DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Onderredactie van
ONZE BUURT.
REGEN.
ZONNEBLOEM.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
DE VLIEGER.
ALS 'T NAJAAR IS.
DE PARAPLU.
dat het aan Mondragon, die aan
die zijde de stad was genaderd, ge
lukte de Ganzenpoort binnen te
trekken. Samen met Pacheco wist
hij de Geuzen te verdrijven, die
meer dan 700 dooden achterlieten
Bij het vluchten naar de op stroom
liggende schepen verdronken er
nog velen. Het beleg had 9 weken
geduurd. De kans om Goes voor
Oranje te winnen was verkeken
De stad en het platteland hebben
vier en een half jaar den druk der
Spanjaarden moeten voelen.
R. B. J, d. M.
(Nadruk verboden.)
In elke buurt, in welke stad o:
plaats dan ook, is altijd wel één
juffrouw of mevrouw, die als wan
delend nieuwsblad dienst doet. Die
precies weet wat er in de buurt
gebeurt, die trouw wacht houdt
aan haar raam en op gezette tij
den de meid uithoort, of in de
buurtwinkels haar licht op gaat
steken. En het hangt heelemaal
van haar betrouwbaarheid en ge
zindheid af, of de buurt mild of
venijnig wordt beoordeeld.
Of het jongemeisje met de zijden
kousen en de leuke jurken, de vlot
te jasjes en hoofddeksels, gerang
schikt wordt onder de malle aan
stellerige moderne wichten, die
geen schaamtegevoel meer hebben
en er op uit zijn, alle mannen het
hoofd op hol te brengen, óf onder
den groep „gezellige nieuwerwet-
sche meisjes, die handig zelf baar
kleeren maken en van niets iets
Van gezegd nieuwsblad hangt 't
af, of iedereen wéét dat de meneer
van schuin tegenover weieens da
mesbezoek ontvangt, dat z n hospi
ta weieens meer dan een half uur
in z'n kamer blijft praten en z'n
kleermaker driemaal in één week
aan de deur was. Het hangt van
haar karakter af, of ze bij voegt:
„Zeker met een kwitantie" of dat
ze mild zegt: „De eerste keer
kwam hij de maat nemen, de twee
de keer zeker passen en de derde
het nieuwe pak thuisbrengen." En
behalve de buurman, kan ze ieder
een uit de buurt gelukkig of ellen
dig maken, bekladden of opheme
len, Want ieder mensch is weer
anders en de een heeft behoefte
tot neerhalen, de ander tot ophef
fen, de een ziet alles zwart en de
ander door rose glaasjes.
Wee als zoo'n wandelende krant
doof is of kippig, want dan hoort
en ziet ze alles nog verkeerd ook
en dan is de ramp niet te overzien.
We hebben zoo'n buurtkrant ge
kend, die ontzaglijk doof was en
niettegenstaande dat veel visites
ontving. Natuurlijk meest men-
schen die gek waren op nieuwtjes
en buurtschandaaltjes, die graag
iets hoorden en verder vertelden
en die er zich niet om bekommer
den dat doofheid een zielige, maar
óók gevaarlijke kwaal kan zijn. De
malste vergissingen werden ge
maakt door haar doofheid; de zot
ste verhalen verspreid omdat zij
iets verkeerd had verstaan en het
toch gretig vertelde. Zoo kreeg ze
eens een dame van tegen de vijf
tig op bezoek, getrouwd met een
waardig man van in de zestig, die
echter dien middag niet mee was
gekomen, naar de reden waarvan
de doove dame vroeg. „Hij durfde
niet mee, heeft last van duizelin
gen, daarom was het beter als hij
thuis bleef" zei de gast. „Niet mee,
- beter thuis-blijven-zuigelingen"
verstond de doove buurtkrant en
misprijzend keek ze haar gast aan
zei er niets over, maar dacht het
hare. En aan haar volgende visite
vertelde ze verontwaardigd, dat
zulke zotte menschen op dien leef
tijd nog zuigelingen hadden; dat
het dan hun eigen -schuld was en
een goede straf, als ze er om beur
ten voor thuis moesten blijven. De
zotte menschen woonden pas in de
buurt, begrepen er niets van, dat
ze zoo belangstellend werden aan
gestaard vaak dat velen soms wat
ironisch keken en lachten. En pas
toen de juffrouw uit den fruitwin
kel naar „hun tweeling" had ge
vraagd, het verhaal dat rondging
vertelde, snapten ze het, besloten
een beetje op te passen met de
doove dame.
