ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
a-25
IVAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDURGSCME COURAhTI
3XEI1KIHGEEK
16 Sept. 1933 Hl
SEPTEMBER.
HET VISCHJE.
RAADSELHOEKJE.
X - Io rij een dans.
X 2o rij een jongensnaam.
X 3o rij een lichaamsdeel.
X 4o rij 'n planken loods.
X 5o rij 'n deel van je gebit
X 6o rij het tegenoverge-
X stelde van recht.
X 7o r9 een bindmiddel.
X 80 rij iets dat, hoe
X warmer het wordt,
stijgt.
ÜtS
ZEEUWSCHE KRONIEK.
STERVENDE ZOMER.
geef ik je de verzekering, dat on
ze oppasser hier nooit een bad zal
nemen. Ik zwem hier nu al acht
tien jaren rond en ik heb hem nog
nooit te water zien gaan lk denk,
dat het hem verboden is."
Dat gaf mij moed. Ik haalde diep
adem en, volkomen tevreden met
mijn bestaan in „Artis dacht ik
weer aan den Indischen reus, aan
wiens onvoorzichtigheid ik mijn
overplaatsing naar Amsterdam
moest toeschrijven en ik fluister
de: „Opa Ik dank u
door
C, E. de Lille Hogerwaard,
September En de zon schijnt,
Maar wij moeten naar school,
'k Bleef ook veel liever buiten.
En maakte pret en jool
Maar eig'lijk is het extra
't Weer is zoo lang al fijn,
Want ook in de vacantie
Was 't meestal zonneschijn
We kunnen nog genieten
Van heel wat straaltjes zon.
Zou ieder dat nu doen ook
Zooveel als hij maar kon
September En de zon schijnt,
't Is buiten volop feest
Wie oogen voor natuur heeft
Geniet nu wel het meest
En moeten w' ook naar school toe,
Vaak gaan wij er op uit.
Dan dansen en dan springen,
Dan zingen we heel luid:
Blijf lang nog schijnen, zonlief
Je maakt ons altijd blij,
Want o je bent zoo welkom,
In 't bosch, het park, de
hei
In een kleine glazen kom
Eens een zilvervischje zwom.
't Diertje was van zusje Door
Een heel kwartje gaf z' er voor.
't Vischje zwom zoo lust'loos rond,
Zocht, of het een uitweg vond,
Stiet met 't kopje tegen 't glas
't Blonk of het van zilver
was.
Kind, die kom is veel te klein
'k Wou niet graag jou
vischje zijn;
Zoo sprak Oma op een keer.
Toe, geef het de vrijheid
weer
In den vijver bij Oom Piet
Heeft het stellig geen
verdriet;
't Is daar ruim en mooi en
frisch,
Juist iets voor zoo'n kleinen
visch.
Zullen wij meteen maar gaan
Kleed je dan maar even aan;
In den bus zijn wij er gauw.
Door keek, of ze schreien
zou.
Maar haar hartje overwon
Weldra scheen toen weer de
zon.
Oma 1 riep ze, 'k doe het,
hoor 1
Vindt je dat niet lief van Door
Hermanna.
Broertje wou zoo graag eens
„vliegen",
Mams zei: je bent veel te
klein 1
Nu, als 'k groot ben, sprak
toen Broertje,
Wil 'k een echte „vlieger"
zijn 1
't Oudste zusje moest zóó lachen;
„Vliegenier" was immers 't woord!
En de jongen had dit stellig
Al wel twintig maal gehoord
Vlug zocht zij den grootsten
vlieger,
O
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Eskader. Kaars, rad, Ede, kaas,
kers.
2. A Amerongen.
Ems
leest
L e e r s u m
Am e r o n g e n
Maandag
regen
hek
n
Dien z'in huis maar vinden kon.
Gaf hem Broertje en zei vroolijk:
Als je hier eens mee begon
Houd je vast aan dezen vlieger
En ga mee hoog in de lucht,
Dan is Broertje zelf een
„vlieger";
Wordt dat niet een mooie
klucht
Broertje keek wel wat bedenk'lijk
Naar dien vlieger van papier
En zei: Neen, ik blijf toch liever
Eerst nog maar een poosje
hier
Hermanna.
3. Heel gaarne roep ik uw hulp in,
als ik in verlegenheid zit.
(Nero),
Moeder zal vandaag waarschijn
lijk komen. (Alva).
Als je toch telefoneert, laat dan
tong bezorgen. (Danton).
4. Een zwaan (waan.)
VOOR KLEINEREN.
1. Schip, breuk; schipbreuk.
2. Pil, lip.
L
E
K
E
P
E
K
E
I
4. Sterrekers, Oost-Indische kers.
o
OM OP TE LOSSEN.
o
VOOR GROOTEREN.
