DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. On*ier redactie van
r*a fififlftwraii f jaw
NAAR ELLEWOUTSDIJK EN HOEDEKENSKERKE.
GEESTDRIFT.
- Mevrouw C. E. DE LBLLE HOOGERWAARD.
DE GULZIGE HAARD.
KERMIS IN MjUIZENSTAD.
l V
n sjjiu H"wi
helpende hand uit te steken bij ge
vaar van doorbraak.
De landvoogdes Maria schonk in
1532 aan de Zeeuwen voor den tijd
van vier jaar een jaarlijksche op
brengst van 2500 pond kwijt om de
dijken te herstellen. Niet zonder
reden lieten de Staten v^n Zee
land later" een noodmunt slaan met
deze bede tot opschrift: „Salva
nos, Dpmine, nam perimus
(Heère, helpt ons,, wij vergaan),
R. B. J, d. M.
(Nadruk verboden.)
De club, minus den fotograaf.
Zooals bijgaand plaatje u laat
zien, waarde lezer, is 't seizoen '33/
'34 van het Zeeuwsch Genootschap
der Aardstippelaars aangevangen.
De schilderachtige groepeering van
leden dezes Genootschaps op een
oud-Romeinsche zegekar ge
vonden nabij den aanlegsteiger van
den Provincialen Stoombootdienst
te Borsselen doet u zelfs zien,
gen. Naar Ellewoutsdijk.
't Jonge: wat ligt dat dorpje
daar mooi. Rustig, beschermd ach
ter den Scheldedijk, en het fort.
Een heusch fort. Ik had er een foto
van willen nemen, maar dacht nog
bijtijds aan de gevaren, die dit me
debracht, In Sluis zijn we voor fas
cisten aangezien; in Biervliet wa
ren we „spionnen" (vanwege onze
Het marokkaansche paleis in Ellewoutsdijk.
dat er in den kring der, Aardstip
pelaars gansch geen droefenis over
deze heropening van het tippelsei
zoen heerscht.... integendeel.
We zijn dan Zondagmorgen met
de boot van 9 uur 5 van Vlissingen
naar Borsselen overgevaren. En
daar den eersten tocht aangevan-
wandelkleedij), maar „lui van geld"
(omdat we in 't café voor 2 cent
zoute pinda's bij de koffie koch
ten); in Ellewoutsdijk zou men den
fotograaf van strategische punten
ervan kunnen verdenken, militaire
geheimen te willen verraden....
en dus lieten we de schapen op de
wallen grazen en de kiekdoos in de
Togen het dorp in. Langs de
oude, verweerde, maar juist daar
door* fraaie kerk -En sloegén
den hoek om. „Wel marokkotu
nis - arabieren-en - alle - heiligen
van-den-Koran", riep onze aalmoe
zenier J*** toen uit (dat is zoo zijn
geliefkoosde nette krachtterm)
Maar 't was gerechtvaardigd,
want daar stond ineens midden in
dat rustieke Zeeuwsche dorpje een
moorsch paleis, met minaretten en
„van alles d'r an en d'r op" zooals
P*** dat uitdrukte. Wat verweerd,
wat slecht onderhouden, met een
ingevallen dak (dat verleden jaar
óók al zoo d'r bij hing, hoorden we
later)enfin, vreeselijk mooi
(Meer vreeselijk dan mooi, maar
dat is tot daar aan toe.)
Ge ziet een afbeelding van dat
in elk geval goed-bedoelde am-
bachtsheerlijke pronkding hierbij
En daaronder een plaatje van den
ingang tot het ambachtsheerlijke
park, waarin J*** zich in ambachts
heerlijke houding heerlijk gepos
teerd heeft. Het stond hem best, en
de veldwachter van Ellewoutsdijk,
die er net langs kwam, grinnikte
er vriendelijk om. Later vertel-
de-n-ie ons de geschiedenis van de
vier-van-de-tien.
In 't dorpscafé kostte een heer
lijke kop koffie een dubbeltje.
Daarna: Everinge, Baarland, Ba
kendorp, Hoedekenskerke. Onder
weg bij een bevriende mogendheid
koffie gedronken een ware
sprinkhanenplaag. Dik in orde.
Op de perrons van Hoedekens-
kerke-centraalstation viel het re
giment uiteen; J"*, F***, Pen
I*** gingen met de Noord-expres
van 't eerste perron naar Goes;
S*** en A*** met den Etoile du Sud
naar Driewegen, waar dr. F*** ze
op de hazepeper genood had.
Begunstigd door heerlijk najaars
weer is de eerste wandeltocht (let
wel: géén m a r s c h) van de club
een reuze-succes geworden.
