgaande onder zoekingen van Wasmann maken zij zich elkaar verstaanbaar door een soort van trommelklank, die voortgebracht wordt door slag met zien hetwelk den ingang van Ne derlands westelijkste (en ook kleinste haven tegen de zee verdedigt: Cadzand-haven. Het bewijs, dat we 't voorgeno men doel van den tocht bereikten. de voelsprieten. Al naar de hef tigheid en hoeveelheid van deze „slagen" hebben de klanken hun beteekenis. Moet men haast niet aan onze morseteekens denken Het interessantste van deze taal is echter wel, dat deze wijze van uitdrukken voor een gedeelte door andere insecten, die in de omge ving van de mieren wonen, die 't klopteeken van „honger" van de ze werkers hebben afgeluisterd en overgenomen. Het gelukt den klei nen slimmerd hierdoor inderdaad, van de mieren voedsel te ontvan gen. Hoe moeilijk deze onderzoe kingen zijn, maar ook, hoe ernstig zij door onze tegenwoordige ge leerden worden beschouwd, moge blijken uit het feit, dat er voor eenigen tijd tusschen de zoölogen Wasmann en Escherich een strijd op wetenschappelijk gebied is ont brand, een strijd die gevoerd werd om.de beteekenis der kloptee- kens der mieren. Brieven enz. betrekking hebben de op deze rubriek, te richten aan ondergeteekende. In no. 119 kan wit een zet doen waardoor hij een schijf of de par tij wint. In no. 120 doet wit een Iokzet. Gaat zwart er op in, dan verliest hij de partij. No. 119. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 Z: 7, 9, 12, 13, 17, 18, 22/24, 28, 35. W.: 32, 34, 37/39, 41/43, 48/50 No. 120. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 Z.: 2, 3, 6, 9, 11/14, 16, 18, 22, 24, 29. W.: 15, 26, 27, 31, 32, 36, 38/40, 43, 45, 48, 49. Wel te verstaan, dat wit in no. 120 eerst een gewone zet moet doen, waarna zwart oogenschijn- lijk zich mee kan bevoordeelen. Oplossingen no.'s 115116. No. 115. W.: 37—31, 48—42, 39 —33, 33X2, 2X8, 16—11, enz. No. 116. W.: 23—19, 34—29, 37 —31, 46—41, 32—27, 20—15, 25 X 1, 1X9, 15X4. J. Scheeres, Delfzijl. •cr'arrtq ■HM In den ouden sprookjestijd woonde ergens in Noorwegen een klein meisje. Ze heette Anitra en was het dochtertje van een vlijti ge boerin, die zelf boter en kaas maakte en bovendien altijd zelf al het huiswerk deed en het brood bakte. Nooit dacht Anitra er echter aan, haar moeder bij het werk te helpen. Ze was lui en droeg graag iederen dag haar schoentjes, waar mee zij Zondags naar de kerk ging, en ze wist, dat zij als ze moe der hielp, haar klompjes moesf aantrekken. Nu woonde er even buiten het dorp een arme vrouw, die oud was en bijna blind. Anitra's moeder, die heel goed en vriendelijk was, bracht iederen dag het oudje een van haar grootste brooden. Maar op een dag in den hooitijd, toen zij het zeer druk had, sprak ze tot Anitra: „Breng jij vandaag het brood naar oude Ebba. Ik heb het vandaag zoo druk. Maar trek voor al je klompjes aan, want de weg langs het moeras is modderig „Kan die oude vrouw dan niet zelf het brood komen halen morde Anitra. „Maar kindlief, hoe kan dat ar me vrouwtje, dat half blind is, hierheen komen vroeg de moe der. „Bedenk toch, dat zij langs 't moeras moet, en verbeeld je eens, dat zij daarin terecht kwam Anitra pruttelde eerst nog wat tegen, maar toch nam ze het brood en ging er mee op weg. Haar klompjes trok zij echter niet aan. „Moeder ziet het toch niet, dat ik mijn schoentjes aan houd", dacht ze. „En verbeeld je eens, dat ik op mijn klompen het heele dorp doorliep Wat zou den Ingrid Jörgensen en Anna Ström me dan uitlachen Die loo- pen nooit op klompen Op haar mooie schoentjes liep toen weldra Anitra, met het groo- te brood in een mandje, door het dorp en zoo kwam ze op den land weg, waar de oude Ebba een ar moedig hutje bewoonde. Vuil en modderig was het op dien weg en hoe verder zij liep, hoe modderi ger het werd; langs het moeras was heel het pad