ZEEUWS»!
ZONDAGSBLAD
mirra
a
AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUPANTl
30 Sept. 1933 jy
ONS ZUSJE.
RAADSELHOEKJE.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
begon toen Wim met hem te vra
gen: „Hadt je een boodschap aan
mijnheer over te brengen, Hans
Het ventje keek hem met zijn
eerlijke, donkere oogen rustig aan
en antwoordde even rustig: „lk
heb den Directeur alleen verteld,
hoe leelijk Piet Jekers zich tegen
over mij, die hèm geen strootje in
den weg legde, heeft gedragen. En
dat ik verlang behandeld te wor
den, zooals ik tegenover hem en
jullie allen ben
Wim en ik haalden de schouders
op. „Woedend zal Piet zijn, als de
Directeur er met hem over
spreekt," voorspelde Wim.
„Dat mag hij", zei Hansje-
Nog dienzelfden dag, na het
middagmaal, stoof Piet met woe
dend gebaar op Hansje los. „Jij
ieelijke, Indische apenkop Jij el
lendige verklikker schreeuwde
hen, hem een van zijn stevige
vuisten voorhoudende.
Doch rustig bleef Hansje staan,
keek den grooten jongen flink in
de oogen en zei toen, op zijn ge
wonen, rustigen toon: „Kom ga
heen 'k Heb geen lust met jou te
praten Jij bent geen vriend van
me Ga daarom dadelijk uit mijn
oogen."
Doch in plaats van heen te gaan,
liep Piet Jekers op den kleinen
knaap toe en gaf hem zulk een
vuistslag, dat hij achterover tegen
den muur tuimelde.
„Dat zul je laten, valschaard
riep Wim boos uit.
„Wat ik wil doen, gaat jou geen
steek aan snauwde Piet.
„Laat hem gaan, Wim", waar
schuwde Hansje, die al weer was
overeid gekrabbeld. „Mijn groot
moeder zegt, dat slaan niet be
hoorlijk is; dit doen alleen onopge
voede straatjongens, Daar moeten
wij niet mee omgaan.
„Ja, 't zal wel zijn, zooals je
grootmoeder zegt", stemde Wim
toe. „Maar jij zult hier niet meer
geslagen worden, kereltje. Daar
zullen Frans van Voorden en ik
wel voor zorgen
„Ik voelde er wel wat voor, ook
als beschermer van het flinke,
kleine Hansje op te kunnen tre
den," ging mijnheer Van Voorden
voort. „Doch nu keerde zich Piets
woede ook tegen mij.
„Bemoei jij je alsjeblieft niet met
iets, dat jou geen steek aangaat
snauwde hij ruw. „En al nemen
jullie heel de klas, dien ellendi-
gen verklikker in bescherming,
toch zal ik nog wel eens duchtig
met hem afrekenen.
Rood van woede keerde hij zich
daarna om en wilde heengaan.
„Neen, ga nog niet heen", zei
Wim, hem den weg versperrende;
„laat eerst Hansje ons vertellen,
wat hij nog meer vindt, dat mag of
niet mag gebeuren...."
Piet, wel wetende, hoe sterk
Wim Brongers was, rukte zich met
moeite uit diens greep los, doch
deed geen verdere poging meer
om heen te gaan,
Wim plaatste daarna Hansje op
een bank en begon weer met hem
te vragen: „Vertel ons nu eerst
eens, waarom je tegen den Direc
teur over het gebeurde van gister
avond heb geklikt, manneke".
„Ik weet niet, dat jullie, wat ik
deed, klikken noemt," was het ant
woord. „Maar omdat grootmoeder
heeft gezegd, dat ik den Directeur
en ook de leeraren als mijn beste
vrienden moest beschouwen en
naar hèn moest gaan, als ik mij in
moeilijkheden bevond, daarom.."
„Zoo, zoo, je bevond je dus over
het geval in moeilijkheden", lachte
Wim.
