I ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUPAhTI rasiKinöm 18 Nov. 1933 Hl WAT DE TORENHAAN VERTELDE. 11 VAN TWEE HONDJES EN EEN BEEN. IN 'T SCHEMER UUR. RAADSELHOEKJE. Sr e-» P 8 lit.: ZEEUWSCHE KRONIEK. matmmamuiËHmmMÊmÊmAmm Lili woonde met haar Vader en Moeder in een groote villa, een klein eindje van het dorp. Als je in de villa was, kon je van het dorp niets zien, behalve het bo venste stukje van den toren, met het haantje. Dat kwam door al de hooge, oude boomen, die om de vil la heen stonden. Lili was eenig kind en wel wat bedorven door haar Vader en Moe der, Ooms en Tantes. Thuis was Lili altijd heel lief, maar dat was dan ook niet moei lijk daar iedereen zich beijverde, alles voor haar zoo prettig moge lijk te maken. Op school ging het evenwel min der goed. Niet dat Lili niet goed leerde, o ja, ze had altijd prachtige cijfers, maar Lili was hooghar tig en dat is heel leelijk. Op de school, waar Lili ging, waren alleen maar dorpskinderen, en geen van hen woonde in een villa. Ze woonden in kleine huisjes en zagen in het begin hoog op tegen Lili, omdat ze op zoon prachtig buiten woonde en haar Vader een auto had, waarmee hij haar wel eens van school afhaalde. Dan keken de meisjes bewon derend naar den prachtigen wa gen, maar als Lili's Vader soms zei: „Vraag maar 's een van de meis jes mee, Lili", zei Lili altijd „och, wel nee Ook in het vrije kwartier was ze steeds alleen en als de meisjes eens vroegen: „Doe je met ons mee, Lili zei ze niets, maar draaide zich om en ging in een hoekje van de speelplaats staan. Nu, je begrijpt, vriendinnetjes kreeg ze op die manier niet, want de andere kinderen konden best spelen zonder Lili. Ze vroegen haar alleen maar uit vriendelijk heid, omdat niemand begrijpen kon, wat je er aan had, om een beetje alleen te staan pruilen, ter wijl de anderen zoo heerlijk speel den. Nu was er op een keer iets heel naars gebeurd. Lili was ziek ge worden, zóó ziek, dat men eerst dacht, dat ze niet weer beter wor den zou. Maar eindelijk, gelukkig, zei de dokter, dat het gevaar ge weken was, hoewel het nog lang zou duren, eer ze weer heeiemaal beter zou zijn. Nu begon het erg ste voor Lili ze moest maar aldoor stil blijven liggen, zonder iets te doen, zelfs om te lezen was ze nog te zwak. Moeder, Vader en de verpleegster verzonnen van alles om haar een beetje afleiding te bezorgen, maar het grootste deel van den dag verveelde ze zich ver schrikkelijk. Op een middag zei de verpleeg ster: „Lili, de meisjes van je klas zijn er om te vragen, hoe je het maakt; wil ik ze hier laten ko men „Och, wel nee", bromde Lilli, „die nare kinderen op hun klompen", en ze wendde haar ge zicht van de kamer af en keek strak door het raam, waar ze het haantje van den toren boven de boomen zag blinken. „Dat haantje heeft het maar fijn", dacht Lili, dat staat maar te draaien en te schitteren in de zon en ziet zoo trotsch op alles neer, of de heele wereld van hem is". Plotseling kwam er beweging in het haantje, het daalde neer, heusch, z'n korte vleugels hield hij uitgespreid en zoo zweefde hij langzaam naar beneden, tot vlak voor Lili's raam. Toen ging het raam vanzelf open en binnen stap te een groote, grijze haan. Daarna ging hei raam weer dicht. „O," zei Lili, „ik heb je zien vallen, maar wat ben je grijs en leelijk, boven was je veel mooier, toen leek je van klinkklaar goud." De haan zuchtte. „Nu," zei Lili, „zucht maar niet, hoor vertel liever eens, is het prettig boven op den toren „Prettig", zei het haantje, „pret tig verschrikkelijk is .het en het ergste is, dat het mijn eigen schuld is „Och", zei Lili, „wat naar voor je, hoe is dat zoo gekomen „Dat zal ik je vertellen", zei de haan. „Eens, lang