DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. OrHer redactie van DE ONTMOETING. Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. ARTISNIEUWS. Het orkest zou morgen zijn eer ste, groote concert geven in dit seizoen, met den beroemden violist Alexander Maroot als gast. Vandaag vond de niet-openbare, generale repetitie plaats. Dat de ze niet toegankelijk was, was een geluk. Het ging niet al te best. De jonge en dappere impressario van het uitnemend orkest, waar mee hij op groote plaatsen van plan was uit te komen, was heele- maal wanhopig. Het ging zoowel om zijn eigen- als om het bestaan van dit orkest. De beroemde gast ontving een buitensporig hoog ho norarium; hij was voor de geheele tournée geëngageerd; als hij n,u niet het succes had, dat verwacht werd en dat men noodig had om uit de kosten te komen, dan werd de toestand hoogst benauwend, „Waarom speelt u allen zoo slecht, zoo zonder temperament, zoowat is er eigenlijk aan de hand, meneer de kapelmeester vroeg de impressario. „Er is geen bezieling...., pardon, u kunt me zeggen, dat ik geen notie van Beet hoven heb, maar ik heb mijn ge zond verstand en mijn gevoel en die zeggen mij, dat dat, wat door het orkest en door Maroot nu ge presteerd wordt, niet het meeste, niet het uiterste is, wat ge presteerd kan worden. Ik heb in mijn en in uw belang, niet genoeg aan een succès d'estime „Onder ons gezegd, meneer de impressario, het is de hitte; over de tachtig graden hebben wij hier in de zaal „Dan houden wij pauze. De hee- ren blazen eens even in het ruime vertrek, beneden in het souster- rain, uit; daar is het koel. Het heeft geen nut zich nu nog verder af te martelen „Het ligt ook wel wat aan Maroot. Hij is er niet zóó bij als hij wel moest zijn „Jawel, malle „ster"-hebbelijk- heden „Heeren een pauze van een half uur Een golf van ontspanning voer door het orkest. Och ja, vooruit maar I morgen zou het stellig best gaan. Dat was immers overbekend, zoo'n zekere matheid, als men 's ochtends vroeg met zijn vioolkist of zijn fluit op de repetitie kwam. Voormiddags-repetitiën in een lee ge zaal, dat was toch altijd iets gruwelijks. En buitendien, een ieder had onvermijdelijk weieens iets, waarover te piekeren viel en dan vulden die onpleizierige ge dachten je hersenen, vertroebel den het innerlijk geestes-oog, ter wijl toch de muziek alléén behoor de te heerschen, boven al die ge waarwordingen uit. Daar zat men nu in het koele vertrek; men at er zijn broodje en men geeuwde. Opeens werd een collega van de bas naar buiten ge roepen en keerde na vijf minuten terug. Hij hield eenige papieren in de hand, overlegde met de colle ga's, die om hem heen stonden en knikten en zeiden zoo iets van: „Het noodlot....! wij weten wat de kerel kan, toch heeft hij geen engagement en krijgt hij geen kans. Nu wij nog „afkloppen" in een gelukkige situatie zijn. een papier werd verder gereikt; namen en cijfers werden neerge krabbeld. RIaroot zat eveneens in het ver trek. Hij was met zijn gedachten afwezig. Hij hield zijn viool in de hand, terwijl hij droomerig de sna ren betokkelde. Het was zijn wij ze van doen. Nooit gaf hij zijn vi ool uit handen en, zoo hij dit deed, gaf hij haar aan zijn ouden knecht. Deze bewaakte den kostbaren Stradivarius als het hoogste goed. Nu was de man niet hier, dus hield de maëstro zijn instrument om kneld en de warme, diep-zingende toon, waarmee de viool de liefkoo- zing beantwoordde, getuigde van de teere innigheid, waarmee de snaren werden beroerd. Onderwijl tuurde Maroot uit de lage vensters den tuin in. Het concerteeren als