DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. OrHer redactie van
DE ONTMOETING.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
ARTISNIEUWS.
Het orkest zou morgen zijn eer
ste, groote concert geven in dit
seizoen, met den beroemden
violist Alexander Maroot als gast.
Vandaag vond de niet-openbare,
generale repetitie plaats. Dat de
ze niet toegankelijk was, was een
geluk. Het ging niet al te best.
De jonge en dappere impressario
van het uitnemend orkest, waar
mee hij op groote plaatsen van
plan was uit te komen, was heele-
maal wanhopig. Het ging zoowel
om zijn eigen- als om het bestaan
van dit orkest. De beroemde gast
ontving een buitensporig hoog ho
norarium; hij was voor de geheele
tournée geëngageerd; als hij n,u
niet het succes had, dat verwacht
werd en dat men noodig had om
uit de kosten te komen, dan werd
de toestand hoogst benauwend,
„Waarom speelt u allen zoo
slecht, zoo zonder temperament,
zoowat is er eigenlijk aan de
hand, meneer de kapelmeester
vroeg de impressario. „Er is geen
bezieling...., pardon, u kunt me
zeggen, dat ik geen notie van Beet
hoven heb, maar ik heb mijn ge
zond verstand en mijn gevoel en
die zeggen mij, dat dat, wat door
het orkest en door Maroot nu ge
presteerd wordt, niet het meeste,
niet het uiterste is, wat ge
presteerd kan worden. Ik heb in
mijn en in uw belang, niet genoeg
aan een succès d'estime
„Onder ons gezegd, meneer de
impressario, het is de hitte; over
de tachtig graden hebben wij hier
in de zaal
„Dan houden wij pauze. De hee-
ren blazen eens even in het ruime
vertrek, beneden in het souster-
rain, uit; daar is het koel. Het
heeft geen nut zich nu nog verder
af te martelen
„Het ligt ook wel wat aan
Maroot. Hij is er niet zóó bij als hij
wel moest zijn
„Jawel, malle „ster"-hebbelijk-
heden
„Heeren een pauze van een
half uur
Een golf van ontspanning voer
door het orkest. Och ja, vooruit
maar I morgen zou het stellig best
gaan. Dat was immers overbekend,
zoo'n zekere matheid, als men 's
ochtends vroeg met zijn vioolkist
of zijn fluit op de repetitie kwam.
Voormiddags-repetitiën in een lee
ge zaal, dat was toch altijd iets
gruwelijks. En buitendien, een
ieder had onvermijdelijk weieens
iets, waarover te piekeren viel en
dan vulden die onpleizierige ge
dachten je hersenen, vertroebel
den het innerlijk geestes-oog, ter
wijl toch de muziek alléén behoor
de te heerschen, boven al die ge
waarwordingen uit.
Daar zat men nu in het koele
vertrek; men at er zijn broodje en
men geeuwde. Opeens werd een
collega van de bas naar buiten ge
roepen en keerde na vijf minuten
terug. Hij hield eenige papieren in
de hand, overlegde met de colle
ga's, die om hem heen stonden en
knikten en zeiden zoo iets van:
„Het noodlot....! wij weten wat
de kerel kan, toch heeft hij geen
engagement en krijgt hij geen kans.
Nu wij nog „afkloppen"
in een gelukkige situatie zijn.
een papier werd verder gereikt;
namen en cijfers werden neerge
krabbeld.
RIaroot zat eveneens in het ver
trek. Hij was met zijn gedachten
afwezig. Hij hield zijn viool in de
hand, terwijl hij droomerig de sna
ren betokkelde. Het was zijn wij
ze van doen. Nooit gaf hij zijn vi
ool uit handen en, zoo hij dit deed,
gaf hij haar aan zijn ouden knecht.
Deze bewaakte den kostbaren
Stradivarius als het hoogste goed.
Nu was de man niet hier, dus hield
de maëstro zijn instrument om
kneld en de warme, diep-zingende
toon, waarmee de viool de liefkoo-
zing beantwoordde, getuigde van
de teere innigheid, waarmee de
snaren werden beroerd. Onderwijl
tuurde Maroot uit de lage vensters
den tuin in. Het concerteeren als
gast was geen genot op den duur.
Hij keek naar de groene boomen;
buiten brandde heet de zon,
„Hoogtij van den zomer, ja, ja",
peinsde hij, „zooals ook een vrouw
haar hoogtij kan hebben." Van bei
den behoorde men eigenlijk te ge
nieten, voordat de herfst inzette.