Ontbrand in mij, o geestdrift
[onzer Vad'ren,
Verwarm mij, ja doorgloei mij
[gansch en al
Laat Stroomen toch, het bloed
[door mijne ad'ren,
Dat ik in alles wakker sta en
[pal
Ontvlam mijn hart, mijn zin,
[mijn lust, mijn leven,
Versterk mijn kracht, ver
levendig mijn hoop,
Geef vastheid mij, in al mijn
[doen en streven,
Dat ik het pad der deugd ten
[einde loop.
De kruidenier was de klan
ten aan hét bedienen, toen zijn oog
viel op een jongentje, dat met ver
langde blikkén dicht bij een trom
mel met heerlijke biscuits stond*
„Hè, ventje", vroeg de kruide
nier, „wat doe je daar
„Niets".
„Niets Het ziet er toch naar
uit, dat je probeerde een bescuit
weg te nemen".
„Neen, meneer. Ik probeerde
juist om het niet te doen".
Onderstaande partij werd ge
speeld in een correspondentie
wedstrijd uitgeschreven door de
Nederl. Schaakbonk.
Wit: S. NIJD AM, Nijmegen.
Zwart: P. M. DE KLEIJN,
Middelburg
Damepion-opening.
1. d2d4 Pg8—f 6
2. Pgl—f3 e7e6
3. e2e3 b7bó
4. Lf I—d3 Lc8b7
5. Pbl—d2 c7c5
6. 0—0
Tot hiertoe speelt wit de vari
ant die door Colle (f) bij voorkeur
werd aangewend; later volgt
steeds e3e4,
6Dd8c7
7. c2c3 Pb8c6
8. Tf 1—el d7d5
9. e3e4 c5Xd4
10. c3Xd4
Beter was hier Pf 3Xd4
10Pcób4
11. Ld3bl d5Xe4
12. Pd2Xe4 Ta8c8
13. Pe4Xf óf g7Xf 6
14. Lele3 Pb4c2
15. LclXc2
Dit is verplicht.
15Dc7Xc2
16. Tele2 Dc2gó
17 Kgl—hl
Nu moést Pf 3el gespeeld wor
den
17Th8g8
18. Pf 3g5 b6b5
Dit is noodzakelijk; na 18.
f 6Xg5 vervolgt wit di
rect met Ddla4f. Zwart ver
liest dan minstens 2 pionen en
moet zich voorloopig tot de verde
diging bepalen.
19. f2—f4 f 6Xg5
20. f 4Xg5 Lf 8—dó
21. Te2—f2 Dgóe4
22. Ddl—d2 De4h4
23. Le3—f4
Dit kost wit een pion maar het
zwakke punt h2 moest verdedigd
worden,
23LdóXf 4
24. Dd2Xf4 Dh4Xf4
25. Tf 2Xf 4 Tg8Xg5
26. Tf4—f2 Tg5Xg2
Stand na 26Tg5Xg2!
8
Verlicht mijn oog, opdat ik helder
[stare
Door nevelen en nacht'lijk
[donker heen,
Geef mij den waren moed, wat
[m' ook ervare,
Gij geestdrift, kunt dat wiss'lijk,
[gij alleen
Ingang tot het park van de ambachtsheerlijkheid Ellewoutsdijk,
Gij wijst me op de dagen van
['t verleden,
Die dagen, zoo vol glorie, zoo
[vol roem
Gij geestdrift onzer Vad'ren ook
[nog heden,
Is 't dat ik dankend u vol
[eerbied noem
M'burg. H, den Engelsman,
Wit geeft op.
Na 27. Tf 2Xg2 volgt Tc8—c2,
waarna zwart eerst eenige pionen
neemt en vervolgens nog de gele
genheid heeft alle stukken te rui
en. Het daarna ontstane eindspel
is dan voor Zwart gewonnen.
Maandenlang had de haard
staian slapen, zooals ieder jaar en
toen hij eindelijk wakker werd,
was het al bijna November. „Lieve
help", dacht hij verschrikt, „ik heb
me vast verslapen
Met knipperende oogen keek hij
nog eens goed naar den kalender,
die recht tegenover hem aan den
wand hing. Warempel, het was
zoo Maar nu lag het ook wel een
beetje aan het weer, dat hij zoo
laat wakker was geworden. Het
was nog heelemaal niet koud in
October en de menschen hadden
hem dus rustig laten slapen, om
dat ze hem nog niet noodig had
den. Maar dat zou niet lang meer
duren.
„Dat hadt je niet gedacht, hé?"
lachte de kalender, toen hij het
verschrikte, slaperige gezicht van
den haard zag. „Maar eigenlijk is
het wel prettig voor je, nu hoef je
je ook niet zoo lang te vervelen.