„Ja, natuurlijk", antwoordde
Hansje, „of noem je het geval,
waarin ik mij gisterenavond be
vond, soms prettig En had die
groote jongen het recht mij te be
velen, de vulpen te gaan halen,
toen ik reeds half in bed lag Had
hij ook misschien het recht de de
kens en lakens weg te nemen?"
„Neen, daartoe had hij heele-
maal niet het recht", was Wims
antwoord. „Maar toch hadt jij dit
niet aan den Directeur moeten ver
tellen, ventjeWij noemen dit
hier „klikken", weet je En men
heeft je natuurlijk nog niet verteld,
dat wij jongens, die iets overbren
gen aan den Directeur of aan de
leeraren, den naam „Klikspaan
geven....."
Hansje kreeg een kleur. „Ik vind
dit geen aardige naam zei hij.
„Maar als het dan zóó leelijk van
mij was, het aan den Directeur te
vertellen, en dit óók niet mocht
aan een der leeraren, aan wien
had ik het dan moeten vertellen?"
„Ja, dat moet je mij niet vragen,
antwoordde Wim, die niets anders
wist te zeggen.
„Moet ik het dan misschien aan
Piet Jekers, die mij plaagde en
sloeg, vragen ging Hansje on
verstoorbaar voort.
Wij moesten om deze vraag al
len hartelijk lachen. En Wim
proestte: „Ja, ventje, vraag 'het
hèm dan maar eens......"
„Ellendige flauwerds schold
Piet, nijdig, dat men nu den spot
met hem dreef.
Doch de groote, oprechte Wim,
vond dit nu juist een schoone ge
legenheid, om Piet, aan wien wij
eigenlijk allen het land hadden,
wat belachelijk te maken.
Hansje deed aan het lachen niet
mee. Hij begon alléén weer met te
zeggen: „Ik begrijp niet goed,
waarom er hier zulke vreemde
dingen gebeuren. Waarom mag een
jongen, ook al is hij grooter en
sterker dan ik, mij bevelen iets, dat
hij zelf toch ook kan, voor hem te
gaan halen Was hij ziek, of kon
hij niet loop en, dan was dit iets an
ders, dan zou ik het uit mij zelf
wel voor hem willen doenHoe
anders is hier toch alles, dan bi]
vader of bij grootmoeder in huis
Daar wordt niets bevolen en toch
doen wij alles uit liefde voor el
kanderEn zeg jij mij nu eens,
Piet Jekers", zoo sprak hij nu weer
tot den hem boos aanstarenden
jongen, „zeg jij mij nu eens, wat ik,
die niet zoo groot en zoo sterk ben
als jij, dan wèl moet doen, als jij
mij onrechtvaardig behandelt of
slaat Kom, zeg nu eens, wat ik
dan moet doen Of moet ik dan
maar heel kalm alles, wat jij mij
aandoet, verdragen En waarom
mag ik niet aan den Directeur ver
tellen, wat jij mij doet, wanneer
jij mij wèl mag plagen en slaan
Hansje keek, als wachtte hij
diens antwoord, den jongen aan.
Doch dit antwoord kwam niet. 't
Was alléén Wims stem, die nu ook
weer tot Piet begon: „Wel, Piet,
antwoordt jij nu eens op die ver
standige vragen
Met een gezicht rood van woe
de, omdat hij hierop niets wist te
zeggen, holde Piet op eens weg.
Dit speet ons wel", zoo besloot
mijnheer Van Voorden zijn vertel
ling, want wij allen vonden de
woorden van den kleinen Hans zóó
volkomen waar, dat we ons voor
namen hem voortaan als ons jon
ger broertje, tegen alle narigheden,
die het kostschoolleven nu een
maal meebrengt, te beschermen. En
dit deden wij ook trouw.