gast was geen genot op den duur. Hij keek naar de groene boomen; buiten brandde heet de zon, „Hoogtij van den zomer, ja, ja", peinsde hij, „zooals ook een vrouw haar hoogtij kan hebben." Van bei den behoorde men eigenlijk te ge nieten, voordat de herfst inzette. Daar zat men nu vermoeid tus- schen vreemde menschen, van wie men niet het minste afwist en die evenmin iets kenden van jezelf. De groote violistoch ja! De rijk-gehonoreerde gast...., ja, ja! De collega's allen op eerbiedigen afstand, die ze zelve afbakenden en dien hij ook niet kleiner maak te. Hij voelde steeds een reserve; vermocht den afstand niet te ver minderen, ellendig genoeg. Het zou hem veel aangenamer geweest zijn, als deze menschen hem als huns gelijke behandeld hadden. Hij logeerde in het eerste hotel en ontving meer geld. Dat was het heele onderscheid. Voor het ove rige at, dronk, sliep en had hij lief als zij. Er was geen onderscheid. Hij had niet meer lief en niet op andere of buitengewone wijze. Hij zelf werd alleen meer op de han den gedragen. Jammer genoeg. Daardoor ontstond die eeuwige onrust in zijn leven. Maar die onrust was zijn noodlotHet was hem niet mogelijk, in een leege ruimte zich in zijn spel te verlie zen, maar hij vermocht te spelen als een god, als er maar één mensch was, voor wien hij ver langde te spelen. Geen verliefde gans, die hem bloemen toezond, een vermogen waard, en dan met hem wenschte te soupeeren. De hemel beware hem Neen, ware er maar één die iets begreep van zijn muziek, begreep van zijn inner lijke leven, dat zich uitte in zijn muziek. Wanneer er zoo iemand aanwezig was, dan was het der moeite waard, de sterren van den hemel te haleji. Maar die zaal hier boven die hitte die vreemd heid om hem heen die kelder lucht, die gedrukte gesprekken, al les het banale rakend: de gage, de korting, het mogelijk succes Daar werd er iemand naar bui ten geroepen en kwam terug, ook al met een gedeprimeerd gezicht en deze fluisterde met de anderen en liet nu een papier circuleeren, dat langs hen heen langs den gast heen, die in de actie voor een vreemde immers geen belang kon stellen en niet lastig gevallen moest worden, omdat van zijn stemming zooveel voor hen allen afhing dus langs hem heen werd doorgereikt naar een ander orkest lid. Naar de eenige vrouw, de har piste. Gisteren had hij haar heel toe vallig aangekeken en zij had, bij het opkijken, hem recht in zijn oogen gestaard. Zij was niet rood geworden. Neen, de kleur was uit haar smal, niet meer jong gezicht geweken. Zij was secondenlang niet in de war, neen, dat was een verkeerde uitdrukking zij scheen als volkomen afwezig te zijn. Nu zat ze daarginds, die vrouw, wier eerste jeugd voorbij was. Meerma len ontgoocheld waarschijnlijk, zonder de hoop echter heelemaal te hebben laten varen, want geen kunnstenaar verliest de hoop, voor dat hem de oogen voor goed gesloten worden. Zij nam het blad aan, waarop reeds een heele reeks van collega's ge- teekend hadden; zij kneep de lip pen even dicht. Wie weet, wan neer ook voor haar eenmaal zou worden gebedeld.... De collega riep haar toe: „Het gaat den ar men kerel vreeselijk slecht, Ma riana. Mariana Wat was dat een mooie naam Hij had dien nog nim mer gehoord en toch, hoe onnoe melijk veel vrouwennamen had hij reeds gespeld, maar Mariana neen. Of het een samenklank was van Maria en Anna Of dat ze eigenlijk Marianne heette en de naam door den man maar zoo heel week werd uitgesproken Zou hij het haar vragen Och onzin Zulke dingen vraagt men toch niet aan wildvreemde menschen, Mari- aneHij had toch ergens dien