Daar zat men nu vermoeid tus-
schen vreemde menschen, van wie
men niet het minste afwist en die
evenmin iets kenden van jezelf.
De groote violistoch ja! De
rijk-gehonoreerde gast...., ja, ja!
De collega's allen op eerbiedigen
afstand, die ze zelve afbakenden
en dien hij ook niet kleiner maak
te. Hij voelde steeds een reserve;
vermocht den afstand niet te ver
minderen, ellendig genoeg. Het
zou hem veel aangenamer geweest
zijn, als deze menschen hem als
huns gelijke behandeld hadden. Hij
logeerde in het eerste hotel en
ontving meer geld. Dat was het
heele onderscheid. Voor het ove
rige at, dronk, sliep en had hij lief
als zij. Er was geen onderscheid.
Hij had niet meer lief en niet op
andere of buitengewone wijze. Hij
zelf werd alleen meer op de han
den gedragen. Jammer genoeg.
Daardoor ontstond die eeuwige
onrust in zijn leven. Maar die
onrust was zijn noodlotHet was
hem niet mogelijk, in een leege
ruimte zich in zijn spel te verlie
zen, maar hij vermocht te spelen
als een god, als er maar één
mensch was, voor wien hij ver
langde te spelen. Geen verliefde
gans, die hem bloemen toezond,
een vermogen waard, en dan met
hem wenschte te soupeeren. De
hemel beware hem Neen, ware er
maar één die iets begreep van zijn
muziek, begreep van zijn inner
lijke leven, dat zich uitte in zijn
muziek. Wanneer er zoo iemand
aanwezig was, dan was het der
moeite waard, de sterren van den
hemel te haleji. Maar die zaal hier
boven die hitte die vreemd
heid om hem heen die kelder
lucht, die gedrukte gesprekken, al
les het banale rakend: de gage, de
korting, het mogelijk succes
Daar werd er iemand naar bui
ten geroepen en kwam terug, ook
al met een gedeprimeerd gezicht
en deze fluisterde met de anderen
en liet nu een papier circuleeren,
dat langs hen heen langs den
gast heen, die in de actie voor een
vreemde immers geen belang kon
stellen en niet lastig gevallen
moest worden, omdat van zijn
stemming zooveel voor hen allen
afhing dus langs hem heen werd
doorgereikt naar een ander orkest
lid. Naar de eenige vrouw, de har
piste.
Gisteren had hij haar heel toe
vallig aangekeken en zij had, bij
het opkijken, hem recht in zijn
oogen gestaard. Zij was niet rood
geworden. Neen, de kleur was uit
haar smal, niet meer jong gezicht
geweken. Zij was secondenlang
niet in de war, neen, dat was een
verkeerde uitdrukking zij scheen
als volkomen afwezig te zijn. Nu
zat ze daarginds, die vrouw, wier
eerste jeugd voorbij was. Meerma
len ontgoocheld waarschijnlijk,
zonder de hoop echter heelemaal
te hebben laten varen, want geen
kunnstenaar verliest de hoop,
voor dat hem de oogen voor
goed gesloten worden. Zij nam
het blad aan, waarop reeds
een heele reeks van collega's ge-
teekend hadden; zij kneep de lip
pen even dicht. Wie weet, wan
neer ook voor haar eenmaal zou
worden gebedeld.... De collega
riep haar toe: „Het gaat den ar
men kerel vreeselijk slecht, Ma
riana.
Mariana Wat was dat een
mooie naam Hij had dien nog nim
mer gehoord en toch, hoe onnoe
melijk veel vrouwennamen had hij
reeds gespeld, maar Mariana
neen. Of het een samenklank was
van Maria en Anna Of dat ze
eigenlijk Marianne heette en de
naam door den man maar zoo heel
week werd uitgesproken Zou hij
het haar vragen Och onzin
Zulke dingen vraagt men toch niet
aan wildvreemde menschen, Mari-
aneHij had toch ergens dien
naam reeds moeten hooren.
De dame, die de harp speelde en
altijd zoo rustig zat, knikte, glim
lachte bitter, waarbij de rimpels
om neus en mond zich sterk ver
scherpten, dan schreef zij met haar
vulpen, een merkwaardig oud mo
del, haar naam,
„Staat u mij toe", vroeg Maroot
en strekte de hand naar de lijst:
„Als ik wel heb begrepen, gaat 't
hier om een collecte voor een col
lega
„Ja".