Lastig is zoo'n buurtkrant, die
alles en allen bewaakt, die spiedt
en loert en van alles op de hoogte
is, ook al zit ze meestal thuis en in
elke buurt i s heel veel te zien en
te beleven. In elk gezin valt wei
eens iets voor, dat nu niet be
paald voor aller ooren en oogen is
best'emd; overal komen weieens
bezoekers die men liever niet zou
ontvangen en waar iets over te
zeggen valt en in elke buurt kan
men romanstudies maken, interes
sante films en drama's of blijspe
len over dichten.
Men heeft aardige en nare buur
ten, prettige en ellendige soorten
van buren en het spreekwoord dat
een goede buur veel meer v/aarde
reeft dan een verre vriend, blijft
nog steeds bewaarheid.
Heb een beetje consideratie
voör mekaar, als ge buren zijt, hin
der elkander niet noodeloos met
piano, radio of gramofoon, met le
ven maken en kleedjes kloppen en
zooveel meer, hinder mekaar met
niets. Weest integendeel vriende-
ijk, beleefd en behulpzaam voor
elkander maar.... bemoei u niet
te veel met uw buren en trekt een
parig ten strijde tegen levende
buurtkranten. Wat kan het u sche
en, wat uw buren doen en laten,
eten en drinken; welke gediensti
ge ze hebben, welke leveranciers,
kennissen en kinders. Dc wereld
is zoo groot, de menschen zoo ver
schillend en ieder beschouwt z'n
ïuis nog altijd graag als een klein
rasteeltje, waar men veilig in is,
voor booze tongen en onbeschei
den blikken. Heb respect voor
uzelf en uw buren en werk er aan
mee dat er gezegd kan worden dat
uw buurt een goede en gezellige
is, zonder dat men één groote fa
milie hoeft te zijn, die alles van
mekaar weet. Want dat loopt al
tijd spaak.
Weet ge hoe lang het duurt,
voordat een regendruppel uit de
regenwolken, die zich gemiddeld
op 1500 meter hoogte bevinden,
op aarde is gevallen Een paar
seconden of hoogstens een minuut?
Het lijkt er niet naar! De tijd hangt
af van den diameter van den
druppel. Bedraagt deze o.l. m.M„
dan heeft de druppel een uur en
achttien minuten noodig om van
de wolk op de aarde te komen. Is
de doorsnede nog kleiner, zooals
bij een deel fijnen motregen het
geval is, dan duurt het 5 uur 12
minuten, Zoo'n druppeltje wordt
dus b.v. 's morgens om 8 uur ge
vormd en komt 's middags om
kwart over eenen op aarde aan.
Het vreemde verschijnsel, dat het
regent, terwijl de zon schijnt, is
daarmee tevens verklaard: voor
dat de regen de aarde heeft be
reikt, is de wolk al geheel opge
lost, dan wel een groot stuk ver
der gedreven.
Bij een stortregen is het weer
heel anders gesteld. Deze druppels
hebben een doorsnede van tot
c.M. en vallen in drie minuten
uit een hoogte van 1500 M. op aar
de. De tijden loopen dus sterk uit
een en dat komt, omdat de drup
pels al naar hun grootte met zeer
verschillende snelheden vallen.
Tengevolge van den weerstand der
lucht vallen de regendruppels, n.l.
niet met een steeds toenemende
snelheid, zooals het geval is bij
grootere voorwerpen, doch zij ver
krijgen spoedig een eenparige
snelheid, die zij tot het laatst toe
behouden.
Zij vallen dus eigenlijk in het
geheel niet; zij zweven naar bene
den, waarbij er een zeker even
wicht bestaat tusschen hun ge
wicht en den weerstand der lucht.