En nu is die kleine Hans een def
tige resident En een verstandig
bestuurder zal hij ook wel zijn
Nog even keek mijnheer Van
Voorden naar de photo in de
courant en zag toen in zijn gedach
ten, nog eens het kleine Hansje
uit zijn jeugd, hem, met zijn groote,
verstandige oogen, weer als vra
gend aanstaren.
Tante Joh.
Zeg, kom j' eens bij ons kijken
We kregen.raad eens wat
't Heeft lieve, blauwe oogjes
En o, het is zoo'n schat
't Ligt meestal zoet te slapen,
Meer zeg ik jullie niet
Het is het iseen Zusje
Van Karei, mij en Piet
't Ligt in het rose wiegje
Soms kijkt 't ons even aan,
Als wij juist met ons drietjes
Om Zusje's wiegje staan.
Wat denkt je, zou z' ons kennen,
Of is ze nog te klein
Zou ze dan heel niet weten,
Dat wij haar broertjes zijn
Haar vingers zijn garnaaltjes
Een perzik elke wang
En als z' eens huilt, dan duurt het
Heusch werk'lijk nooit heel lang.
Ze kan toch nog niet zeggen:
'k honger, dorst of pijn
Wij moeten dus maar raden,
Waarom die traantjes zijn.
t
Maar één ding weet ik zeker:
Is Zusje ooit in nood,
Dan zullen wij haar helpen,
Want wij, we zijn toch groot
SPREEKWOORD UIT HET
VORIGE NUMMER.
Het spreekwoord was:
Beter één vogel in de hand dan
tien in de lucht.
O
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Jan, hagel; janhagel.
2. Rus(ch), musch.
3. V Vleermuis.
e 1 f
steur
N ij m e g e n
VI eermui s
z w e m m e n
O ouwe
eik
s
4. Boekarest. Bakker, roest, koe,
staart, roek, koest.
VOOR KLEINEREN.
1. Wil Tante Anna apothekeres
worden (aap).
Haal amandelen en hazelnoten,
Jan. (lam en lama).
Ik vind deze bramen bijzonder
lekker, Meta. (zebra).
Mijn vriendinnetje is ziek, ik
breng haar een mandje vruch
ten. (ree).
Laat Jaap, An, Teresia en Frits
dadelijk thuiskomen.
(aap en panter).
2. Parel, Karei.
3. Valk Vlissingen.
elft
geit
Maas
mist
Piet
neus
egel
peer
been
4. La, kei; lakei.
o
OM OP TE LOSSEN.
o
VOOR GROOTEREN.
1. Verborgen plaatsen in het bui
tenland.
Drinkt Tante Coba thee of kof
fie
Is meneer de Berg er achter ge
komen, wie de ruit heeft in
gegooid
Het water is daar diep, Peter;
wees voorzichtig
Heeft Papa u gistermiddag ge
sproken
2. Mijn geheel wordt met 8 letters
geschreven en noemt een stad
in Frankrijk.
7, 1, 2, 8, 4 is een voorwerp om
op te zitten.
1, 2, 5, 7 is een meisjesnaam.
7, 3, 4 is een onnoozele bloed,
1, 6, 4, 8 is een zeer dunne en
doorzichtige stof.
Een 4, 8, 7 moet geleerd worden.
3. Wat wordt nooit anders dan op
het hoofd gedragen en ligt
toch in Noord-Holland
4. Schrijf in deze 16 vakjes:
2A2E20 1B2D2K2L1N2R
maar doe het zóó, dat je krijgt:
lo een scherp wapen,
2o een rivier in Duitschland.
3o een meisjesnaam.
4o een schaaldier.
VOOR KLEINEREN.
1. Verborgen plaatsen in Neder
land.
Heeft dokter van Wale u room
voorgeschreven
Ik geloof, dat Tante Go u dade
lijk zal komen helpen'. (2)
De ventilatie liet daar veel te
wenschen over.