„U staat me dan wel toe, dat ik
ook mijn deel daaraan neem
De gezichten der musici helder
den plotseling op. De dame reikte
hem de lijst en toen zou een op
merkzaam toeschouwer hebben
kunnen waarnemen, hoe wederom
alle kleur uit haar gezicht was
weggevloeid,
De violist schreef een getal neer
en was juist van plan zijn naam te
plaatsen precies onder dien der
harpiste, toen hij even schrok. Hij
bekeek aandachtig het schrift der
jonge vrouw en plotseling wist hij:
den naam kende hij niet, tenminste
niet heelemaal maar het schrift,
dat kende hij. Dat handschrift was
hem één keer in zijn leven onder
de oogen gekomen. Dit kloeke,
klare, persoonlijke, vrouwelijke
schrift: Mariana Romer Mariana
Romer, daarbij ontbrak alle aan
stellerij, alle kleinheid, alle stie-
kumerigheid, dat was Mariana
Hij zag weer op. Zij was niet
meer naast hem. Hij stond op.
Daar ging ze juist de deur uit.
Haastig schreef hij zijn naam, leg
de een banknoot op de tafel,
glimlachte, terwijl hij den dank in
De volgende partij is een con
sultatie partij, welke een paar
maanden geleden werd gespeeld in
het clublokaal van de schaakver-
eeniging „Middelburg",
Wit: de heeren W. de Graaf en
H. Strooband,
Zwart: de heeren J. J, van den
Ende en J. Vos.
Aljechin's Verdediging
1. e2e4 Pg8f6
Deze opening is een uitkomst
voor allert, die de routine willen
ontvluchten. Ze bezit tevens het
voorrecht in talrijke gedaanten op
te treden. Echter voldoet ze in
geringe mate aan de behoefte aan
ligica.
2. e4e5
De aangewezen zet, daar an
ders Zwart, en niet Wit, den di
rigeerstok hanteert.
2Pf 6—d5
3. Pblc3 Pd5b6
4. d2d4 d7—dó
5. f 2—f 4
Wit verzaakt niet, zijn natuur
lijke taak, om het initiatief vast te
houden.
5d6Xe5
6. f 4Xe5 Lc8f 5
ïs Pb8c6 niet beter
7. Lf 1—d3
Zwart wordt geen tijd gelaten
om de stelling gelijk te maken.
7Lf5Xd3
8. DdlXd3 e7e6
9. Pgl—f3 Pb8có
Zwart zou gaarne c7c5 willen
doorzetten maar is daardoor de
macht over het veld d6 kwijt.
10. Pc3e2 Lf 8e7
1100 00
12. c2c3 Dd8d7
13. Lel—e3 Pb6d5
14. Le3—f2 b7b5
15. b2b4
Natuurlijk niet 15. Db5:
Daarop zou volgen 13
Pe5:
Ook Tfb8. doet de verloren
pion direct terug winnen.
15Tf 8—b8
16. Lf 2g3 a7a6
17. Pf 3d2 Pd5b6
18. Dd3—f3 Tb8g8
19. Pd2e4 Pb6c4
Stand na 19Pb6c4
a b cdetg h
20. Pe4—f6f!
Een mooi offer dat moet wor
den aangenomen.
20g7Xf 6
21. e5Xf 6 Kg8h8
22. f 6Xe7 Pc6Xe7
Op 22Dd7Xe7 gaat
het paard op c6 verloren.
23. Df 3f6f Kh8g8
OA PP9f 4
Dreigt 25. Pf 4—h5,"'Óp" 24.
Pe7—f5 volgt 25. Pf 4—
h5 en 26. Tf lXf 5
24Pe7d5
25. Df 6g5f Kg8h8
26. Pf 4Xd5 e6Xd5
27. Dg5f 6f Kh8—g8
28. Tf 1—f5 Tf 8—e8?
Dit leidt direct tot verlies. Be
ter is 28h7h6, doch
dan wint wit door 29. Tf 5h5,
Dd7e6 en 30. Th5Xh6 een pion
met de betere stelling.
29. Tf 5g5f Kg8—f8
30. Df 6h8f Kf 8e7
31. Talelf geeft op
ontvangst nam, schroefde zijn vul
pen toe en bevestigde die zorgvul
dig in zijn jas. Toen hij daarop met
een air van onverschilligheid, het
vertrek verliet, had hij werkelijk
zijn viool laten liggen, onbehoed
op de tafel, bij de overige.