Wórdt de doorsnede en daarmede
het gewicht van den regendruppel
echter grooter, dan valt hij voort
durend sneller. Een druppel met
een diameter van 0.1 m.M. valt
slechts 30 c.M. per seconde; bij
een diameter van 1 m.M. valt hij 4
en bij een diameter van 5 m.M,
zelfs 8 m. per seconde.
De kleinste regendruppels val
len met een snelheid, die slechts
Vs bedraagt van die, waarmee sol
daten in rustig tempo marcheeren,
terwijl een stortregen naar bene
den komt met een snelheid als van
een spoortrein.
De winterwedstrijd van de
Schaakvereeniging „Middelburg"
ïeeft weer een aanvang genomen.
Er wordt dit seizoen gespeeld in
een Hoofd-, eerste-, tweede- en
derde klasse, respectievelijk met
7, 12, 8 en 9 deelnemers.
In de eerste klasse wordt een
enkele ronde gespeeld en in de
overige klassen een dubbele ronde
o
Onderstaande partij werd ge
speeld in den vorigen winterwed
strijd.
Wit: W. DE GRAAF.
Zwart: H. STROOBAND.
1. e2e4 e7e5
2. Pgl—f3 Pg8—f6
3. Pblc3 Pb8c6
Nu is het de opening van het
vierpaardenspel; deze leidt tot
geenerlei verwikkelingen, als zwart
iet niet wil.
4. Lf 1c4
Deze looper oefent een weinig
meer druk uit indien deze wordt
gespeeld naar b5.
4'Lf 8b4
5. d2d3 d7—dó
6. h2h3 0—0
7. 0—0 Dd8e7
Om mettertijd Pcód8 of Lc8
eó te kunnen spelen
8. Lel—g5
Lb4Xc3
h7hó
Lc8eó
kg8h8
9. b2Xc3
10. Lg5h4
11. Lc4—b3
12. Pf3—h2
dreigt: f 2f 4
12g7—g5
13. Lh4—g3 Tf 8g8
14. Lb3Xeó De7Xeó
15. Ph2g4 Pf 6Xg4
16. h3Xg4 Tg8—gó
17. f 2—f3 Kh8g7
Bereidt: 18. Ta8h8 en
19. hóh5 voor.
18. d3—d4 Deóe7
Zonnebloem ik zag je groeien
't was haast als 'n dartel stoeien
met je levenskracht;
kon er jou dan niets vermoeien
was je kracht niet uit te roeien
door geen enk'le macht
Zonnebloem ik zag je pronken
't was haast of je vreugde-dronken
danste met den wind;
't was of je met gouden vonken
onweerstaanbaar stond te lonken
naar 'n aardig kind.
Zonnebloem ik zie je dooven
als 'n mensch die moe van
['t slooven
't hoofd gebogen houdt;
nu je schoonheid is vervlogen
sta je- stil en ingetogen
afgeleefd en oud.
Zonnebloem ik zie je zaden
in 'n aantal, niet te raden
die je scheidend geeft;
diep geroerd sla ik je gade
't is of uit je stervens-wade
zich nieuw leven weeft.
Zonnebloem voor je zult sneven
blijf ik in gedachten even
toevend bij je staan;
en ik denk, mocht ieder leven
even zoo veel vruchten geven
als jij hebt gedaan.
G. Budde.
19. Tal—bl b7bó
20. Tbl—b5 Ta8d8
21. Tb5—d5
Dreigt; 22. d4Xe5, d6Xe5; 23.
Td5Xd8, De7Xd8; 24. DdlXd8,
Pc6Xd8; 25. Lg3Xe5f enz.
21f 7—f 6
22. Ddldl a7aó
Het begin van een foutieve com
binatie die wit krachtig weerlegt.
23. Tf 1dl Pcób4?
Zwart wint de kwaliteit ten kos
te van 3 pionen.
Beter is 23De7f8,
wat tot 24. d4Xe5 dwingt, want
er dreigt 24Pcó—e7
Stand na 23Pcób4?
24.
25.
26.
c3Xb4
d4Xe5
e5Xdó
27. TdlXd5
28. c2c3
c7có
c6Xd5
De7d7
Td8c8
hó^-hö
Zwart staat slecht en tracht op
de open h-lijn kansen te krijgen.