geleden, woonde ik in een kippenhok, er waren tien kippen en een haan. Die haan was ik. Ik was toen nog jong en ik voelde me hemelhoog boven die doodgewone kippen verheven. De kippen in ons hok behandelde ik met zooveel minachting, dat zij zich ten einde raad beklaagden bij den toovenaar, toen die op een keer langs ons hok kwam wande len. De toovenaar luisterde naar al die klachten, terwijl ik zoo trotsch mogelijk rondstapte. Toen zei hij: „Je bent niet waard te leven on der eenvoudige, doch brave kip pen, ik veroordeel je tot eenzaam heid. Voortaan zul je hoog boven al les en iedereen staan, maar je zult zóó eenzaam zijn, dat je terug verlangen zult naar de eenvoudige kippen, die je eens zoo geminacht hebt." Daar ging het raam weer open. „Ik moet weg", zei het haantje. „Eén uur in het jaar mag ik naar beneden komen, nu moet ik weer voor een heel jaar naar boven." Zuchtend stapte hij het raam uit en vloog weg. Verwonderd knipperde Lili met de oogen. Daar stond Moeder voor haar bedje. „Wat is 't, meiske, heb je gedroomd „Nee, de haan.... ik weet niet", zei Lili; en dan op eens: „Moeder, zijn de meisjes al weg „Neen", zei Moeder, „ik heb ze wat in den tuin laten spelen, ze vonden het hier zoo mooi en je was zeker te moe om ze te ont vangen Hierop gaf Lili maar geen ant woord, doch ze zei: „Moeder, laat u ze nu maar hier komen en krijgen ze iets lekkers van U Moeder lachte: „Wacht maar even". Even later kwamen vijf meisjes de kamer binnen, zachtjes, om Li li niet te hinderen en er achter kwam Moeder, met een blad vol glazen limonade en beschuiten met aardbeien. Het werd een heer lijke middag en zoolang Lili nog ziek was, kwamen haar klasge nootjes haar eiken vrijen Woens dagmiddag opzoeken. Later, toen Lili weer beter was, stond ze nooit meer alleen, maar speelde altijd heerlijk mee met de meisjes. Dikwijls keek zij dan nog naar het haantje van den toren, dat daar zoo hoog en eenzaam stond, omdat het vroeger zoo dwaas trotsch was geweest. M. Hoekendijk. Twee hondjes hadden ruzie saam, Heusch ruzie om een been. Ze keften en ze beten, och Verstandig was niet één Op eens kwam buurmans hond er aan, Die dacht: Wat een geluk Het vrees'lijk domme tweetal daar Heeft 't met elkaar zoo druk Ze blaffen en ze bijten, foei D'één vliegt den ander aan. Ik kan met 't lekker kluifje vast Waf, waf aan 't loopen gaan De beide vechters keken nu Heel erg verschrikt plots om. Wat vonden zij zichzelf op eens Toch olie, olie-dom 't Was hier ook: als twee honden saam Gaan vechten om een been, Dan loopt een derde hondje vast Er één-twee-drie mee heen Carla Hoog. In 't schemer-uur dan zitten We allen bij elkaar En Moeder gaat vertellen. Zij is met werken klaar. Soms leest Moes van prinsesjes, Van feeën, dwergen klein. Laat 't buiten dan maar stormen, Bij ons in huis is 't fijn. Daar in 't gezellig hoekje Heel dicht bij Moeders stoel Is 't wonder, dat ik nergens Mij zoo gelukkig voel OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT HET VORIGE NUMMER. Een agent zag een inbreker door een open venster kruipen. O OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Willemstad. Wiel, stam Edam, staal, dam. 2. N Noorwegen, bom storm Woerden N o o rw e g e n scherts orgel bek n 3. Ik dacht het al: ze Is te vroeg van huis gegaan. (Zeist). Wij kwamen Lo en enkele ande re vriendjes tegen. (Wijk en Loenen). Is Oom Leis peet van den klei nen jongen (Elspeet). Wij wandelden een groot deel van den dag. (Andel en Delden.) 4. Duiven in Gelderland. VOOR KLEINEREN, 1. Herman, Arnhem. 2. Van een eik. (ei k). 3. Ijsbloemen. 4. Een klok. o OM OP TE LOSSEN. o VOOR GROOTEREN. 