Hij liep de gang door, de trap op,
stak de zaal over en liep de ande
re zijde uit weer naar beneden.
Dan klopte hij op goedgeluk aan
de deur van een kleinen foyer,
waar de musici zich 's avonds tij
dens de pauze, soms ophielden.
Iemand antnwoordde „ja" en
opende tegelijk de deur. Het was
Mariana Romer. Sprakeloos stond
ze voor den violist. „Mag ik bin
nen komen -„Zeker", Hij sloot
de deur achter zich. De zon wierp
haar vollen gloed over de gestalte
der harpiste, die opnieuw de
oogen neersloeg en lachte. Zij
stond vóór den man, zooals men
voor iets onafwendbaars staan
kan.
„Vergeef mij, dat ik u ben na-
geloopen, maar ik bevind mij in
één groote verlegenheid. Ik vraag
u dringend mij slechts eene vraag
te willen beantwoorden. Hebt u
mij eenmaal hij nam uit zijn
zakportefeuille een brief „hebt
u mij eenmaal dezen brief geschre-
O"
ven
Zij leunde vast tegen den muur,
en zei:
„Ja".
„Dus.dus dat bent u
Heel bitter antwoordde ze: „Ja,
dat ben ik".
„Ja, woord voor woord: „Ik zal
geen man meer kunnen liefheb
ben, nadat ik u gisteren en heden
heb hooren spelen. Ik schaam mij,
dat ik zelf een muzikante ben, om
dat ik weet, hoe weinig ik kan,
sedert ik u hoorde. Uw kunst is
mijn rijk Gods en waar u speelt,
is mijn kerk. U kunt over den brief
lachen, dat zal mij geen pijn doen.
Pijn zou het mij doen, als ik niet
één enkel maal had mogen zeggen
dat, wat ik nu gezegd heb".
Woord na woord reeg ze aanéén
en zei ten slotte:
„Geschreven, 22 December
1920".
„Dertien jaren;" Maroot stond
onbewegelijk voor het tengere per
soontje, van wie de jeugd reeds
was gevloden. Hij zag haar voort
durend aan en een brandend ge
voel steeg in hem op. Hij trad dicht
op haar toe en nam haar hand.
Toen zei ze zachtjes: „Niets,
wat ook nog zou kunnen komen,
kan grooter zijn dan dat, wat ik
heb. Als u mij omhelst, Alexander
Maroot, dan gebeurt er iets aan
mij, wat ik nimmer gewenscht heb
en wat nooit goed zou zijn. Het
zou geen geluk voor mij zijn en
voor u zou het teleurstelling be-
teekenen".
Even aarzelde hij, liet toen haar
handen met een innige handkus
los en verliet het zaaltje.
Toen de repetitie weer begon
nen was, de zon evenzoo heet was,
de zaal precies zoo leeg, grauw en
stemmingsloos, en de kapelmees
ter dof en loom den dirigeerstok
zwaaide, rukte plotseling een jubi-
leerende viooltoon de musici los
uit hun matheid, greep hen bij het
hart en deed hun temperament
oplaaien. De moeheid werd ver
jaagd, de zorgen vluchtten uit de
hersenen, het heilige vuur sloeg
omhoog, om den violist heen. Wat
beteekende middaghitte en leege
zaal waar was eenzaamheid en
verdriet
Hier was een kerk en een pries
ter celebreerde de hoogmis.
En een ouder-wordende har
piste bespeelde haar instrument
met stralende oogen. Speelde daar
niet voor haar de man harer lief
de Was dit niet de hoogste ver
vulling
door G. J, Visscher.
Een Nieuwe Krokodil.
Wat hangt er toch veel van het
toeval af Wanneer ik indertijd
uit een kippenei was gekropen, dan
zou ik nu een kippetje of mis
schien wel een haantje zijn en zie
daar Doordat ik uit een krokodil-
lenei gekomen ben, zegt iedereen,
die mij voor het eerst ziet, dadelijk
„Daar heb je een krokodil
De kippeneitjes, die bij jullie
thuis 's morgens op de ontbijttafel
verschijnen, leveren geen jonge
kuikentjes op, dat begrijp je wel.
Een dergelijk lot zou mijn „stam-
eitje" ook hebben ondergaan, wan
neer het door de Maleiers in mijn
vaderland op het schiereiland Ma-
lakka in Achter-Indië, gevonden
was, want die inboorlingen smul
len van alle krokodilleneieren, wel
ke zij te pakken kunnen krijgen.