Ik houd enkel van zure appelen,
niet van zoete.
2. Mijn eerste is een voorwerp, dat
met een vloeistof gevuld wor
den kan, mijn tweede is een li
chaamsdeel en mijn geheel
een suikersoort.
3. Maak een maand van:
erf bar ul
4. Welke hanen kunnen springen,
maar niet kraaien
Herfstgedachten.
Het valt moeilijk om in deze
herfstmaand over den herfst te
schrijven. Want tot dusverre
een paar stormende dagen uitge
zonderd hielden we het late
zomerweer.
Wanneer we de rekening van
den zomer opmaken dan eindigen
we met een flink batig slot. Dege
nen, die in staat waren in binnen-
of buitenland hun vacantie te ge
nieten, hebben inderdaad kunnen
genieten. En als ze dat niet deden
heeft het zeker aan het weder niet
gelegen. De zomermaanden gaven,
niet alleen volgens de meteorolo
gische statistiek, een maximum
onbewolkte zonneschijn en een mi
nimum regen. Ook de land- en
tuinbouw heeft vlot geboerd. Wie
een bloemen-tentoonstelling of een
land- en tuinbouwexpositie be
zichtigde heeft daarvan de bewij
zen te over kunnen zien. Met dat
al de zomer is voorbijgegaan en
de herfst gaat komen. Al is ze er
nog niet in de meer grove ver
schijnselen van zijn bestaan: felle
regendagen en stormende nachten,
we behoeven ons geen illusies te
maken. Het najaar komt. Wat ons
oog heeft bekoord aan bloem, plant
en boom dat gaat heen, om
dat het niet blijven kan. Immers
het is stof en omdat het stof is
draagt het evenals de mensch in
zich de steeds voortvretende kie
men van de vergankelijkheid. Het
gaat heen. Onherroepelijk. Als de
herfst niet heenging zou de lente
en den zomer via den winter niet
kunnen komen. „Alle de dagen der
aarde zullen zaaiing en oogst; en
koude en hitte; en zomer en win
ter en dag en nacht niet ophou
den", staat in het oude zondvloed-
verhaal. En in deze keten ont
breekt de schakel van den herfst
niet.
Maar daarom ontbreekt ook de
schakel van den oogst niet.
Iedere maand wordt een stati
stisch overzicht gepubliceerd
van den stand der gewassen. Sep
tember maakt die lijst klein. Want
de oogst i voor 't overgroote deel
binnen. Dat merkt ge al uit de be
richten van branden ten plattelan-
de. In deze dagen kunt ge daar
steevast in vinden de woorden:
de geheele oogst ging verloren.
Hij kon verloren gaan, omdat hij
binnen was. En juist, omdat de
herfstmaand ten volle oogstmaand
is, daarom is ze voor het gevoel
niet een kwade, maar een goede
maand, die aanspoort tot dank
baarheid en tot blijdschap; tot ge
rustheid, maar niet minder tot
goed vertrouwen.
Tot dankbaarheid, omdat de ar
beid, waarvoor men gezet werd,
kon worden volbracht.
Tot dankbaarheid, omdat die ar
beid niet met vruchteloosheid
werd geslagen.
Tot gerustheid, omdat de spijs
voor de lange herfst- en winter
maanden werd verkregen.
Maar ook tot goed vertrouwen.
Een mensch toch leeft om te ho
pen. Die hoop is de veer van het
levensuurwerk. Is de hoop verlo
ren, dan is het al verloren.
Wat gaat geschieden in de len
te Dan wordt weer gepoot en
gezaaid. Wat Hetgeen in den
vorigen herfst werd binnengehaald.
En nu wordt het bewaard voor
den uitzaai en den uitpoot.