Ze zullen je nu heusch gauw ge
noeg noodig hebben."
„Dat hoop ik", zei de haard hui
verend, „want ik wil best weer
eens een lekker warm vuurtje van
binnen hebben. Ik ben door en
door koud".
„Ik ook", zei de kalender, „en
de menschen hebben er ook al
over geklaagd. We hebben nu el-
ken dag de electrische kachel 'n
paar uur aan, maar dat geeft niet
veel hoor Na 'n half uur is de
warmte weer verdwenen."
„O zoo," knikte de kolenkit.
„Dan doen wij het beter, hè En
bovendien," vervolgde hij eigen
wijs, „is een electrische kachel
veel duurder in het gebruik dan
kolen, dus nu zullen wij wel eerst
daags aan de beurt komen. Ik
hoop maar, dat ze me gauw vullen,
want ik heb zoo'n leeg gevoel in
m'n maag
„Hè ja," lachte de haard, „laten
ze dat maar gauw doen, dan krijg
ik ten minste ook wat".
„Als je maar niet zoo gulzig
bent als verleden jaar", zei de ko
lenkit ontevreden, „want toen had
ik er niet veel aan, of ze me vol
schepten. Nauwelijks stond ik
naast je, of jij moest weer bijge
vuld en dan was ik weer leeg.
Ieder jaar wil jij meer hebben".
De haard hoefde niet lang te
wachten. Den volgenden morgen al
werd hij opzij geschoven, want
toen kwam de schoorsteenveger.
Dat vond de haard toch altijd zoo
iets moois, daar keek hij ieder jaar
weer met genoegen naar. Nadat
de schoorsteen mooi schoon was
geveegd, werd de haard weer op
zijn plaats gezet en gewreven met
zwarte was. Zijn mica ruitjes wer
den mooi schoongemaakt, toen
kwamen er wat houtjes en vuurma
kers bij te pas en daarna zorgden
de lucifers ervoor, dat al gauw de
eerste vlammen door de ruitjes
keken. Dat deed den haard goed
Hij was al vrij oud en vond de
warmte van de vlammen echt be-
hagelijk. Intusschen was de kolen
kit ook gevuld en naast hem neer
gezét. Voorzichtig werden er een
paar schepjes kolen op de vlam-'
men gegooid en.... de haard
brandde De meubelen kwamen
heelemaal bij en keken genoegelijk
naar het vuur, dat door de ruitjes
scheen. Na 'n poosje kwam de
pook een bezoek brengen en zorg
de ervoor, dat de restjes van de
vuurmakers en de houtjes ver
dwenen. Nu was de haard pas hee
lemaal in zijn nopjes. „Lekker
warm, hè zei hij tegen de ko
lenkit. ,,'k Zal den wind vragen
om me nog een beetje op t« sto
ken, dat ik flink hard brand. Hal
lo wind riep hij meteen, „blaas
eens een beetje in den schoorsteen,
ik kan best wat harder branden
De wind blies met bol[e wangen,
tot alle kolen gloeiden
„Nu mag ik wél weer een beetje
bijgevuld worden", zei de haard
bezorgd, „anders brand ik leeg
„Dat komt, omdat je veel te
hard van stapel loopt", mopperde
de kolenkit. „Dadelijk vullen ze
jou weer bij en dan kan ik den
heelen dag leeg naast je staan. Dat
is heusch zoo prettig niet, hoor
De haard luisterde niet eens
meer. Die dacht alleen maar aan
zichzelf en probeerde nu zachtjes
zijn rooster heen en weer te schud
den, opdat hij nog harder kon bran
den.
„Héla zeg riep de pook ver
ontwaardigd, „dat is mijn werk
Als er wat te poken of te schud
den valt, zal ik het wel doen hoor!
Bovendien heb ik net de asch
weggepookt, dus het is heelemaal
niet noodig".
De haard werd er kribbig van.
„Nou ja," zei hij, „ik weet wel, dat
het mijn werk niet is, maar als ik
er zin in heb, doe ik 't toch
Gelukkig, daar kwam al iemand
aan om hem wat kolen te geven.
De haard deed zijn klep wijd open
om toch vooral zooveel mogelijk
binnen te krijgen.
„Pas maar op", zei de kolenkit
boos, „dadelijk ga je nog uit door
al die kolen",
„O nee", zei de haard eigenzin
nig, „daar zal ik wel voor zorgen.
Ik zal de menschen eens laten zien,
hoe hard ik wel kan branden, al
ben ik oud. En ze zullen ook wel
merken, dat ik heel wat goedkoo-
per ben dan die electrische kachel.