Mijn lieve moeder, een flinke kro
kodil van een Meter of vier leng
te, had haar twintig eieren even
wel goed verborgen onder een mas
sa rottende bladeren en water
planten in een putje aan den oever
van de rivier.
Toen ze daarmee klaar was, ging
ze er niet op zitten, evenals buur-
mans kippetje, maar ze bleef in de
nabijheid om de wacht te houden.
De zon en de rottende planten
zorgden voor de noodige warmte.
Zestig dagen lang heeft moeder 'n
oog in 't zeil gehouden. Daar hoor
de ze op een morgen een zacht ge
kwaak in den eierhoop. Dat ge
luid maakten wij, jonge krokodil
letjes; we wilden er uit Moecler
luisterde met de grootste aandacht,
en vader ook, evenals nog een stuk
of wat andere krokodillen. Daar
barstte het eerste ei open. Mijn
oudste broertje kroop er uit en
hap deed vader en meteen was
het ventje verslonden. Mij oudste
zusje was voor moeder; het kindje
ging denzelfden weg op. De buren
deden ook mee en eindelijk kwam
ik voor den dag. Ik wist natuurlijk
in mijn naaste omgeving den weg
niet, want ik had er nog nooit een
voetstap gezet, maar ik liep toe
vallig den goeden kant uit en zat
weldra verborgen tusschen een
groepje rietstengels.
Moederliefde Vaderliefde Me
delijden Daar noem ik drie za
ken, die bij de krokodillen even
onbekend zijn, als bij jullie waar
schijnlijk Latijn en Grieksch.
Voor de jonge krokodilletjes
zorgt dus niemand, maar gelukkig
zijn we van nature direct in staat
om voor ons zelf te zorgen en een
uur na mijn intrede in de wereld
was ik al zóó verzadigd van wor
men, slakken en jonge vischjes, dat
ik even pauze kon houden om de
omgeving te verkennen.
Vader heb ik nooit meer terug
gezien. Moeder heb ik nog één
maal ontmoet. Ze kroop hijgend
over een zandbank. Ze had zich
verslikt in een voetbal, die te wa
ter was geraakt en dien zij door
zijn vlugge beweging voor een of
ander dier had aangezien,
Ze herkende mij niet eens en ik
maakte mij uit de voeten; ik dacht
aan den korten levensduur van
mijn oudste zusje
Ik at flink, ik groeide goed en ik
nam gaandeweg de manieren en
gebruiken over van mijn medekro
kodillen. Ik verschalkte ook wel
eens een jong hondje, dat zich te
dicht bij den oever waagde. De vol
wassen exemplaren van mijn fami
lie loerden ook op oude honden,
maar die waren niet gemakkelijk
te bekomen. Wanneer een groote
hond aan den waterkant kwam Om
te drinken, bleef hij eerst stil staan
om goed uit te kijken. Dan nam hij
gauw een paai' slokjes en dan ging
hij vlug een eindje van den kant af.
Daarna kwam hij terug, weer even
kijken en weer een paar slokjes
Dan wegloopen en even later nog
een slokje. En zoo deed hij een
keer of vijf, totdat hij genoeg had.
Paarden en buffels werden door
de inboorlingen naar de rivier ge
leid om ze te laten drinken, maar
dan sloegen de mannen eerst een
oosje met lange stokken in het
water om de krokodillen weg te
jagen en dan pas lieten ze hun die
ren den dorst lesschen. Die men
schen wisten wel, dat een groote
krokodil er niet tegen op zag om
zelfs paarden en koeien bij een
poot te grijpen.
Eén krokodil in onze rivier was
een ware reus; hij was acht Meter
lang Wij noemden hem altijd opa.
Aan hem heb ik het eigenlijk „te
danken", kan ik gerust zeggen, dat
ik hier in „Artis" ben.
Dat kwam zoo.
Opa had voor zijn groote lichaam
verbazend veel voedsel noodig.
Visschen, wilde zwijnen, slangen,
herten, kalveren alles was van
zijn gading. Hij stond bij de men
schen daar in de buurt goed aan
geschreven. Ik zal niet beweren,
dat ze hem als een heilig dier be
schouwden, zooals de Egyptenaren
indertijd deden ten opzichte van
hun Nijlkrokodil, maar toch had
den ze eerbied voor hem en zoo af
en toe gaven ze hem een zwijn of
een kalf cadeau.