zelfs één en al modder. Geen droog plekje zag ze om er haar mooie schoentjes op te kunnen zetten. Die waren nu a' vol spatten en ze zouden zoo vree- selijk vuil worden, als zij er mee door dien grooten modderplas, daar midden op den weg, moest waden. En toch moest zij er door heen Want aan één kant be grensde het diepe moeras den landweg en aan den anderen kant was een breeden sloot met een rand gras langs den oever. Anitra stond even stil, keek naar den modderplas en toen naar het brood enkreeg op eens een zeer slechte gedachte „Als ik 't mandje met het brood daar mid den in dien plas leg, dacht ze, „dan kan ik op het brood springen en kom niet met nog vuiler schoe nen thuis, 't Brood wordt dan wel vol modder, maar dat zal die oude vrouw, met haar half-blinde oogen wel niet bemerken. En proeft ze het, dan ben ik al weer thuis. Voorzichtig, om haar handen niet vuil te maken, zette toen Anitra het platte, open mandje in hei midden van den plas en zette daar na haar voeten op het brood. De moeras-vogels, die het zagen riepen haar toen wél luid toe: „boei, hoe slecht, hoe vreeselijk slecht, dit kostelijke brood zóó te bederven doch Anitra dacht al léén aan haar schoentjes, en sloeg dus geen acht op hun geroep. Ze hoorde zelfs niet de booze stem die uit het moeras haar op waar schuwenden toon en zelfs boos toe- bromde: „Zet geen voet op dit kostelijke brood, Anitra Bedenk je wel, vóórdat je zóó iets slechts verricht 't Was de moeras-vrouw, de booze vrouw, die onder den poel haar verblijf had dien Anitra voor het vreeselijke, dat zij wilde doen, waarschuwde. Maar ook naar haar woorden luisterde het meisje niet. Alsof zij niets zag dan het brood, stapte zij daarop met één voet, en daarna zette ze haar anderen voet er op. Doch nauwelijks deed zij dit, of het mandje met het brood zonk al dieper en dieper. Anitra, die 't brood voelde zinken, wilde vlug er af springen, 't Was echter, alsof haar beide voeten aan het brood waren vastgekleefd. Geen stap kon ze doen en.... zoo zonk zij, met het brood en het mandje, steeds dieper Angstig schreeuw de zij toen: „Help, help, ik zink in den plas Er was echter geen sterveling, die langs den weg kwam. Niemand scheen haar hulpgeroep te hoo- ren, en zoo, als werd ze naar de diepte getrokken, zonk ze einde lijk zóó diep, dat ze weldra op den bodem van het moeras terecht kwam. Daar zag ze al dadelijk de moeras-vrouw, zittende op haar troon van ineengekronkelde, groe ne slangen. En wat zag ze er grie zelig uit Haar hoofd geleek op den kop van een groote pad, waar in de oogen, als twee groote, uit puilende knikkers, steeds loeren de rondkeken, en haar handen wa ren gekromd, gekarteld en scherp als de scharen van een reuzen kreeft. Met de scharen greep ze Anitra, zoodra zij haar bemerkte. Stevig omklemde zij het vèrschrik- te meisje, terwijl haar stem, die aan het geluid van een pad deed denken, boos kwaakte: „Nu ben je in mijn rijk, jij slecht kind; jij, die het kostelijke brood bedierf, opdat je schoentjes niei vuil zouden worden.... Daarom zal ik je straffen. Honger zul je lij den, zoolang je in mijn rijk woontT" Anitra wist geen raad van angst. Ze begreep, dat zij bij de moeras vrouw zou moeten blijven. Ze keek ook naar het brood, dat nu één modderkluit was, en toen voelde zij plotseling zulk een honger, dat zij naar het bemodderde brood greep. „Blijf er af kwaakte de moe ras-vrouw. „Maar 'k heb zoo'n vreeselijken honger klaagde Anitra. „De arme vrouw, die nu op het brood wacht, heeft óók honger" Sprak de moeras-vrouw. Daarna riep ze haar waterslangen en kik kers toe: „Breng mij wat te eten De 12-jarige Johan Steketee Lzn te Yerseke heeft kerk en toren van de Herv. gemeente in de plaats zijner inwoning precies vol gens 't origineel nagebouwd. Hier boven een plaatje van dit merk waardige stukje huisvlijt, met den vlijtigen