naam reeds moeten hooren. De dame, die de harp speelde en altijd zoo rustig zat, knikte, glim lachte bitter, waarbij de rimpels om neus en mond zich sterk ver scherpten, dan schreef zij met haar vulpen, een merkwaardig oud mo del, haar naam, „Staat u mij toe", vroeg Maroot en strekte de hand naar de lijst: „Als ik wel heb begrepen, gaat 't hier om een collecte voor een col lega „Ja". „U staat me dan wel toe, dat ik ook mijn deel daaraan neem De gezichten der musici helder den plotseling op. De dame reikte hem de lijst en toen zou een op merkzaam toeschouwer hebben kunnen waarnemen, hoe wederom alle kleur uit haar gezicht was weggevloeid, De violist schreef een getal neer en was juist van plan zijn naam te plaatsen precies onder dien der harpiste, toen hij even schrok. Hij bekeek aandachtig het schrift der jonge vrouw en plotseling wist hij: den naam kende hij niet, tenminste niet heelemaal maar het schrift, dat kende hij. Dat handschrift was hem één keer in zijn leven onder de oogen gekomen. Dit kloeke, klare, persoonlijke, vrouwelijke schrift: Mariana Romer Mariana Romer, daarbij ontbrak alle aan stellerij, alle kleinheid, alle stie- kumerigheid, dat was Mariana Hij zag weer op. Zij was niet meer naast hem. Hij stond op. Daar ging ze juist de deur uit. Haastig schreef hij zijn naam, leg de een banknoot op de tafel, glimlachte, terwijl hij den dank in De volgende partij is een con sultatie partij, welke een paar maanden geleden werd gespeeld in het clublokaal van de schaakver- eeniging „Middelburg", Wit: de heeren W. de Graaf en H. Strooband, Zwart: de heeren J. J, van den Ende en J. Vos. Aljechin's Verdediging 1. e2e4 Pg8f6 Deze opening is een uitkomst voor allert, die de routine willen ontvluchten. Ze bezit tevens het voorrecht in talrijke gedaanten op te treden. Echter voldoet ze in geringe mate aan de behoefte aan ligica. 2. e4e5 De aangewezen zet, daar an ders Zwart, en niet Wit, den di rigeerstok hanteert. 2Pf 6—d5 3. Pblc3 Pd5b6 4. d2d4 d7—dó 5. f 2—f 4 Wit verzaakt niet, zijn natuur lijke taak, om het initiatief vast te houden. 5d6Xe5 6. f 4Xe5 Lc8f 5 ïs Pb8c6 niet beter 7. Lf 1—d3 Zwart wordt geen tijd gelaten om de stelling gelijk te maken. 7Lf5Xd3 8. DdlXd3 e7e6 9. Pgl—f3 Pb8có Zwart zou gaarne c7c5 willen doorzetten maar is daardoor de macht over het veld d6 kwijt. 10. Pc3e2 Lf 8e7 1100 00 12. c2c3 Dd8d7 13. Lel—e3 Pb6d5 14. Le3—f2 b7b5 15. b2b4 Natuurlijk niet 15. Db5: Daarop zou volgen 13 Pe5: Ook Tfb8. doet de verloren pion direct terug winnen. 15Tf 8—b8 16. Lf 2g3 a7a6 17. Pf 3d2 Pd5b6 18. Dd3—f3 Tb8g8 19. Pd2e4 Pb6c4 Stand na 19Pb6c4 a b cdetg h 20. Pe4—f6f! Een mooi offer dat moet wor den aangenomen. 20g7Xf 6 21. e5Xf 6 Kg8h8 22. f 6Xe7 Pc6Xe7 Op 22Dd7Xe7 gaat het paard op c6 verloren. 23. Df 3f6f Kh8g8 OA PP9f 4 Dreigt 25. Pf 4—h5,"'Óp" 24. Pe7—f5 volgt 25. Pf 4— h5 en 26. Tf lXf 5 24Pe7d5 25. Df 6g5f Kg8h8 26. Pf 4Xd5 e6Xd5 27. Dg5f 6f Kh8—g8 28. Tf 1—f5 Tf 8—e8? Dit leidt direct tot verlies. Be ter is 28h7h6, doch dan wint wit door 29. Tf 5h5, Dd7e6 en 30. Th5Xh6 een pion met de betere stelling. 