ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
mi
DE GESTOORDE BRUILOFT.
RAADSELHOEKJE.
X
X
XXXXXXXXX
x
X
PUCKJE EN DE SPIEGEL.
5'
11.
12.
16.
l\AN DE PQOVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUPAhTI
ZEEUWSCHE KRONIEK.
14 October 1 9 3 3|
„Waarom in 's hemelsnaam
vraagt Mams verbaasd.
„Nou, voor haar booze Mam
mie natuurlijk zegt Truusje, als
of het de gewoonste zaak van de
wereld is „Zet die maar op
hoor gaat ze dan met overtui
ging voort en ze duwt het onthut
ste Miekje de paraplu in de hand.
„Zet die maar op, dan merk je van
laiwwa IIMIM IMIIB lmiiii
de boosheid van je Mammie niets
Je kunt het heusch gelooven
voegt ze er nog eventjes heel be
slist aan toe.
„Hè Mams keert ze zich dan
naar haar Moeder, ,,'t Is werkelijk
waar U hebt me dat laatst zelf
verteld
R. W.
In 't hoekje van den kelder,
Daar was het muizenfeest.
Nog nooit was daar beneden
Zoon dolle pret geweest
De muisjes vierden bruiloft,
Want aardig Piepsje Vaal
Ging trouwen met Spits Grijssnor,
Dat wisten z' allemaal.
Pieps droeg een langen sluier,
Een bruidskrans op haar hoofd,
Een ruiker in haar handen.
Wie had dat ooit geloofd
Spits was al even deftig,
Droeg een gekleede jas,
Een bloem zelfs in zijn knoopsgat,
Omdat hij bruigom was.
Gearmd liep 't muizenpaartje.
Wat was het in zijn schik 1
Het dacht: Geluk'ger muisje
Is vast er niet dan ik
Maar midden in de feestvreugd,
Daar kwam op eens Minet
Voorzichtig aangeslopen,
Zij stoorde z' in hun pret.
De muizenbruid en -bruigom,
Die vluchtten angstig heen
En van de muizengasten
Was geen meer op de been
Zij lachten in hun hol toch
Het dikke poesje uit
Ze waren haar te vlug af;
Weg was op eens de buit
Minetje, lik je snor maar
Zong nu Hel muizenkoor.
Geen muis blijft op je wachten,
We gaan er fluks vandoor
En in hun donker hol nog
Sprong in een lange rij
Ter eere van het bruidspaar
Het muizenvolkje blij.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. A Antwerpen,
A n s
Aster
rukwind
Antwerpen
boorden
appel
bek
n
2. Wim, pe(e)r; wimper.
3. Winschoterdiep. Schip, rood,
woest, wier, nest, poot.
4. Eschdoorn.
treurwilg,
eikeboom.
VOOR KLEINEREN.
1. Lot, To; lotto.
J
A
S
A
D
A
S
A
P
3. M aan Magazijn
kaas
noga
scha
L i z e
z ij d e
neus
4, Valk, val.
o
OM OP TE LOSSEN.
o
VOOR GROOTEREN.
1. Verborgen plaatsen in ons land.
Het is heel stout van je, Frits,
weg te loopen
Is het kleed amper groot ge
noeg
Hoe wij ook om het hardst roe
pen, niemand hoort ons. (2)
Heb je je drank al ingenomen
2. Mijn geheel is een plaats in de
provincie Utrecht, welke met
10 letters geschreven wordt.
Op een 6, 3, 3, 5, 10 moet het
vroolijk toegaan.
Een 5, 10, 1, 2 is een deel van
een boom.
Een 6, 4, 3, 10 is een klein, vier
voetig dier.
Een 10, 7, 8, 9, 10, 5 is een an
der woord voor fakkel.
Een 10, 9, 1, 2 is een vervoer
middel.
3. Voeg een metaal en een mede
klinker samen en je krijgt zoo
wel een persoon als een ge
bouwtje,
4. Schrijf in deze 16 vakjes:
4A 40 2G 3N 2R 1Z
maar doe het zoo, dat je van
links naar rechts en van bo
ven naar beneden leest:
10 timmermansgereedschap.
2o een rivier in Italië,
3o een ander woord voor jaar,
4o een plaats in Overijsel.
VOOR KLEINEREN.
1. Welk uurwerk kan omgekeerd
heel gevaarlijk worden
2. Met b ben ik een landman, met
r een deel van een schip, met
t kom ik bij sommige handwer
ken voor en met br ben ik fa
milie van je.
3. Welk venstertje is niet van
glas
Toch kan het helder wezen,
En Moeder kan er bij haar kind
Heel duid'lijk iets in lezen.
Noem nu die venstertjes maar
vlug.
Ze zitten heusch niet op je
rug
4. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt
iets te staan, wat je in onze
kinderkrant vindt.