Of „opa" daardoor een beetje
overmoedig werd, weet ik niet,
maar op een zomeravond, toen 'n
twintigtal mannen verfrissching
zochten in het heldere water der
rivier, sloop opa onder water naar
hen toe. Een schreeuw En één
van de zwemmers, toevallig het
dorpshoofd, verdween voorgoed
onder de oppervlakte.
Nu was het uit met den eerbied
voor opa. Men had hem duidelijk
herkend; hij was de moordenaar.
De bewoners van een stuk of vier
dorpen trokken er met alle moge
lijke wapenen op uit, om opa te
dooden en niet alleen hem, maar
tevens alle andere krokodillen,
welke zij op hun tocht konden te
pakken krijgen.
Bij die gelegenheid werd ik ook
gevangen. Ik was al een heele
knaap van twee Meter lengte en
ik had een gebit van vier-en-zestig
tanden, dus tweemaal zooveel als
een mensch en mijn tanden waren
allemaal „echt", wat lang niet van
alle menschentanden gezegd kan
worden.
Ik zag er dus gevaarlijk uit,
maar met behulp van touwen en
netten had men mij levend gevan
gen en ik was al zeg ik 't zelf
mooier dan mijn kameraads,
doordat ik, als een echte moeras
krokodil, een aantal donkere vlek
ken vertoonde op een gelen onder
grond.
„Hem niet dood maken riep
Abdul Azis, de eerste Minister van
Djohoré, zoodra hij me zag. Hij
was de voornaamste van het jacht
gezelschap en werd gehoorzaamd.
Op zijn bevel werd, mijn muil dicht
gebonden, zoodat ik niet bijten
kon en er werd een stevig touw
om mijn staart gewonden, zoodat
ik niet kon slaan.
Nu was ik weerloos en in dien
toestand werd ik in een kist ge
pakt en op een stoomboot ge
bracht, met bestemmingAm
sterdam.
Wat zou er in die stad met mij
gebeuren Voor een aquarium in
de huiskamer was ik veel te groot!
Zou ik dan mijn huid moeten af
staan voor het vervaardigen van
mooie damesportemonnai's van
echt krokodillenleer Dat leek me
levensgevaarlijk Het liep goed
af; ik werd geplaatst in een flink
bassin in het Reptielenhuis in Ar
tis. Ik maakte daar kennis met wel
een stuk of tien krokodillen en
kaaimannen van allerlei soort. De
grootste is een Mississippi-kaai-
man van drie Meter lengte. Wij
noemen hem oudoom. Hij is hier
al vijf en dertig jaar. Hij komt van
Hagenbeek te Stellingen bij Ham
burg en toen hij hier arriveerde,
was hij een baby van dertig c.m.
lengte. En nu is hij de grootste van
ons allen, dus moet hij hier wel
een goed leven gehad hebben.
Toen ik hier pas was, hapte hij
ter kennismaking even in mijn
staart, maar hij beet niet door. t
Is in den grond wel een goede
slokker en ik mag lijden, dat hij
heel oud wordt. Daar is ook wel
kans op, maar in één opzicht moet
hij voorzichtig zijn: hij kan soms
zoo loerend kijken naar onzen op
passer net alsof hij denkt: „Jou
zou ik wel lusten En als nu op
een warmen zomerdag de oppas
ser eens een bad gaat nemen in
ons bassin, en „oudoom" weet zich
niet te beheerschen, dan gaat het
met den oppasser precies als met
dat dorpshoofd op Malakka, maar
dan zal het ook met „oudoom" wel
even slecht afloopen als indertijd
met „opa".
En hoe zal het dan met de an
deren gaan Zullen de menschen
van mij zeggen: „Spaar hem, want
het is zoo'n mooi, lief dier Ik
betwijfel het zeer.
Toch heb ik sinds gisteren weer
meer moed gekregen. Je moet we
ten: ik zat in mijn bezordheid op
mijn eentje een beetje te huilen.
Daar kwam een jong krokodilletje
van een jaar of achttien naar mij
toe. Hij is de eenige van ons ge
zelschap, die hier geboren is, en
dus is hij van alles in onze omge
ving goed op de hoogte.
„Wat scheelt er aan vroeg
hij. Ik vertelde hem, wat mij hin
derde.
„Spaar dan je traantjes maar
zei hij. „In de eerste plaats zijn
krokodillentranen hier toch niet
erg in tel en in de tweede plaats