1. Schrijf onder elkaar:
lo een sappige vrucht.
2o een boom.
3o een viervoetig dier.
4o een drank.
5o een roofvogel.
6o een ander woord voor ver
duistering.
7o een bloem.
8o een voorwerpje, dat bij de
meeste handwerken ge
bruikt wordt.
De beginletters vormen van bo
ven naar beneden gelezen, den
naam van een bekend zeeheld.
2. Mijn geheel wordt met 4 woor
den of 16 letters geschreven
en noemt een bekend spreek
woord.
9, 4, 6, 3, 15, 16 is een groote
handelsstad.
Een 14, 4, 9, 5, 6 dient om te ma
len.
Een 2, 1, 14, is een jong vier
voetig dier.
8, 7, 1, 14, is een plaats in N.-
Holland.
Een 14, 10, 11, 12 is een water
plas.
Een 13, 12, 1, 14 is een vervoer
middel.
Een 3, 1, 9 ligt tusschen bergen.
1, 12, 16, 4, 2, 7 is een jongens
naam.
3. Verborgen plaatsen in het bui
tenland.
We gaan met Toos, Em, Lina en
Betsy fietsen.
Vader vindt het grove net iets te
klein voor het doel.
Laat An gerust komen, als zij
graag wil.
Als u hem noodig heeft, moet u
hem roepen; hij zal in zijn ka
mer zitten.
Zeker, u kunt op mij rekenen; ik
wil natuurlijk graag komen.
4. Welke bladen en zelfs takken
kunnen wandelen
VOOR KLEINEREN.
1. Welke bloemen kun je niet pluk
ken
2. Op de zigzag-kruisjeslijn komt
de naam van een plaats in den
Achterhoek.
9o rij een kleur.
lOo rij het tegenoverge
stelde van gezond.
3. Welk roosje heeft geen doornen,
Is eig'lijk zelfs geen roos,
Terwijl het toch 'n bloem is?
Men denkt aan slaag altoos,
Wanneer men 't bij zijn naam
noemt.
't Bloeit in het korenveld,
Maar toch is men in tuinen
Er vaak ook op gesteld.
4. Met m ben ik een vogel, met 1
een groot roofdier en met Z
een bewoner van een provin
cie in ons land.
0 C/3
z! Ou
o p Q
9
.JO,
- a o
<9 -
a
30.
2*
CO, o
o
f 3
5?
G. 09
•H
e exa-
franco
Ui
X' V A c
yt&t1, v,
.-> 0 -•
v A 'A F'va'A 'r-A:-" V -A
f A A A
I 2
a> -H rr,
£1 m
I Z
IC m
S3
O
i!P^
Uitgestelde Verwachting.
Een goed Nederlandsch spreek
woord zegt, dat een mensch leeft
om te hopen. Zoo letterlijk opgevat
zou het beteekenen, dat het doel
van het menschenleven de hoop
wezen zou. Ieder voelt, dat dit
niet zoo is en niet zoo kan wezen,
Beter zou het daarom wezen, wan
neer we zeiden dat een mensch al
hopende leeft.
Als we daar even over naden
ken komt ons de juistheid ervan
wel heel duidelijk voor den geest.
Van den éénen leeftijd in den an
deren; van het ééne jaar in het an
dere; van den éénen dag in den
andere wordt een sterveling ge
dreven door de hoop. We bouwen
van dag tot dag aan het huis on
zer verwachtingen. Dat doen we,
omdat we hopen,
Maar de hoop stelt teleur en de
verwachting wordt uitgesteld van
vandaag op morgen, van morgen
op overmorgen. Zoo gaat het al
maar door. Tot dat de werkelijk
heid van het leven ophoudt of tot
dat iemand door al die uitgestelde
verwachtingen zoo murw geslagen
werd, dat hij zelfs op hield te ho
pen. Maar zou dat mogelijk we
zen Zou de man, die „levens
lang" kreeg binnen de vier kale
muren van zijn cel ophouden te ho
pen, te verwachten den dag, dat
hij weer terugkeeren mag in de
vrije maatschappij tegen wier recht
hij zondigde Ook deze man gaat
nog door de eene uitgestelde ver
wachting te stapelen op de andere.
Wij zouden misschien zoo kunnen
zeggen: alleen de zelfmoordenaar
heeft opgehouden nog iets van het
leven te verwachten. Anders zou
hij tot die ontstellende daad niet
zijn gekomen. Immers: hoop doet
leven.
Nu is het wel heel merkwaardig,
dat de hoop zoo'n heel taai leven
heeft. Hoe ontelbare malen ook te
leurgesteld en uitgesteld, ze geeft
het niet op. Ze kan het ook niet
opgeven, want als ze het opgaf,
dan zou ze zichzelf niet meer we
zen. Een vruchtboom, die geen
vrucht draagt houdt op vrucht
boom te wezen. Hij heeft zichzelf
uitgeschakeld, onmogelijk gemaakt.