29. Tf 5g5f Kg8—f8 30. Df 6h8f Kf 8e7 31. Talelf geeft op ontvangst nam, schroefde zijn vul pen toe en bevestigde die zorgvul dig in zijn jas. Toen hij daarop met een air van onverschilligheid, het vertrek verliet, had hij werkelijk zijn viool laten liggen, onbehoed op de tafel, bij de overige. Hij liep de gang door, de trap op, stak de zaal over en liep de ande re zijde uit weer naar beneden. Dan klopte hij op goedgeluk aan de deur van een kleinen foyer, waar de musici zich 's avonds tij dens de pauze, soms ophielden. Iemand antnwoordde „ja" en opende tegelijk de deur. Het was Mariana Romer. Sprakeloos stond ze voor den violist. „Mag ik bin nen komen -„Zeker", Hij sloot de deur achter zich. De zon wierp haar vollen gloed over de gestalte der harpiste, die opnieuw de oogen neersloeg en lachte. Zij stond vóór den man, zooals men voor iets onafwendbaars staan kan. „Vergeef mij, dat ik u ben na- geloopen, maar ik bevind mij in één groote verlegenheid. Ik vraag u dringend mij slechts eene vraag te willen beantwoorden. Hebt u mij eenmaal hij nam uit zijn zakportefeuille een brief „hebt u mij eenmaal dezen brief geschre- O" ven Zij leunde vast tegen den muur, en zei: „Ja". „Dus.dus dat bent u Heel bitter antwoordde ze: „Ja, dat ben ik". „Ja, woord voor woord: „Ik zal geen man meer kunnen liefheb ben, nadat ik u gisteren en heden heb hooren spelen. Ik schaam mij, dat ik zelf een muzikante ben, om dat ik weet, hoe weinig ik kan, sedert ik u hoorde. Uw kunst is mijn rijk Gods en waar u speelt, is mijn kerk. U kunt over den brief lachen, dat zal mij geen pijn doen. Pijn zou het mij doen, als ik niet één enkel maal had mogen zeggen dat, wat ik nu gezegd heb". Woord na woord reeg ze aanéén en zei ten slotte: „Geschreven, 22 December 1920". „Dertien jaren;" Maroot stond onbewegelijk voor het tengere per soontje, van wie de jeugd reeds was gevloden. Hij zag haar voort durend aan en een brandend ge voel steeg in hem op. Hij trad dicht op haar toe en nam haar hand. Toen zei ze zachtjes: „Niets, wat ook nog zou kunnen komen, kan grooter zijn dan dat, wat ik heb. Als u mij omhelst, Alexander Maroot, dan gebeurt er iets aan mij, wat ik nimmer gewenscht heb en wat nooit goed zou zijn. Het zou geen geluk voor mij zijn en voor u zou het teleurstelling be- teekenen". Even aarzelde hij, liet toen haar handen met een innige handkus los en verliet het zaaltje. Toen de repetitie weer begon nen was, de zon evenzoo heet was, de zaal precies zoo leeg, grauw en stemmingsloos, en de kapelmees ter dof en loom den dirigeerstok zwaaide, rukte plotseling een jubi- leerende viooltoon de musici los uit hun matheid, greep hen bij het hart en deed hun temperament oplaaien. De moeheid werd ver jaagd, de zorgen vluchtten uit de hersenen, het heilige vuur sloeg omhoog, om den violist heen. Wat beteekende middaghitte en leege zaal waar was eenzaamheid en verdriet Hier was een kerk en een pries ter celebreerde de hoogmis. En een ouder-wordende har piste bespeelde haar instrument met stralende oogen. Speelde daar niet voor haar de man harer lief de Was dit niet de hoogste ver vulling door G. J, Visscher. Een Nieuwe Krokodil. Wat hangt er toch veel van het toeval af Wanneer ik indertijd uit een kippenei was gekropen, dan zou ik nu een kippetje of mis schien wel een haantje zijn en zie daar Doordat ik uit een krokodil- lenei gekomen ben, zegt iedereen, die mij voor het eerst ziet, dadelijk „Daar heb je een krokodil De kippeneitjes, die bij jullie thuis 's morgens op de ontbijttafel verschijnen, leveren geen jonge kuikentjes op, dat begrijp je wel. Een dergelijk lot zou mijn „stam- eitje" ook hebben ondergaan, wan neer het door de Maleiers in mijn vaderland op het schiereiland Ma- lakka in Achter-Indië, gevonden was, want die inboorlingen smul len van alle krokodilleneieren, wel ke zij te pakken kunnen krijgen. Mijn lieve moeder, een flinke kro kodil van een Meter of vier leng te, had haar twintig eieren even wel goed verborgen onder een mas sa rottende bladeren en water planten in een putje aan den oever van de rivier. Toen