Dan zullen ze mij in 't vervolg al
vroeg in 't najaar aanmaken en die
namaak-zon met zijn electrische
stralen kunnen ze dan wel op zol
der zetten."
Voorzichtig duwde de haard het
schuifje naar voren, dat de men
schen zooeven naar achteren had
den gezet. Het ging nogal gemak
kelijk. „Fijn", dacht hij, „als ze
binnenkomen, zullen ze niet weten,
wat ze zien, zóó hard zal ik bran
den".
En inderdaad, toen de menschen
binnenkwamen, wisten ze werke
lijk niet, wat ze zagenDe
haard stond vuurrood en het was
in de kamer bijna niet om uit te
houden. De stoelen, die dicht bij
den haard stonden, waren gloeiend.
Maar als hij dacht, dat de men
schen dit prettig vonden, dan was
dat toch heusch een vergissing,
hoor
„Goeie menschen riep me
vrouw, ,,'t is hier om te stikken.
Kijk die haard eens even O
maar het schuifje staat ook naar
voren
„Dat heb ik straks naar achte
ren gezet", antwoordde haar man,
Jdm a&b t>'. iv.
.U -••••• foi>d
In Muizenstad is 't kermis;
Elk heeft er dolveel pret.
Er zijn toch zooveel kramen
Op 't Muizenplein gezet.
En dan de groote molen
Die draait den heelen dag.
Hij zit steeds vol met muisjes
O, als je dat eens zag
Een schiettent is er ook nog
En zelfs een poppenkast,
Die juist wat gaat vertoonen.
Dus, muisjes, opgepast
Het is echt avontuurlijk:
Twee muizen vechten saam.
Maar wat is dat Wie staat er
Te kijken voor het raam
't Is Felix Snor, de kater,
Daar komt hij heusch al aan
De beide muisjes zijn er
Heel vlug van door gegaan
't Publiek, dat staat te kijken,
Is nu toch opgelucht.
't Idee alleen: een kater
Kost menigeen een zucht
En op de kermis moet het
Toch altijd vroolijk zijn,
Want die geeft vreugd aan allen,
Aan muisjes, groot en klein
In Muizenstad is "t kermis,
't Is daar nu volop feest
Eén ding kan mij maar spijten
Ik ben er niet geweest
„Ik weet het zeker". Even voelde
hij voorzichtig aan het schuifje,
dat ook al gloeiend was. „Dat ding
werkt niet goed meer", zei hij toen.
„Het is vanzelf naar voren geval
len."
„O, en die heele kolenkit is nu al
opgebrand", zuchtte mevrouw.
„Dan kan zoo niet. In de eerste
plaats is het veel te gevaarlijk; stel
je voor, dat het schuifje 's nachts
verspringt, als er niemand bij is
Je zou brand kunnen krijgen En
bovendien is die haard veel te
duur, want hij verbruikt zóóveel
kolen Dat komt waarschijnlijk,
doordat hij al oud is. Nèt heb ik
hem bijgevuld, of hij is weer leeg.
Maar het volgend jaar kunnen we
hem toch niet meer gebruiken,
dan moesten we maar een gas
haard nemen. Misschien is die niet
zoo duur in 't branden."
De haard kon zijn ooren niet ge-
looven,
„Zie je", zei de kolenkit woe
dend, „dat heb je nu van je gulzig
heid. Nou mag je 't volgend jaar
heelemaal niet meer branden. En
als je het nu nog alleen voor je
zelf bedorven hadt, maar met mij
is het nu ook afgeloopen. Je hebt
gehoord, wat ze gezegd hebben; 'n
gashaard Nou, bij een gashaard
hebben ze geen kolenkit noodig."
„En geen pook," zei de pook
treurig, „dus dan heb ik ook afge
daan."
De haard werd er stil van.
„Maarzoo heb ik het niet be
doeld", stotterde hij, „het spijt me
echt, dat alles zoo geloopen is."
„Och", zuchtte de kolenkit, „ik
had wel zooiets verwacht om je de
waarheid te zeggen. Als je nu ver
der maar niet zoo gulzig bent, mis
schien bedenken ze zich dan nog.
Laten we in elk geval maar goeie
vrienden blijven, zoolang we nog
bij elkaar zijn en geen ruzie ma
ken."
„Hè ja," zei de pook, „dan heb
ben we 't nu ten minste nog ge
zellig; ten slotte hebben we den
heelen winter nog voor ons."
„Ik zal echt m'n best doen en
beginnen met wat zachter te bran
den", zei de haard, misschien dat
ze ons dan nog een jaartje hou
den."
En zoo gebeurde het ook
Rie Beyer.