1. Verborgen natuurverschijnselen. Deze zoom is te breed, Annie. Ons smaakt dat kopje Hag el- ken dag toch zoo lekker Heb je een zilveren vieeschvork aan je tante gegeven Het ware genot van een mooi boek is heerlijk. 2. Mijn geheel wordt met 15 letters geschreven en noemt 'n plaats in Noord-Brabant. Een 12, 3, 10, 4 is een roofdier. 1, 13, 6, 4, 8, 5 is een jongens naam. 9, 7, 11 is het tegenovergestelde van dik. Een 12, 2, 14, 1 is een hoogte. 9, 7, 8, 15, 3, 11 zitten om een vat. Een 12, 10, 13 11 is een lichaams deel. Een 5, 4, 7, 8 is een kleeding- stuk. 3. Ik noem 'n kleine woekerplant, Ook een viervoetig dier. Acht letters schrijf je even op, Dan zie je beide hier. 4. Schrijf in deze 16 vakjes: 2A3E102G2M2R2S2T maar doe het zóó, dat jè van links naar rechts en van bo ven naar beneden leest: lo iets, wat we allen hebben. 2o een ambtelijk gewaad. 3o een rivier in Bohemen. 4o iets om koopwaren in te vervoeren. VOOR KLEINEREN. 1.Een ring is altijd rond En toch ken ik een soort, Dat hoe men 't ook beschouwt Niet tot de ronden hoort. 2. Laatst liet Moeder wat vallen. Ik raapte het op, schudde het door elkaar en kreeg toen iets, dat ik als een raadseltje op kon lossen. Hoe was dat mogelijk 3. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden, een andere naam voor den Haag. X lo rij iemand, die heel X groot is. X - 2o rij een boom. X 3o rij een ander woord X voor sluwe streek, X - 4o rij een vogel. X 5o rij een deel van een X tafel of kast. X 6o rij een voedzame X drank. 7o rij een deel van je gezicht. 8o rij een jongens naam. 9o rij een ander woord voor steile rots. lOo rij een getal. 4. Mijn eerste is een lichaamsdeel, mijn tweede wordt aan den voet gedragen en mijn geheel aan mijn eerste. Hoe kan dat? C 2 3 u!° i a V 3 O I B B Drie soorten egoïsme. Of ge het in de handboeken der zedekunde ook zoo zult vinden, ik weet het niet. Maar ik ben er ten slotte toe gekomen om drie ver schillende soorten van egoïsme, van zelfzuchtigheid, te onderschei den. En aangezien het zijn nut heeft, in zulke zaken scherp te ob- serveeren, en wèl te overwegen, alvorens men zijn oordeel velt, zal ik trachten deze drie soorten egoïs me hier nader te schetsen. Want oordeelen in een zaak van al-dan- niet egoïsme is, als 't positief uit valt, meestal veroordeelen en wie zou dan niet naar de grootste omzichtigheid streven Het natuurlijke egoïsme vindt men bij het kind. In zijn pri mitieven vorm kan ik er niets slechts in zien en bij eenig na denken is het waarschijnlijk zelfs nuttig en noodig voor het lichame lijk en geestelijk welzijn van den aanstaanden wereldburger. Het jonge kind denkt vermoedelijk meestal aan, om en over zichzelf, en het is goed dat het dit doet, want zijn taak om 't nu maar zoo eens te noemen is de ont wikkeling van zichzelf tot gezon den burger, Zijn zedelijke taak is nog op het ego gericht en binnen het ego beperkt. Natuurlijk egoïsme van kinderen en primitieven kan door hooger ontwikkelden uit bestwil inge perkt en omheind worden; zij kun nen het soms moeten onderdruk ken, maar te veroordeelen valt het kwalijk. Het egoïsme van den tot was dom gekomen ontwikkelden of be- wusten mensch is, naar mijn meening, altijd te veroordeelen, in dien men egoïsme verstaat als wij: doodgewone zelfzucht, gebrek han belangstelling in doen en laten, wel en wee van den medemensch. Maar ik wil hier toch onder scheid maken tusschen de onbe wuste en de bewust zelfzucht. De onbewuste egoïst is een beklagenswaardige en meelij wekkende figuur, die ons soms kriebelig en wrevelig zal maken, maar meer ook niet. Theoretisch en abstract is ook het onbewuste egoïsme zonder twijfel zedelijk te veroordeelen practisch zullen we het moeilijk fel kunnen geese- len. Men slaat toch een kind óók niet, omdat het in zijn onnoozel- heid