ze daarmee klaar was, ging ze er niet op zitten, evenals buur- mans kippetje, maar ze bleef in de nabijheid om de wacht te houden. De zon en de rottende planten zorgden voor de noodige warmte. Zestig dagen lang heeft moeder 'n oog in 't zeil gehouden. Daar hoor de ze op een morgen een zacht ge kwaak in den eierhoop. Dat ge luid maakten wij, jonge krokodil letjes; we wilden er uit Moecler luisterde met de grootste aandacht, en vader ook, evenals nog een stuk of wat andere krokodillen. Daar barstte het eerste ei open. Mijn oudste broertje kroop er uit en hap deed vader en meteen was het ventje verslonden. Mij oudste zusje was voor moeder; het kindje ging denzelfden weg op. De buren deden ook mee en eindelijk kwam ik voor den dag. Ik wist natuurlijk in mijn naaste omgeving den weg niet, want ik had er nog nooit een voetstap gezet, maar ik liep toe vallig den goeden kant uit en zat weldra verborgen tusschen een groepje rietstengels. Moederliefde Vaderliefde Me delijden Daar noem ik drie za ken, die bij de krokodillen even onbekend zijn, als bij jullie waar schijnlijk Latijn en Grieksch. Voor de jonge krokodilletjes zorgt dus niemand, maar gelukkig zijn we van nature direct in staat om voor ons zelf te zorgen en een uur na mijn intrede in de wereld was ik al zóó verzadigd van wor men, slakken en jonge vischjes, dat ik even pauze kon houden om de omgeving te verkennen. Vader heb ik nooit meer terug gezien. Moeder heb ik nog één maal ontmoet. Ze kroop hijgend over een zandbank. Ze had zich verslikt in een voetbal, die te wa ter was geraakt en dien zij door zijn vlugge beweging voor een of ander dier had aangezien, Ze herkende mij niet eens en ik maakte mij uit de voeten; ik dacht aan den korten levensduur van mijn oudste zusje Ik at flink, ik groeide goed en ik nam gaandeweg de manieren en gebruiken over van mijn medekro kodillen. Ik verschalkte ook wel eens een jong hondje, dat zich te dicht bij den oever waagde. De vol wassen exemplaren van mijn fami lie loerden ook op oude honden, maar die waren niet gemakkelijk te bekomen. Wanneer een groote hond aan den waterkant kwam Om te drinken, bleef hij eerst stil staan om goed uit te kijken. Dan nam hij gauw een paai' slokjes en dan ging hij vlug een eindje van den kant af. Daarna kwam hij terug, weer even kijken en weer een paar slokjes Dan wegloopen en even later nog een slokje. En zoo deed hij een keer of vijf, totdat hij genoeg had. Paarden en buffels werden door de inboorlingen naar de rivier ge leid om ze te laten drinken, maar dan sloegen de mannen eerst een oosje met lange stokken in het water om de krokodillen weg te jagen en dan pas lieten ze hun die ren den dorst lesschen. Die men schen wisten wel, dat een groote krokodil er niet tegen op zag om zelfs paarden en koeien bij een poot te grijpen. Eén krokodil in onze rivier was een ware reus; hij was acht Meter lang Wij noemden hem altijd opa. Aan hem heb ik het eigenlijk „te danken", kan ik gerust zeggen, dat ik hier in „Artis" ben. Dat kwam zoo. Opa had voor zijn groote lichaam verbazend veel voedsel noodig. Visschen, wilde zwijnen, slangen, herten, kalveren alles was van zijn gading. Hij stond bij de men schen daar in de buurt goed aan geschreven. Ik zal niet beweren, dat ze hem als een heilig dier be schouwden, zooals de Egyptenaren indertijd deden ten opzichte van hun Nijlkrokodil, maar toch had den ze eerbied voor hem en zoo af en toe gaven ze hem een zwijn of een kalf cadeau. Of „opa" daardoor een beetje overmoedig werd, weet ik niet, maar op een zomeravond, toen 'n twintigtal mannen