KUNST EN WETENSCHAP. HERINNERING AAN HERMAN POORT. WAT DOEN Z'OP DE HOEVE? BOEKENSCHOUW. de groepen verdeelt en over de wijze, waarop de door God geeischte kerke lijke eenheid zou kunnen worden ver kregen; deputaten te benoemen a. om een. publiek getuigenis samen te stellen en te publiceeren; b. bovengenoemd schrijven tot de Chr. Ger. Synode te richten en c. indien op grond van het ingekomen antwoord het wenschelijk en mogelijk blijkt nader te contact te zoeken dit te doen, Ds. A. Schweitzer rapporteeerde over de voorstellen van de Part. Synoden van Utrecht, Zuid-Holland, Zuid-Bra bant en Limburg en de kerk van Ulrum om te komen tot een herdenking van de Afscheiding van 1834 .Na breede discus sie, besloot de Synode de kerken op te wekken om op Zondag 14 Oct. 1934 een dank- en bedestond te houden ter her denking van de Afscheiding en daarbij een feestcollecte te doen houden en be sloot dat die geheel zal worden be stemd voor de kas voor noodlijdende kerken. De arbeid van het comité dat is opgericht tot herdenking van de Af scheiding onder eere-voorzitterschap van den minister-president Dr. H. Colijn, waarin tal van vooraanstaande Geref. hebben zitting genomen zal de Synode bij de kerken aanbevelen. De slotzitting. In de Vrijdagavond gehouden slotzit ting werd o.a. gerapporteerd over de evangelisatie onder de schipperskinde ren; over de handelingen van het mo- deramen van de vorige synode in be trekking tot het catechetisch onderwijs aan schipperskinderen; over een schrij ven van de Ver. voor Nat. Chr. Onder wijs van den Prot. Chr. Schippersbond. De synode sprak uit dat zij geen taak heeft in betrekking tot het onderwijs aan schipperskinderen, maar het be treurt dat zooveel schipperskinderen nog geen Chr. onderwijs ontvangen. De synode besloot dat de rooster voor de schipperscatechisatie nog eens weer zal worden gepubliceerd. Ds. Hey van Koudekerke rap porteerde over een schrijven van de classis Amersfoort in betrekking tot 't nationaal-socialisme. De synode ver wees de classis terzake naar haar uit spraak over de Chr. Dem. Unie. Tenslotte bracht prof. dr. J. Ridder bos van Kampen rapport uit over de zekerheidsstelling van de kerkelijke goederen. De synode behandelde deze zaak in comité-generaal-zitting. Prof. Ridderbos deed daarom alleen maar voorlezing van de voorgestelde conclu sies. Besloten werd in de kerkenorde daartoe een nieuw artikel 84 in te voe ren en de overige artikelen een nummer te doen opschuiven, terwijl aan de Re geering zal worden kennis gegeven van de veranderde kerkenorde. Ook deelde de voorzitter mede wel ke beslissing in geheime zitting geno men is in betrekking tot het weder in hun ambt herstellen van losgemaakte predikanten of predikanten welke ont slag namen en thans weer in het ambt begeeren te komen. De synode heeft benoemd tot depu taten voor de kas tot steun bij de uit voering van art. 13 K. O. o. a. ds A. Scheele te Ka pelle Biezelinge; C. P. Pouwer te Middelburg. Voor de zending onder de Heidenen en Mohammedanen o.a. ds. A. C. Hey te Koudekerke. Voor de geestelijke bearbeiding van de verstrooide Geref. in Ned. Indië o.a. ds. A. H. Wiersinga te Vlissingen. Rede van den Praeses. Aan het einde van de zittingen hiedl de praeses, dr. K. D ij k, een rede waar aan we het volgende ontleenen: Na een herinnering te hebben gege ven aan de rede waarmede de presi dent van de vorige synode van Middel- burg-1896, wijlen ds. B. v. Schelven, haar sloot, wees spr. erop, hoe ds. v. Schelven zijn blik eerst richtte naar het verleden vervolgens naar het heden en dan naar de toekomst. Als spr. zoo een terugblik werpt op deze synode dan meent hij dat thans niet zulk een som bere toon over het verleden behoeft te worden gehoord als in 1896. De vele ge wichtige zaken op deze synode behan deld geven voldoende getuigenis dat 't leven in de Ger. kerken nog klopt met sterken slag. Spr. releveerde de voornaamste van de vele afgehandelde punten van het agendum. De synode moet afwachten hoe over haar werk in het midden der kerken zal worden geoordeeld. Spr. dankt de Part. Synode van Zee land voor den tocht over Walcheren en den kerkeraad van Domburg voor de vriendelijke ontvangst, om een persoon lijk woord te spreken in verband met net in hem gestelde vertrouwen als pre sident. Voor de prae-adviseerende hoogleer- ^enwT°ode,hie,rna,het woord Pro*- dr. t. W. Grosheide, die er aan herinnerde hoe de groote generatie die in 1914 op de synode naar voren trad thans geheel is weggevallen waardoor de verant woordelijkheid van een jonger geslacht van professoren toeneemt. Spr. huldig- 1 Prudent voor zijn eminente ng en bad hem Gods zegen toe. Na mens de synode sloot de assessor, ds- J. L. Schouten zich daarbij aan. Nadat staande gezongen was P<s 171 1 en 3 ging dr. K. Dijk' in Pegging voor en sloot de president om tegen middernacht de Gen. Synode van Mid delburg, die precies drie weken duurde. Het avondblad van de Nieuwe Rott. Courant is bezorgd en bij het ontvou wen van de fotopagina worden m'n