Wat van den enkelen mensch
geldt, dat geldt ook van het ge
heel. Als een mensch ziek is; ern
stig ziek, zoodat de angstige vraag
rijst: kan hij nog beter worden
dan hoopt men op herstel. En ieder
heel klein teekentje, dat in de
goede richting wijst, wordt met
vreugde begroet, omdat het de le
venskans verhoogt.
De maatschappij onzer dagen is
ook heel erg ziek. De geneeshee-
ren zijn vele en haast evenveel
zijn de diagnosen. En nog talrijker
de geneesmiddelen, welke aange
wend en aangeprezen worden. Met
spanning volgt haast ieder het
verloop van de ziekte. Telkens
weer hoopt men dat beterschap
intreden zal. Men let op de kleine
lichtpuntjes o zoo klein nog
maar en men verheugt zich: 't
gaat toch wat beter worden. En de
een zegt het tot den ander en sa
men worden dan de kansen op het
economisch herstel van alle kan
ten bezien.
Maar telkens wordt ook hier
weer de verwachting uitgesteld,
't Schijnt wel een heel wreed spel,
dat met de arme zoo geslagen we
reld wordt gespeeld. En toch leeft
de verwachting op betere tijden
voort. En ieder program, dat wordt
ontwikkeld en iedere nieuwe par
tij, die wordt opgericht, iedere
leus, die wordt opgeheven is een
bewijs, dat een uitgestelde hoop
geen afgestelde verwachting is.
Ze moge dan aanstonds geen prac-
tisch resultaat hebben; het indi
rect gevolg is oneindig veel groo-
ter. Want ze houdt de veerkracht
erin; ze doet den moed niet ver
liezen; ze houdt hoofd en hand aan
den arbeid.
En daarin ligt de waarborg van
den beteren tijd, die komen gaat.
De mensch gaat heen, maar de
menschheid leeft voort. En wat ve
len der nu levenden niet meer zul
len aanschouwen misschien, dat
zal tóch komen: een wereld, die
beter is in haar omstandigheden
dan waarin wij thans leven. Dat
die komen gaat daarvoor is
waarborg de uitgestelde verwach
ting, die verwachting blijft, niette
genstaande het uitstel. Want de
hoop is in het leven van den en
kelen mensch en van de mensch
heid de veer, die de spanning vast
houdt.
J. Nagel.
16 September 1811.
De prachtige St. Janskerk te
Sluis wordt door onvoorzichtig
heid van een loodgieter een prooi
der vlammen.
De kerk was de grootste van
Staats-Vlaanderen; de toren
scheen bestemd om nog hooger
te worden opgetrokken. Prachtige
grafmonumenten wlren in de kerk
aanwezig. Jammer dat de kerk
niet meer werd opgebouwd. Eerst
in 1823 begon men aan de op
ruiming van de bouwvallen. De
Roomsche kerk, waaraan in 1828
werd begonnen te bouwen, werd
voor een groot deel opgetrokken
van de steenen der verbrande St.
Janskerk. De kerkvoogdij der
Ned. Herv. Kerk gaf in 1931 eeni-
ge kubieke meters Doorniksche
kalksteen, afkomstig van de oude
St. Janskerk voor de restauratie
der Hervormde kerk te Kadzand,
welke kerk 12 Juli 1931 in gebruik
is genomen. De tegenwoordige
Hervormde kerk te Sluis werd in
1823 gebouwd, op een plein ont
staan door het verwoesten van
huizen bij een vroeger bombarde
ment. De godsdienstoefeningen
werden na den brand in de St.
Janskerk gehouden in de oude
Fransche kerk tot 21 Augustus
1825, toen de nieuwe kerk werd
ingewijd.
18 September 1668,
Prins Willem van Oranje in Zee
land als Eerste Edele gehuldigd.
Op Zondag 6 Nov. 1652 was stad
houder Willem II op 24-jangen
leeftijd aan de kinderziekte over
leden. Zijn zoontje Willem werd
Maandag 14 November, dus 8 da
gen later, geboren. Het stadhou
derschap, door zijn voorvaderen
bekleed, werd afgeschafd. De Sta
ten der gewesten trokken vele
voorrechten der stadhouders naar
zich toe. De Staten van Zeeland
verklaarden zelfs het recht van
Eerste Edele, dat de prinsen van
Oranje gehad hadden als markies
van Veere en Vlissingen, verval
len. Later zijn de Staten verandert.