ernstig onheil aanrichtte Volstrekt en fel te veroordeelen daarentegen is het bewuste egoïsme. Dit is de misdadige vorm van de zelfzucht, de brutale ontkenning van het onloochenbare feit, dat de mensch een gemeen schapswezen is, en dus met zijn medemenschen rekening moet houden. En waarlijk, ook deze misdadige vorm komt, onder aller lei vermomming, meer voor dan men denkt Beide vormen echter hebben dit gemeen: dat zij ontoelaatbaar zijn van maatschappelijk standpunt. De onbewuste egoïst is van het standpunt der individueele moraal niet te veroordeelen, want hij wéét niet wat hij doet; de bewuste weet het wel. Maar beiden schieten zij schro melijk te kort in hun plichten te genover hun medemenschen. Daarom is het taak de onbewus- ten onomwonden de waarheid te zeggen, hen onbarmhartig den spiegel der werkelijkheid voor te houden. En als zij dan met open oogen gezien hebbendan zijn ze bewust geworden. De innerlijk goede egoïst zal dan meteen genezen zijn. En aan den ander.... is toch niets verloren Seneca Jr. 19 November 1404. De eerste St. Elisabethsvloed, Bij dezen vloed drong de zee drie uur ver Het Vrije van Brugge (een deel van het tegenwoordige W. Z. Vlaanderen) en De Vier Am bachten (Bouchaute, Assenede, Axel en Hulst) binnen. Vele men- schen en dieren verdronken. Door dezen vloed is de Wester-Schelde zeer verbreed en verdiept. De tweede St. Elisabethsvloed (19 November 1421) meer bekend dan de eerste, daar toen het noordwestelijk deel van Noord- Noord-Brabant en een groot deel van Zuid-Holland is overstroomd en de Biesbosch is ontstaan. Deze overstrooming kostte honderden menschen het leven. Van de 72 dorpen zijn er later maar 48 meer boven gekomen. Ook Zeeland, vooral Duiveland en Noord-Beveland, werd door den tweeden St. Elisabethsvloed geteisterd. De bewoners van het laatste eiland werden daarom voortaan van schot en bede vrij gesteld. 19 November 1470. Frank van Borsele, Heer van St. Maartensdijk, Kortgene, Gapinge, enz. overlijdt. Hij was de bekende echtgenoot van gravin Jacoba van Beieren. Voortgesproten uit het roemrijke Zeeuwsche geslacht Van Borsele, diende hij Filips van Bourgondië. Hij onderscheidde zich in den slag bij Brouwershaven (13 Januari 1426) en werd door Filips van Bourgondië benoemd tot stadhou der van Holland en Zeeland. In 't geheim huwde hij met de ongeluk kige gravin Jacoba van Beieren. Toen dit openbaar kwam, werd hij te Rupelmonde gevangen gezet. Om het leven van haar echtgenoot te redden deed Jacoba van Beie ren afstand van al haar landen en titels ten gunste van Filips van Bourgondië. Op 12 April 1433 huw de zij nu openlijk met Frank van Borsele. Deze kreeg na zijn vrijla ting den titel van graaf van Oos- tervant. Daar Jacoba op 9 Octo ber 1436 overleed, heeft zij maar ruim 3 jaar gelukkig met haar man geleefd. Deze overleefde haar nog 34 jaar. Aan de kerk te St. Maar tensdijk, waar hij begraven is, schonk hij vele voordeelen. 21 November 1744. Het bestuur van de stad Middel burg besluit, dat in de stad geen vee mocht geslacht worden, voor dat het door de stadskeurmeesters gekeurd was. De oorzaak van dit besluit was, dat er in Zeeland een contagieuse of besmettelijke ziekte, n.l. de pestziekte onder het vee was uit gebroken. Van Holland was de ziekte in 1743 naar Zeeland over gekomen. De sterfte onder het vee was zeer groot. Er was groote schaarschte aan melk en boter, zoodat deze zeer hoog in prijs wa ren. Ook het vleesch was zeer duur. Opdat geen vleesch van ziek rundvee zou gegeten worden, maakte het stadsbestuur van Mid delburg bovenstaande bepaling. 