verfrissching zochten in het heldere water der rivier, sloop opa onder water naar hen toe. Een schreeuw En één van de zwemmers, toevallig het dorpshoofd, verdween voorgoed onder de oppervlakte. Nu was het uit met den eerbied voor opa. Men had hem duidelijk herkend; hij was de moordenaar. De bewoners van een stuk of vier dorpen trokken er met alle moge lijke wapenen op uit, om opa te dooden en niet alleen hem, maar tevens alle andere krokodillen, welke zij op hun tocht konden te pakken krijgen. Bij die gelegenheid werd ik ook gevangen. Ik was al een heele knaap van twee Meter lengte en ik had een gebit van vier-en-zestig tanden, dus tweemaal zooveel als een mensch en mijn tanden waren allemaal „echt", wat lang niet van alle menschentanden gezegd kan worden. Ik zag er dus gevaarlijk uit, maar met behulp van touwen en netten had men mij levend gevan gen en ik was al zeg ik 't zelf mooier dan mijn kameraads, doordat ik, als een echte moeras krokodil, een aantal donkere vlek ken vertoonde op een gelen onder grond. „Hem niet dood maken riep Abdul Azis, de eerste Minister van Djohoré, zoodra hij me zag. Hij was de voornaamste van het jacht gezelschap en werd gehoorzaamd. Op zijn bevel werd, mijn muil dicht gebonden, zoodat ik niet bijten kon en er werd een stevig touw om mijn staart gewonden, zoodat ik niet kon slaan. Nu was ik weerloos en in dien toestand werd ik in een kist ge pakt en op een stoomboot ge bracht, met bestemmingAm sterdam. Wat zou er in die stad met mij gebeuren Voor een aquarium in de huiskamer was ik veel te groot! Zou ik dan mijn huid moeten af staan voor het vervaardigen van mooie damesportemonnai's van echt krokodillenleer Dat leek me levensgevaarlijk Het liep goed af; ik werd geplaatst in een flink bassin in het Reptielenhuis in Ar tis. Ik maakte daar kennis met wel een stuk of tien krokodillen en kaaimannen van allerlei soort. De grootste is een Mississippi-kaai- man van drie Meter lengte. Wij noemen hem oudoom. Hij is hier al vijf en dertig jaar. Hij komt van Hagenbeek te Stellingen bij Ham burg en toen hij hier arriveerde, was hij een baby van dertig c.m. lengte. En nu is hij de grootste van ons allen, dus moet hij hier wel een goed leven gehad hebben. Toen ik hier pas was, hapte hij ter kennismaking even in mijn staart, maar hij beet niet door. t Is in den grond wel een goede slokker en ik mag lijden, dat hij heel oud wordt. Daar is ook wel kans op, maar in één opzicht moet hij voorzichtig zijn: hij kan soms zoo loerend kijken naar onzen op passer net alsof hij denkt: „Jou zou ik wel lusten En als nu op een warmen zomerdag de oppas ser eens een bad gaat nemen in ons bassin, en „oudoom" weet zich niet te beheerschen, dan gaat het met den oppasser precies als met dat dorpshoofd op Malakka, maar dan zal het ook met „oudoom" wel even slecht afloopen als indertijd met „opa". En hoe zal het dan met de an deren gaan Zullen de menschen van mij zeggen: „Spaar hem, want het is zoo'n mooi, lief dier Ik betwijfel het zeer. Toch heb ik sinds gisteren weer meer moed gekregen. Je moet we ten: ik zat in mijn bezordheid op mijn eentje een beetje te huilen. Daar kwam een jong krokodilletje van een jaar of achttien naar mij toe. Hij is de eenige van ons ge zelschap, die hier geboren is, en dus is hij van alles in onze omge ving goed op de hoogte. „Wat scheelt er aan vroeg hij. Ik vertelde hem, wat mij hin derde. „Spaar dan je traantjes maar zei hij. „In de eerste plaats zijn krokodillentranen hier toch niet erg in tel en in de tweede plaats

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 6