Heeft ons nooit getroffen in een
bericht over hongerend Rusland,
dat er geen zaad was om uit te
strooien. Beseffen we wat dat be-
teekent In het heden niet vol
doende tot voedsel in de toe
komst de hongersnood. Maar een
herfst, die volle schuren en kel
ders geeft, die mag ons sterken in
het vertrouwen, dat we ook het
volgende jaar weer genoeg zullen
hebben tot onderhoud van lichaam
en leven.
Dus: de herfst een tijd van blijde
gerustheid en van goed vertrou
wen.
Vertrouwen, wil het goed en
niet blind of valsch wezen, moet
berusten op een feit. Wat is het
feit, waarop ons herfstvertrouwen
rust Niets anders dan de zeker
heid, welke de herfst schenkt.
Want de herfst is anders als de
zomer en gansch anders dan de
lente. Ook in zijn werk.
De lente spreidt alom ten toon
een veelheid van groen en van
bloesem. Dat alles is wondermooi.
Vooral na den dooden, kalen
winter. Maar al dat mooie is niet
anders als belofte. En van de be
lofte kan een mensch niet leven.
Niet de bloesems hebben we uit
eindelijk noodig, maar de vrucht.
De zomer begint met de vervul
ling der beloofte. De vrucht zwelt;
het koren rijpt langzaam aan.
Maar de herfst geeft de vervul
ling. De volle oogst is daar.
En als dan alles is geoogst
dan kan de herfst gaan. Het blad
valt af; de bloem verschrompelt;
de akkers worden kaal; de boom
gaarden zijn verstorven.
De weg van de belofte tot de
vervulling werd bewandeld tot
den einde toe. Dat einde was het
doel.
Het ging alles voorbij. Maar
voor den mensch blijft: de dank
baarheid; de blijdschap; de gerust
heid en het goed vertrouwen.
J. Nagel.
Verdien je nu nogal wat met die
machine vroeg iemand aan een
man, die met een automatisch
weegtoestel aan het strand stond.
Ja, dat gaat best, zei de man. Se
dert ik het toestel zoo heb ge
maakt, dat het tien pond te wei
nig aanwijst, komen alle dames
zich laten wegen..
1 October 1719.
Balduïnus Hunnius, een bekwaam
Zeeuwsch godgeleerde, te Sint
Laurens overleden.
Hij was 16 Februari 1654 te Sta-
venisse geboren, waar zijn vader
predikant was. Den 9 Februari
4675 werd hij predikant bij de Her
vormde gemeente te Oostburg.
Den 26 November 1690 vertrok hij
naar St. Laurens, waar hij de ge
meente diende tot zijn overlijden.
Hij was een groot voorstander
der Coccejaansche richting. Het
meest is hij bekend als schrijver
van de „Zeeuwsche Buise", waar
in hij de geschiedenis der Prote-
stantsche gemeenten in Zeeland
beschrijft.
4 October 1777.
Rienier de Klerck, Middelburger
van geboorte, wordt Gouverneur-
generaal van de Oostindische Com
pagnie.
Daar hij de eenige Zeeuw is, die
genoemde hooge betrekking heeft
bekleed, wordt hij in deze kroniek
vermeld.
In November 1710 te Middel
burg geboreri, ging hij op 16-jari-
gen leeftijd als scheepsjongen naar
de Oost. Door zijn ijver en be
kwaamheid werd hij spoedig stuur
man. Hij bewees aan de Compag
nie belangrijke diensten bij het be
slechten van geschillen met Inland-
sche vorsten. Hij werd opperkoop
man, vervolgens Raad van Indië en
Directeur-generaal. Op 4 October
1777 werd hij gekozen tot den
hoogsten post, n.l. gouverneur-ge
neraal.
Hij was rechtschapen en eerlijk,
welke deugden in dien tijd onder
de ambtenaars der Oostindische
compagnie niet veel voorkwamen.
De Klerck heeft niet lang de hooge
betrekking vervuld. Door zijn lang
durig verblijf in Indië werden zijn
krachten ondermijnd. In Maart
1780 vroeg hij ontslag, waarop hij
1 September van hetzelfde jaar
nog overleed. In de Hollandsche
kerk te Batavia werd hij begraven.