29. g4Xh5 Tgó—hó
30. c3—c4! Th6Xh5
op 30Tc8Xc4 volgt
31. Td5Xg5f.
31. Dal—d4 Tc8h8
32. Dd4Xbó
ook 32. e4e5 is zeer sterk.
32
33. Kgl—f2
34. Td5d2
35. dó—d7!
Th5hlf
Dd7a4
Thl—al
geeft op
„Gaan jullie mee 'n eindje wan
delen vroeg Guus aan z'n zus
jes, die beiden verdiept waren in
een boek.
„Nee", zei Rie.
Maar Joop, het jongere zusje,
riep direct:
„Ja, waarheen
„Naar 't heitje".
„Toe, Rie, ga jij nu ook mee",
drong Joop aan.
,,'t Waait zoo", wierp Rie tegen.
„Meid, dat 's juist leuk", meen
de de broer. Hij vond 't saai alleen
te wandelen en hij had helaas nog
geen vrienden op het dorp, waar
heen ze na de zomervacantie ver
huisd waren met het oog op va
ders gezondheid. Deze had de
boschlucht noodig en daardoor
kwam het ook, dat hun huisje een
eind van het eigenlijke dorp af
lag en de jongens, die Guus op
school had leeren kennen, nog
geen vrienden van hem geworden
waren.
Rie besloot toch maar mee te
gaan en weldra was het drietal op
weg. Er woei een frisch windje,
waarvan ze tusschen de bosschen
niet veel merkten. Maar nauwe
lijks waren ze op het open terrein
van de hei, of de haren van de
meisjes fladderden om haar ooren
en Guus' bruine blazer, die los
hing, woei bol op achter zijn rug.
„Wat 'n vliegers riep Joop op
eens en telde: „Eén, twee, drie,
vier".
„Neen, vijf", verbeterde Guus,
„Daar staat er nog een. Die staat
hoog, 't is net 'n stip".
„Dat 's de mijne", hoorde het
drietal op eens vlak bij zich zeg
gen, Ze keken op en daar stond
een jongen met een vliegertouw
om zijn middel gebonden. Het
touw, dat aan den vlieger zat, hield
hij bovendien goed vast.
„Voel eens, hoe hij trekt", zei
de gelukkige bezitter van den vlie
ger.
Joop voelde aan het touw.
„Och," riep ze ,Je kunt het touw
bijna niet omlaag krijgen".
Toen moest Rie eens onderzoe
ken.
,,'t Is maar goed, dat je nogal dik
bent. Anders kon je misschien wel
mee de lucht in genomen worden",
merkte ze lachend op.
„Hoor die 's grinnekte de jon
gen. „Weet je, hoe groot m'n vlie
ger is
Guus keek de lucht in.
„Een meter", raadde hij.
„Nog grooter dan ik", glunder
de de jongen.
„Hoe heet je vroeg Joop.
„Alwien".
„Wat 'n prachtige naam", prees
Rie. „Ben je ook op de school van
meester Bast
„Neen, op de Christelijke. Ik heb
er tweehonderd meter touw in".
„O óch Zeg, Guus, hoor je
dat Tweehonderd meter touw
zit er aan den vlieger", herhaalde
Joop,
Guus stond in gedachten. Het
vorig najaar had hij ook zoo'n reu
ze vlieger gehad. Hij had 'm met
vader geplakt en samen hadden ze
hem verscheiden malen op laten
gaan, tot hij ten slotte in de tele
graafdraden verward was geraakt.
Dit jaar was er geen sprake van,
dat vader hem daarmee helpen
kon. Guus voelde 'n tikje jaloezie,
dat hij daar stond zonder vlieger.
En toen wou hij den jongen laten
merken, dat hij goed op de hoogte
was met het oplaten van vliegers.
„Kan jij een telegram naar je
vlieger sturen vroeg hij.
„Wat is dat
„Nou, een papier met 'n bood
schap er op, dat regelrecht naar je
vlieger gaat", legde Guus uit.
„Neen, Hoe doe je dat
„Zal ik het eens voor je doen
„Ja".
Guus zocht aan den kant van
het heitje en vond het deksel van
een kartonnen doosje. Dat knipte
hij met zijn zakschaartje rond en
boorde er met de punt van de
schaar in het midden 'n gaatje in
Met 'n stompje potlood schreef
hij er op:
„Hou je goed".