X
X
X
- X
lo rij een medeklinker.
2o een rond voorwerp, waar
mee je spelen kunt.
3o een vruchtje, dat in het
wild groeit.
4o 't gevraagde woord.
5o een stad in Drente.
6o iets, waarmee je schrijven
kunt.
7o een medeklinker.
Verhaaltje op Rijm dooro
1.
Puckje van de buren
Is een leuke hond.
Vroolijk trippelt Puckje
Met zijn baasje rond.
2.
Wie zijn baasje zijn zou
Wel, de kleine Piet.
Altijd zijn ze samen
Of geloof je 't niet
3.
Zelfs voor Pietje's bedje,
Op een kleedje zacht,
Slaapt dat lieve Puckje
Den geheelen nacht.
4.
Mooi opzitten kan hij,
Pootjes geeft hij graag.
Hij gehoorzaamt Pietje,
Is nooit stout of traag.
Maar op zeekren morgen
Stond iets op den grond,
Dat daar heusch niet hoorde,
Juist liep Puckje rond
6.
En ontdekte 't vreemde
Nijdig bromde Puck.
Hij begon te blaffen.
O, wat ongeluk
7.
Kijk daar was een hondje,
Net precies als hij.
Puck wou het verjagen.
't Was een heel karwei
8.
Want het vreemde hondje
Was voor hem niet bang,
Blafte even nijdig
O, wat duurde 't lang.
9.
Vóór me toch die rakker
Uit den hoek verdween
Na een tijd ging Puckje
Eind'lijk brommend heen.
10.
Blafte tegen Pietje:
Geef hem op zijn kop
Maar toen nam zijn baasje
Puckje heel vlug op
En zei: Puckje, kijk eens
Achter in den hoek
Waar is nu het hondje
Toe dan Puckje, zoek
't Hondje was verdwenen
Maar daar was het weer
Steeds nog nijdig blaffend,
Liep Puck op en neer.
13.
Eind'lijk zei zijn baasje:
't Is een spiegel, Puck
Heusch, er is geen hondje.
Maak je niet zoo druk
14.
Piet hing toen den spiegel
Veilig aan den wand.
Moeder kwam eens vragen:
Wat 's er aan de hand
15.
Lachen moest zij nu ook
Om dien dommen Puck.
Dat de spiegel heel bleef,
Vond Moes een geluk
Voortaan stond er nooit meer
'n Spiegel op den grond
En zag Puck daar nimmer
Meer een and'ren hond.
•-3*
In den Mist,
Het is al bijna een halve eeuw
geleden, dat we in de laagste klas
se van een lagere school gingen.
Wie in onzen tijd hoort en ziet,
welke eischen gesteld worden aan
de leslokalen en aan het leerma
teriaal; misschien ook wel aan de
onderwijzers, wil het onderwijs bij
de jeugd zijn doel bereiken, en die
een en ander van vóór een halve
eeuw zich nog herinnert, die ver
baast er zich over, dat hij nog tot
iets het in de wereld gebracht
heeft,
Hoe ver die tijd al achter ons
ligt moge blijken uit een herfstlied,
dat wij, kinderen van zevenacht
jaar, op den bekenden cadans, re
gel na regel, uit ons hoofd leer
den en waarvan de eerste twee
regels luidden:
„Het woud heft zijn verstorven
[top
In donk'ren mist en nevelen op".
Dat was nu wel geen kinder
taal, maar we beleefden het, wan
neer we langs het met hooge hoo
rnen omzoomde water des mid
dags, als de herfstschemering al
was gedaald, huiswaarts gingen.
We zagen de kruinen der boomen
niet meer. In donkeren mist wa
ren die verborgen.
't Gaat nu weer herfst worden
en weer komen de nevelen vroeg
in den morgen en in den avond
het land bedekken. Wat is de we
reld dan klein. We kunnen niet
ver vooruitzien, maar enkele me
ters. Dan heeft de mist een grau
wen muur opgetrokken, die even
zeer het doorzicht belemmerd als
een muur van steen.
We weten, dat het nu zóó is in
heel de wereld om ons heen
wat leeft ons menschenwereldje in
den mist; wat is het uitzicht be
perkt en voorzoover het nog niet
beperkt is, zonder licht, zonder le
ven, zonder zon.
Het licht is van ons gegaan. Mis
schien veel te weinig gewaardeerd,
toen we het bezaten; veel te veel
aanvaard als iets vanzelfsprekends.