6 October 1651.
Opening van de nieuwe haven te
Goes.
De oudste haven was, evenals
die van andere Zeeuwsche steden,
eigenlijk een kreek of geul, die uit
den stroom schoot en een veilige
ligplaats voor schepen bood.
Van deze haven moet de Goes-
sche watergang het overblijfsel
zijn. In het midden der 16de eeuw
werd een nieuw kanaal gegraven.
Daar deze na een eeuw door on
diepten onbruikbaar was gewor
den, kreeg de stad Goes op 18
Nov. 1650 van de Staten van Zee
land verlof tot het innen van ze
kere accijns ten einde geld te heb
ben om een nieuwe haven te ma
ken. Dadelijk werd het werk aan
besteed. De aannemer liet 't werk
echter in de steek, waarop de stad
zelf het werk liet uitvoeren. Den
6den Oct, 1651 voeren de eerste
schepen er door.
Ofschoon de vorige haven tot
spuikom was ingericht, kon op den
duur het aanslibben van uit het
Goesche diep niet worden belet.
Vele offers heeft Goes nog opge
bracht om de haven open te hou
den, doch vergeefs. Toen in 1809
de Wilhelminapolder werd inge
dijkt, moest de haven verbeterd en
verlengd worden. In 1810 werd
deze geopend.
Voor de tegenwoordige haven,
die op 18 Aug. 1819 werd geopend,
in orde was, is nog veel met de ha
venwerken gesukkeld.
6 October 1754.
Zware brand op het dorp Zaam-
slag, waardoor vele huizen in de
asch werden gelegd. Meermalen
was dit dorp reeds door brand ge
teisterd, o.a. op den 29 Juni 1714.
7 October 1589.
Maria van Reigersberg, de be
kende echtgenoote van den niet
minder bekenden Hugo de Groot,
te Veere geboren.
Maria was een der talrijke kin
deren van Pieter van Reigersberg,
burgemeester van Veere, waar hij
in de Kapellestraat woonde. Den
2 Juli 1608, dus op bijna 19-jari-
gen leeftijd werd zij te Veere in
den echt vereenigd met Hugo de
Groot, door den predikant Gerson
Bucerus. De Groot was destijds fis
caal van Holland en Zeeland. Na
hun huwelijk vestigden zij zich te
's Gravenhage. In 1611 werd H. de
Groot pensionaris van Rotterdam
en toen kwamen de donkere wol
ken in het huwelijksleven. In de
kerkelijke en politieke twisten tij
dens het Bestand had H. de Groot
een groot aandeel. Het eind was,
dat hij op 18 Mei 1619 veroordeeld
werd tot eeuwigdurende gevangen
schap en verbeurdverklaring zijner
goederen. Zijn vrouw deelde zijn
lot op het kasteel Loevestein. Door
haar schranderheid wist hij in 1621
in een boekenkist te ontvluchten
en vestigde hij zich te Parijs, waar
zijn vrouw met hun kinderen hem
spoedig volgde. Vondel zei van Ma
ria van Reigersberg: „Zij was dui
zend mannen t'erg".
Toen Hugo de Groot als gezant
van Zweden op reis was, overleed
hij 29 Augustus 1645 te Rostock.
Zijn echtgenoote, die te Spa een
kuur volgde, vernam hier zijn over
lijden. Zij bleef nog een tijd in Pa
rijs wonen, doch vestigde zich la
ter te 's Gravenhage, waar zij lid
maat werd der Episcopaalsche
kerk. Zij overleed 14 April 1653.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
Ik hou wel van menschen, die
precies zeggen hoe zij er over den
ken
Ik niet. Is het je dan nooit op
gevallen, dat zulke menschen juist
atlijd onaangename dingen den?
ken