„Dat 's de boodschap", zei hij.
„Maak nu dat touw om je middel
los. Ik zal den vlieger vasthouden".
Na 'n oogenblik had Alwien met
hulp van de meisjes den knoop er
uit gepeuterd.
„Nu moet je het touw door het
gat duwen," commandeerde Guus
„Goed zoo Pak nu je touw van
onderen weer stevig vast, want ik
laat zoo los".
Alwien volgde den raad op,
Guus schoot het kartonnetje wat
omhoog, de wind kwam er achter
en floep liep het in groote haast
langs het touw omhoog naar den
vlieger. Het was moeilijk om het
op 't laatst nog in 't oog te houden
„Nu, wat zeg je ervan vroeg
Guus opgetogen.
„Reuze ging 't," vond de nieuwe
vriend. „Nog eens".
Guus maakte weer een telegram
klaar.
Maar.... dien tweeden keer
waren stellig de voorzorgsmaatre
gelen niet voldoende. Want vóór
de jongen het touw door het
gaatje had kunnen trekken, vloog
het touw uit zijn hand, gleed
schrijnend door Guus' handen heen
en de lucht in.
Een kreet van schrik klonk uit
vier monden tegelijk en vier paar
ontdane oogen blikten naar het
door de lucht fladderende touw en
den buitelenden vlieger ginds in
de hoogte.
„Hij valt riep Joop,
,,'t Is jouw schuld verweet Al
wien zijn helper. „Jij hebt 't touw
niet goed vastgehouden."
,,'t Was 'n rukwind. Ik voelde
't," verdedigde Guus zich.
Maar als jij niet over dat sturen
van een telegram begonnen was,
dan.... had hij nu nog gestaan.
Ik.... ik ben.... 'm kwijt. Zoo'n
mooi ding", haperde Alwien.
„Ik ga 'm zoeken. Ga je mee
vroeg Guus.
Met z'n vieren liepen ze de rich
ting uit, waar ze dachten, dat de
vlieger neergekomen was. Ze volg
den het touw en ten slotte ontdek
te Rie het kleurige ding boven in
een hoogen spar.
Guus bedacht zich niet, maar
klom naar boven. De zusjes hiel
den haar hart vast, maar Guus
seinde, dat hij heel veilig zat.
Hij trok aan het touw en gooide
het naar beneden.
„Trek jij nu maar, Alwien, tot
je het begin heb", raadde Joop en
hielp meteen mee. Rie zorgde, dat
het touw niet in de war kwam.
„Hij is kapot, de vlieger riep
Guus van boven.
,,'t Geraamte vroeg Alwien.
„Neen, 't papier."
„O, dat is zoo erg nief".
„Daar komt hij. Vang 'm
Meteen tuimelde het gevaarte
omlaag. Met z'n drieëën vingen ze
het op.
Ja, het ding was wel wat geha
vend. Guus beloofde met het plak
ken te helpen en zelf voor het pa
pier te zorgen. Toen bracht hij
zijn nieuwen vriend weg. Alwien
droeg het kluwen touw, Guus het
overschot van den vlieger.
Den volgenden dag na school
tijd trok Guus met het papier en
'n paar sterren van goudpapier,
welke vader voor hem geknipt
had, naar Alwien. De vlieger werd
nog mooier dan hij geweest was.
Toen hij goed droog was, maakten
ze er den nieuwen staart aan en
gingen 'm oplaten.
Hij kwam er weer prachtig in.
„We zullen maar geen telegram
men meer sturen, hè," merkt Guus
lachend op, toen hij naast Alwien
in de hei zat.
„Neen, laten we dat maar niet
meer doen. Ik ben met dezen vlie
ger nog blijer. Hij is mooier, 't
Zijn net zonnetjes, die er op zit
ten."
Guus had ook schik. Want
het ongeluk met den vlieger had
hem een vriend bezorgd.
J. H. Brinkgreve
Entrop.
't Is najaar en kabouters zijn nu
In 't bosch druk, heel druk in
de weer 1
Wat is het ijv'rig, 't kleine volkje:
Een streekje op, een streekje
neer
Steeds zijn hun kwastjes in
beweging,
Elk heeft een verfpot naast
zich staan.