22 November 1801, Cornells But en zijn manschap pen, afkomstig van Vee re, redden tijdens een vliegende storm het le ven van een schipbreukeling, den eenig overgebleven matroos, op een wrak op de noordkust van Walcheren. Opmerkelijk is het, dat de schuit waarmede deze redding geschied de dezelfde was, waarmede de gebr. Naerebout in 1779 de schip breukelingen van de Woestduin hebben gered. 24 November 1590, Pieter Loiseleur de Villers, hof prediker van Prins Willem van Oranje, overlijdt op zijn kasteel Westhove bij Domburg. De Villers was ongeveer 1527 te Rijssel geboren. Als predikant leidde hij de godsdienstoefeningen bij den Franschen admiraal Gas- pard de Coligny. Na den bloedigen Bartholomeüsnacht (24 Aug. 1572) wist hij naar Engeland te vluchten, waar hij te Londen hoogleeraar werd in de theologie. In 1575 werd hij hofprediker van Willem van Oranje, van wiens apologie hij de opsteller was. In 1582 werd hij eigenaar van 't kasteel Westhove, dat te voren aan den Prins van Oranje had toebehoord. Na den dood van dezen in 1584 bleef De Villers er voor goed wonen. Te West-Souburg woonde zijn vriend Marnix van St. Aldegonde. In 1587 werd De Villers op last van den Engelschen gouverneur te Vlissingen opgelicht, omdat hij on gunstig stond aangeschreven bij de Leycestersche regeering. Doordat hij zich bijtijds onder de bescher ming van het stadsbestuur van Middelburg had gesteld, durfde Leycester niet verder ingrijpen en wist hij aan het gevaar te ontko- men. Aan dit voorval heeft Me vrouw Bosboom-Toussaint de stof ontleend voor het romantisch ver haal: Het kasteel Westhove. Op ongeveer 63 jarigen leeftijd over leed De' Villers (24 November 1590). Den 28 Nov. werd hij in de Oude of St. Pieterskerk te Mid- burg begraven. Zijn weduwe, die op 't kasteel bleef wonen, over leefde hem tot 1611. Van de Sta ten van Zeeland kreeg zij eenige malen een gratificatie. 25 November 1668. Tijdens een godsdienstoefening in de Hervormde Kerk te Water land, een voormalig gehucht bij de tegenwoordige Belgische grens, wordt de predikant vermoord en vele kerkgangers gewond. Aan de overzijde van de Passa- geule, vroeger een breed open water, dat het tegenwoordige W.- Zeeuwsch-Vlaanderen van "t Oos ten naar 't Westen doorstroomde, was in 't midden der 17de eeuw een polder, welks bewoners bijna allen Hervormd waren. Op het ge hucht Waterland, ongeveer een half uur van 't tegenwoordige dorp Waterlandkerkje, was in 1659 een Hervormde kerk gesticht, waar van predikant werd Joh. Stuir- bout. Deze Protestantsche kerk was den Roomschen van het na burige Oudeman een doorn in 't oog. Op Zondag 25 Nov. 1668, toen de kleine gemeente vergaderd was, drongen eenige gewapende en ge maskerde bandieten de kerk bin nen. Zij vermoordden den predi kant ds. Stuirbout, mishandelden de kerkgangers en verscheurden de kerkboeken. Zij zeiden de kerk in brand te zullen steken en de ge meente uit te moorden bij latere voortzetting hunner godsdienst oefeningen. De Hervormden heb ben daarom de kerk ten deele af gebroken en bouwden dicht bij den weg van Oostburg naar IJzen- dijke, dus meer landwaarts, een nieuwe kerk. Deze werd de oor sprong van het tegenwoordige dorp Waterlandkerkje. Niettegenstaande een streng on derzoek en het uitloven van een premie zijn de moordenaars en plunderaars nooit opgespoord kunnen worden. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) U mankeert niets van belang, sprak de nieuwe dokter. Wat meer beweging, wat minder eten, weinig drinken en matig rooken, dan bent u er in veertien dagen weer boven op. Zoo, zei de man met het zure gezicht. Hoe lang is u al dokter Drie jaar, antwoordde de ge neesheer. Wel, zei zijn patiënt. En ik ben al vijf en twintig jaar lijdende aan mijn kwaal; wou u het dan be ter weten dan ik

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 9