jeugdigen bouwmeester. Breng mij het lekkerste, dat ge kunt vinden Anitra dacht, dat zij nu ook wel wat te eten zou krijgen. Maar toen een paar fijne palingen met water kers werden gebracht, en de moe ras-vrouw daarmee haar maal deed en alles opat, kreeg Anitra zelfs geen blaadje waterkers. En al meer en meer honger had ze. Van ellende begon zij toen luid te schreien, en schreiende kwam het groote berouw, „Wat ben ik toch ondeugend Wat was ik toch vreeselijk onge hoorzaam. snikte zij. „Wel, wel, was je óók ongehoor zaam vroeg de moeras-vrouw. „Ja, slecht en ongehoorzaam bekende Anitra. „Moeder zeide: „Trek je klompjes aan...." Maar dat deed ik niet. En 't waren nog wel mijn Zondagsche schoentjes die ik aantrokO, en als dat arme, oude vrouwtje, dat bijna blind is, toch eens van honger stierf, nu zij geen brood krijgt Ach, kon ik toch maar het brood, dat nu vol modder zit, weer schoon maken en aan het arme vrouwtje brengen...." „Je berouw komt te laat, meisje", kwaakte de moerasvrouw. „Maar kun je het brood schoonmaken, dan. „O, mag ik viel Anitra, den kende, dat dit zoo gemakkelijk zou gaan, in. Ze tastte toen weer naar het brood, maar dit ver dween op eens in de modder. Sarrend lachte de moerasvrouw. Maar toch scheen zij te voelen, dat Anitra werkelijk berouw had, want het meisje riep weer snik kende uit: „Nu zal het arme vrouwtje wel van honger ster ven De moerasvrouw sprak daarop tot één der waterslangen: „Haal het gezonken brood uit de diepte, breek het tot kruim en breng het mij Zoodra de waterslag haar het broodkruim had gebracht, beval zij Anitra daarmee de blinde moeras vogeltjes te voeden. „Denk er wèl aan, dat, zoo je er zelf maar één kruimpje van eet", zei ze, „je nimmer meer naar je ouders moogt terugkeeren. Bij mij zul je dan blijven en altijd honger moeten lijden. Hoe moeilijk het haar ook viel, toch nam Anitra geen kruimpje van het nu weer heel schoone brood. Tot het laatste gaf ze aan de kleinen vogeltjes, die van aüe kanten kwamen aanvliegen. £.n zoodra het laatste vogeltje het laatste kruimpje had opgepikt, ge beurde er met Anitra iets heel vreemds. Ze voelde plotseling een schok, sloeg toen verschrikt de oogen op en bemerkte tot haar groote vreugde, dat zij niet op den bodem van het moeras, docii wèl in het gras daartegenover zat. Op haar schoot lag in het platte mandje het groote brood, dat zij aan het oude vrouwtje moest bren gen. En denkende, dat het de moe ras-vrouw was, die haar een ander brood had gegeven, riep zij ver heugd uit: „Dank, goede moeras vrouw Nooit zal ik weer zoo slecht en ongehoorzaam zijn I" Ze keek toen ook naar den mod derplas, die nu niet meer zoo groot scheen, zoodat zij er gemakkelijk over kon stappen. Vlug liep ze daarna verder. Toen ze bij de hut van oude Ebba kwam en haar het brood gaf, sprak het vrouwtje: „God zegene jou en je lieve moe der, mijn lief meisje". „Dank u, vrouw Ebba", klonk toen Anitra's verlegen stemmetje want ze schaamde zich voor wat zij, zooals zij nog steeds dacht, had gedaan. Zoo vlug ze kon, holde zij naar huis terug en daar bekende zij moe der, onder snikken en tranen, wat zij had gedaan en beleefd. Doch moeder schudde lachend haar hoofd en sprak tot haar klein ongehoorzaam meisje: „Die moeras-vrouw was nie mand anders dan je eigen hartje, kind Je wist, dat je ongehoor zaam was geweest door op je Zon dagsche schoentjes over den mod- derigen weg te loopen. Je bent toen misschien in het gras aan den weg gaan zitten nadenken, hoe je den modderplas moest overkomen zonder je schoentjes vuil te ma ken en daar.... oyerviel je de slaap In dien slaap hadt je een naren droom „O, was 't maar een droom, moe der Heb ik al dat akelige niet echt beleefd riep Anitra ver heugd uit. „O, wat heerlijk, dat ik niet echt op het brood stapte En

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 10