Maar 't ging van ons heen, 't Is
wel geen duisternis, waarin we
leven; maar 't is de mist,
We hebben geen uitzicht. Dat
gemis weegt het zwaarste. Leed,
dat men met den dag kan aftellen
wordtlichter gedragen dan leed,
waaraan geen einde komt. Twintig
jaar gevangenisstraf is in meer dan
één opzicht minder zwaar dan le
venslange. We weten niet, wan
neer het einde komen zal van de
mist, omdat we geen uitzicht heb
ben. Wisten we het maareen,
twee, drie jaren nog, we zouden
geen aansporingen noodig hebben
om ons te oefenen in soberheid,
om den moed er in te houden en
wat dies meer zij we zouden het
alles van zelf doen, omdat iedere
dag aftelt naar het einde. En het
is juist dit, dat het zwaarste weegt:
het uitzicht is weg.
Nu loopen we en we dwalen
Wat al ongelukken geschieden bij
mistig weer. Treinen botsen; autos
rijden tegen elkaar. Er komen doo-
den en gewonden. Menschen ra
ken van den weg af; ze vallen in
het water en verdrinken. Alles,
omdat het uitzicht gemist wordt.
Een oud spreekwoord zegt: be
sturen is vooruitzien; maar hoe
zullen zij die daartoe geroepen zijn
regeeren, als hun het uitzicht is
benomen.
We vragen: wat zullen onze kin
deren worden en we zijn van ouds
gewoon om de vooruitzichten in
ambt of beroep na te gaan. Hoe
zullen de ouders het zoo verant
woordelijk werk van de beroeps
keuze kunnen volbrengen als de
vooruitzichten verduisterd zijn
Zoo we zouden nog veel meer
kunnen noemen leven we aan
allen kant in den mist. We wor
den onzeker. We worden bang.
Want hij kan moedig blij
ven; kan blijven dragen, die
leeft uit een verwachting, uit een
vooruitzicht, waarvan hij weet
althans vast gelooft, dat het zal
verwezenlijkt worden.
Men zal zeggen en terecht
dat is al heel weinig bemoedigend.
De vraag is niet of het bemoedi
gend, maar of het juist is. En de
juistheid is onaanvechtbaar.
Toch is er nog iets anders dat
bemoedigen kan. Ook de mist
duurt niet altijd. Wel kan hij in
late najaarsdagen lang aanhouden,
maar het einde komt. Dan kan het
wezen, dat zoo op eens de wind
opzet en dra allen mist wegvaagt
en we de zon weer aan den he
mel zien staan. Volop in haar luis
ter.
Het einde komt toch. Want niets
en niemand heeft op dit onder-
maansche een blijvende plaats. De
voorspoed niet en de tegenspoed
niet. En ook de mist niet.
Het Leven gaat voort al den dag.
Er zijn menschen noodig om dat
Leven te doen doorgaan. En wij
hebben de roeping om in onzen
tijd dat Leven te doen doorgaan.
Door te arbeiden en te rusten;
door vreugde te doorleven en ook
droefheid. Door te zorgen, maar
ook eens uit de zorgen te wezen.
Want zoo is het leven.
En als we zoo het leven dragen
door onzen mistigen tijd heen, mis
schien aarzelend en voetje voor
voetje, dan zullen ook wij zonder
het misschien bewust te voelen,
door het leven gedragen worden.
Gedragen, zelfs door den mist
heen.
J. Nagel,
Bij beleefdheid kun je niets
verliezen.
Zoo, en wat denk je dan van
een zitplaats in een overvolle
tram
15 October 1866.
Het kanaal door Zuid-Beveland
voor de scheepvaart geopend. Dit
kanaal was noodig, omdat Zuid-
Beveland met een dam aan Bra
bant zou worden verbonden. In
1852 was men aan 't kanaal be
gonnen te graven. Dat het ruim 14
jaar duurde, eer het kanaal klaar
was kwam, omdat de maatschappij
die het werk uitvoerde, ook de af
damming van de Ooster-Schelde
en het indijken van een polder
voor haar rekening had. Met deze
laatste werkzaamheden had zij
veel tegenspoed, zoodat in 1861
met het rijk een dading werd ge
troffen. Ook de aanleg van den
spoorweg naar Zeeland deed het
afwerken van het kanaal een wei
nig bespoedigen.
De afdamming van de Ooster-
Schelde en 't graven van een ka
naal door Zuid-Beveland moet
reeds door Napoleon overdacht
zijn. In 1827 kwam het plan ter
sprake en in 1828 werd zelfs de
richting uitgebakend. Jaren ver
liepen eer het tot een uitvoering
kwam. Eindelijk werd 1 Juli 1852
bij Hansweert de eerste zode ge
stoken. De kamer van koophandel
te Goes had bij de regeering be
zwaar gemaakt tegen de richting
van 't kanaal. Zij had liever het
aanvangspunt aan den Biezeling-
schen inham en dan in schuine lijn
langs Goes naar de Zandkreek,
Het oude plan ging echter door
en op Woensdag 11 October 1866
werd het kanaal feestelijk ge
opend. Het koninklijk jacht De
Leeuw voer het eerst door de
sluizen het kanaal in. Verschillen
de hooge regeeringspersonen,
waaronder vier ministers, waren
op het jacht. Mogelijk kon koning
Willem III niet tegenwoordig zijn,
wegens drukke regeeringszaken.