Ze schild'ren met de fraaiste
kleuren
Bij 't helder licht der volle
maan.
Het kleinste blaadje krijgt een
beurt zelfs
Of dat veel werk is Nou,
geducht
Kabouters klimmen in de boomen
En schild'ren daar, hoog in de
lucht.
En als wij, menschenkind'ren,
morgen
Gaan kijken naar het mooie
bosch,
Dan zien wij bruin' en gele
blaad'ren,
Die rondgestrooid zijn zelfs op
't mos
Wat zag ik het kaboutervolkje
Toch graag aan 't schild'ren,
maar helaas
Zoodra het dag wordt, gaan
kabouters
Met verf naar huis, als
als een haas
Carla Hoog.
„Moeten we de paraplu ook op
zetten, Paps vraagt Moeder, als
ze met klein Truusje de huiskamer
binnenkomt en ze kijkt vader een
beetje berouwvol aan. „We heb
ben ons zoo verlaatzegt ze dan.
„Eerst nogal veel boodschappen
gedaan in de stad en ten slotte
hield Tante Emmy ons nog op, die
met haar peuters wat aan het wan
delen was
„Nou zegt Vader en hij doet
zijn best om er erg boos uit te zien,
„nou, eigenlijk wel Laatkomers
dat jullie zijn Ik begon me al ern
stig ongerust te maken en dacht
er juist over om de politie eens op
te bellen, of die misschien ook een
tweetal zwervelingen had gezien
Gelukkig, dat dit nu niet noodig
is
Moeder en Truusje beginnen
hartelijk te lachen, maar op eens
vraagt Truusje verbaasd: „Mam
mie, waarom wou U hier de para
plu opzetten Het regent hier
toch immers niet
„Neen", grapt Moeder, „maar
ik wou de booze bui van vader
daarmee hebben afgewacht Als
Paps nu eens heel erg boos op ons
was geweest, dan hadden wij er
saampjes veilig onder gezeten,
meisje, en dan was die heele boo
ze bui alleen maar op de paraplu
terecht gekomen en lekkertjes niet
op ons, begrijp je wel
Truusje kijkt haar Moeder een
beetje wantrouwend aan. Meent
Mammie dat nu echt Ja, ze ziet
er zoo gewoontjes uitHeelemaal
niet, of ze er een grapje van
maakt „Dan zal het ook wel zoo
zijnbeslist ze bij zichzelf, „al
lijkt het anders wel een beetje
raar
Het is een paar weekjes later
Truusje heeft een heel gezelligen
middag, want Hans en Mieke, de
beide buurtjes, spelen bij haar in
den tuin Hans is voor de beide
peuters eigenlijk wel een beetje te
groot en hij is bovendien verba
zend wild Moeder houdt dus zoo
af en toe een oogje in het zeil en
ze heeft een paar keer al geroe
pen: „niet zoo wild toch Er ko-
meirnog ongelukken van
Helaas, ze krijgt gelijk Op een
gegeven oogenblik komt het drietal
schuldbewust bij haar in de kamer
en Mieke laat met een verschrikt
gezichtje een grooten winkelhaak
in haar jurkje zien
„Daar heb je het nu al zegt
Moeder boos. „Ik heb jullie zoo ge
waarschuwd, dat je kalmer aan
zoudt doen Dat zal je Moeder
wel niet zoo erg plezierig vinden,
Mieke, dacht je wel
„Nee, mevrouw zegt Mieke
bedrukt. Ze denkt dat ook niet
„Zal Mieke's mammie heusch
heel erg boos zijn, Moeder
vraagt Truusje op eens. Vol span
ning kijkt ze haar Moeder aan.
„Ja vrees van welantwoordt
Moeder ernstig, en ik vind, dat
Moeke dat ook echt wel heeft ver
diend 1"
Truusje keert zich om en loopt
haastig de kamer uitAls ze even
later weer terugkomt, is het met
Moeders paraplu, die ze uit den
stander heeft gehaald en dringend
vraagt ze: „Mag Mieke die dan
heel even meenemen, Mams
Heel even maar