In 1660 drongen zij bij Holland er
op aan om den jongen prins, als hij
18 jaar is, tot stadhouder te be
noemen. Natuurlijk wilde Jan de
Wit en zijn partij hiervan niets we
ten. Besloten werd, dat Holland
voor de opvoeding van den prins
zou zorgen. In 1667 eischten de
Staten van Zeeland de verheffing
van den prins tot stadhouder, al
thans zeker tot lid van den raad
van state. Holland weigerde weer.
In het volgende jaar was er te
Veere een opschudding ten gunste
van den prins. Constantijn Huygens
wist de twist te stillen. Toen prins
Willem in den nazomer van 1668
in de omgeving van Breda op de
jacht was, werd hem verzocht naar
Zeeland te komen. Met groot ge
juich werd hij te Middelburg inge
haald. Den 18den Sept. herstelden
de Staten de rechten als Eerste
Edele, den prins toekomende. In
dezelfde maand werd hij te Veere
en te Vlissingen als heer gehuldigd.
Tot zijn vertegenwoordiger als
Eerste Edele benoemde hij Jonker
Willem van Nassau, heer van
Odijk.
20 September 1549.
Filips II, zoon van Karei V,
wordt te Reimerswaal gehuldigd
als toekomstig graaf van Zeeland.
Filips was opgevoed in Spanje.
Op verzoek van zijn vader was hij
naar de Nederlandsche gewesten
gekomen om zich in deze erflan
den te laten huldigen als toekom
stig Heer. Hij kwam voor Zeeland
naar*de stad Reimerswaal om zich
hier aan de Staten en de Edelen
voor te stellen. Hij verklaarde zich
te zullen gedragen overeenkomstig
de verplichtingen, die sinds Filips
de Schoone op de graven hadden
gerust. De Staten van hun zijde
beantwoordden de gelofte met
den eed van trouw volgens de
rechten en privilegiën van Zee
land.
20 September 1802.
Jan Catoen en Francis Mertens,
twee beruchte inbrekers, worden
te Middelburg voor het stadhuis
opgehangen.
Van al de personen, die in Zee
land tot de galg veroordeeld zijn,
kunnen wij geen melding maken.
Doch over „de bende van Jan Ca
toen" wordt door bejaarde men-
schen, die het van hun ouders heb
ben gehoord, nog wel eens gespro-
ken. Behalve genoemde Mertens
had Jan Catoen nog andere hand
langers. De Walchersche bevol
king had eerst rust, tot dat Jan
Catoen en zijn gezel waren opge
hangen, Zij waren de laatste, wier
lijken naar het galgenveld werden
gebracht om daar aan kettingen
te worden opgehangen, teneinde
door de „injuriën der lucht en het
gevogelte des hemels te worden
verteerd". Het galgenveld lag op
de grens van Middelburg, Ritthem
en Nieuw- en St. Joosland. De
plaats wordt nog zoo genoemd.
Na 1802 werden de opgehan-
genen dadelijk begraven. Wij meld
den reeds in de Kroniek, dat Jan
Baptiste de Loeil in Zeeland de
laatste was, die tot de galg werd
verwezen(ll Febr, 1850).
21 September 1858.
Het nieuw gegraven deel van
het kanaal van Sluis naar Brugge
wordt in gebruik genomen.
Toen het Zwin meer en meer
verzandde en de wateren tusschen
de eilanden van Staats-Vlaande-
ren ondieper werden, werd meer
dan eens het plan gevormd om
van Brugge langs Sluis een kanaal
te graven naar de Schelde. Napo
leon, die deze streek op 3 Octo
ber 1811 heeft bezocht, zou het
oude plan ten uitvoer doen bren
gen, Spaansche krijgsgevangenen
moesten medehelpen aan het gra
ven van het zoogen. Napoleonska
naal. Men was nog niet aan Sluis
gekomen, toen in 1813 door den
val van Napoleon het werk ge
staakt werd. Het duurde tot 1857
voor begonnen werd om het ka
naal door te trekken tot Sluis,
zooals een gedenksteen tegen de
kade te lezen geeft. Op 21 Sept.
van het volgende jaar werd het
plechtig ingewijd.
Het oude voornemen om het ka
naal tot Breskens te verlengen
bleef onuitgevoerd.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden.)
De zomer kwam in vol ornaat
van rood en groen en goud-brocaat
en duizenderlei verven;
de zomer was in volle fleur
'n feest van sprankelende kleur
dat gaat nu langzaam sterven.
De zomer gaf 'n langen tijd
zijn schaterende vroolijkheid
vol levenslust en kracht;
die neemt nu af maar wonder mooi
blijft tot het laatst z', kleurentooi
van ongekende pracht.
De zomer gaat heel langzaam aan
onmerkbaar haast bij ons vandaan
met duizenderlei verven;
De zomer gaat in groot ornaat
van geel en rood en goud-brocaat
in volle schoonheid sterven,
G. Budde,