Hij had n.l. den vorigen dag de
Tweede Kamer ontbonden. Den
15den October werd het kanaal
voor de scheepvaart geopend.
Hansweerd, dat vroeger alleen
bekend was door een veer op
Zeeuwsch Vlaanderen en ongeveer
40 inwoners telde, nam door de
drukke scheepvaart zoo in wel
vaart toe, dat het een zeer groot
dorp is geworden met ruim 2000
7ip| Of!
17 October 1586.
Philippus Sidney, gouverneur van
Vlissingen en bevelhebber van 't
kasteel Rammekens, overlijdt aan
zijn wonden.
Hij was in 1554 te Kent in Enge
land geboren. Aan het hof van ko
ningin Elisabeth was hij een der
edelste figuren.
Toen de graaf van Leicester in
December 1585 met Engelsche
hulptroepen naar ons land kwam,
was Sidney onder zijn gevolg. Hij
was een neef van Leicester. Voor
de Engelsche hulp moest ons land
de steden Brielle, Vlissingen en 't
kasteel Rammekens afstaan, waar
in Engelsche bezetting kwam. Sid
ney werd gouverneur van Vlissin
gen en bevelhebber van Ramme
kens, toenmaals een sterke vesting.
In den strijd tegen de Spanjaarden
had hij een werkzaam aandeel. In
een gevecht bij Warnsveld werd
hij zwaar gewond. Spoedig daarop
overleed hij te Arnhem, Behalve
het zwaard heeft hij ook de pen
kunnen hanteeren, daar hij zich
naam gemaakt heeft als dichter en
prozaschrijver.
20 October 1572.
Mondragon trekt met zijn leger
door het verdronken land van Z.-
Beveland. Goes werd in den nazo
mer van 1572 door de Geuzen ge
heel ingesloten. (Zie volgende kro
niek). Alva wilde van uit Saaftin-
gen krijgsvolk naar Zuid-Beveland
zenden, doch dit mislukte door de
Geuzenschepen op de Schelde.
Een hopman in 't Spaansche le
ger, Dirk Bloemaert, Brabander
van geboorte en alzoo goed be
kend in deze streken, kwam op de
gedachte om krijgsvolk van uit
Brabant met schepen naar de slik
ken en de scharren van het ver
dronken land van Zuid-Beveland
te brengen. Verder moest te voet
gegaan worden naar 't vasteland.
De bevelhebbers Mondragon en
d'Avila wist hij tot zijn plan over
te halen. In den nacht van 20 Oc
tober bij volle maan werden de sol
daten te Bergen op Zoom inge
scheept en naar de overzijde ge
bracht. Hier aangekomen moesten
zij, soms tot aan den middel, door
het water baden om behouden aan
wal te komen.
Een vendel Nassauers bij Val-
kenisse trok voor de overmacht te
rug. De geuzen, die Goes beleger
den, konden niet gelooven, dat
Mondragon zoo'n waagstuk had
uitgevoerd.
21 October 1572.
De Geuzen van Goes afgeslagen.
Nauwelijks hadden Vlissingen en
Veere zich voor den Prins van
Oranje verklaard of er werd, be
halve op Middelburg, ook het oog
op Goes geslagen. In Juni 1572
wilde Tseraarts deze laatste stad
verrassen, Daar dit mislukte,
kwam hij einde Juli terug, doch
moest andermaal aftrekken. Half
Augustus verscheen hij ten derde
male, maar nu met een groote le
germacht. Hij had de stad zoo dicht
kunnen naderen, dat hij op twee
plaatsen een bres in de stadsmu
ren wist te schieten. Een storm
aanval werd echter door Pacheco
den bekwamen bevelhebber der
stad, afgeslagen. Nadat de Geu
zen versterking hadden gekregen
zouden zij ten vierden male be
proeven de stad te veroveren.
Rollé benauwde de stad aan de
zuidzijde en vestigde zijn kwartier
te Kloetinge. Door de komst van
Barthold Entes met 2000 mannen
werd Goes nog nauwer ingesloten.
Pacheco, die te zwak was om uit
vallen te doen, had nauwelijks ge
hoord dat er ontzet naderde door
de komst van Mondragon, of hij
deed nu een hevigen uitval aan
den waterkant. De onbedachtzame
Geuzen trokken met alle man der
waarts om den uitval te beletten.
Hierdoor was het .zuidelijk deel
der stad weinig of niet bezet, zopr