oogen dadelijk in blijde herkenning ge trokken naar den vriendelijken sympa thieken kop van mijn ouden leermeester Herman Poort, letterkundige en journa- 1 st te Groningen.... en dan lees ik daar die ontstellende woorden: vandaag aldaar overleden. Nog dezen zelfden middag schreef ik aan hem onbewust zelfs van zijn ziek te over mijn voordrachtplannen voor het nieuwe winterseizoen. Hij stelde im mers altijd nog zoo heerlijk belang in ales, kon zoo enthousiast meeleven en wist zoo prachtig raad te geven.... Herman Poort gestorven! Daar moet bij dit onverwacht bericht een schok gaan door ieder, die hem persoonlijk gekend heeft, door ieder die iets heeft mogen begrijpen van den rijkdom van zijn geest. Op zeldzaam boeiende wijze wist hij de schoonheden van de litteratuur te ont vouwen, door een enkel woord, een en kel gebaar soms, de dieper gelegen waarden naar voren te brengen. Hij wekte in onze jonge harten een groote liefde niet alleen voor de letterkun de, maar ook voor de voordrachtkunst. Prachtig bouwde hij steeds zijn zinnen, vaak sprankelend van humor, en met zijn diepe warme stemgeluid, kon hij met groote innigheid een fijne ontroering uit zeggen, zonder de grens van het senti- menteele ook maar te benaderen. Kwis tig deelde hij van zijn innerlijken rijk dom mee aan allen, die daarvoor ontvan kelijk waren. Hem danken wij een zui veren grondslag, waarop we ons ge- heele verdere leven kunnen voortbou wen. En een jong kunstenaar, die in zijn oogen „veel beloofde voor de toekomst", kon er op rekenen, ook in later jaren door hem „niet te worden losgelaten". Zij het dan meestal uit de verte, per brief, steeds was hij bereid, met raad en daad te steunen, waar hij kon. Herman Poort was een Groninger, en zijn geboortegrond hield hem vast. Zijn liefde voor „het Grönneger land" en zijn al te groote bescheidenheid, waren ze ker oorzaak, dat hij niet in nog veel ruimeren kring vermaardheid genoot. Hij was in al zijn kinderlijken eenvoud een groot geleerde en daarbij één van die fijne geesten, die men slechts heel zel den in zijn leven ontmoet. Behalve „Enkele verzen" en tallooze critieken ook in de Middelburgsche Courant en letterkundige opstellen is er van hem niet veel gepubliceerd, maar wie den schrijver èn den mensc'h Poort nog wil leeren kennen, leze: zijn drie ragfijne schetsen, die onder den ti tel „Van Kinderen", zijn gebundeld. Het letterkundig lievend publiek zal geen nieuwe critieken en essays meer van zijn hand ontvangen, nimmer meer zal hij een zaal vol menschen meeslepen door zijn voordracht, Groningen, waar hij de ziel en het centrum was, van al wat Kunst mag heeten, Groningen zal zijn bekende forsche gestalte met de groote zwarte flambard boven zijn reus- achtigen zilverwitten krullenkop, zijn vriendelijk tintelende oogen en zijn jovi aal groetend gébaar moeten missen en velen zullen met' mij zijn sympathieke brieven, zijn stem en hartelijkheid moe ten ontberen, doch zijn geest, zijn groote fijne rijke géést zal blijven leven voor allen, die het voorrecht hadden hem te kennen. E. J. van den Broecke-de Man. NEDERLANTSCHE VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN. De vergadering te Middelburg, Zaterdag hield bovengenoemde ver eeniging haar jaarvergadering te Middel burg. Des morgens kwamen de afdeelingen van de Rijksarchivarissen en die van de gemeentearchivarissen iedjer afzonder lijk bijeen, resp. in een der zalen van het Zeeuwsch Genootschap der We tenschappen en in een der zalen van het Stadhuis. Eerst genoemde afdeeling vergaderde onder presidium van jhr. mr. D. P. M. Graswinckel uit den Haag. De vergadering koos in plaats van den genoemde, die niet herkiesbaar was, tot voorzitter jhr. mr. H. JL. Th. yan Rheineck Leyssius te den Haag tot be stuursleden mej, E, H. Korvezee te den Haag en de heer dr. A. L. Heerma de Vos te Leeuwarden, tot plaatsvervan gend bestuurslid den heer L. de Kruijff je Den Bosch en tot lid van de Cen trale den heer R. D, Baart de la Faille te Haarlem. De tweede afdeeling kwam bijeen onder voorzitterschap van den heer dr. H. P. Coster uit Groningen en koos in diens plaats tot bestuurslid en voor zitter den heer mr. A. de Cosquino de Bussy te Amsterdam, tot bestuursleden de heeren dr. H. P. Coster te Gronin gen en F- van der Meer van Kuffeler, tot plaatsvervangend bestuurslid den heer dr. W. S. Unger te Middelburg en tot afgevaardigde naar de Centrale den nieuwen voorzitter, den heer de Cos quino de Bussy, Naar aanleiding van het gebeurde te Vlaardingen, waar in de positie van den gemeentearchivaris een ingrijpende wij ziging is gebracht, is een bespreking ge houden over de door de afdeeling voor de toekomst aan te nemen houding. Des middags kwamen de beide af deelingen samen bijeen in het gebouw van Het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen onder presidium van den heer dr. W. Moll uit den Haag, die in zijn openingsrede herinnerde aan de redevoeringen van mr. S. Muller Fzn., nu 39 jaar geleden uitgesproken en die verleden jaar opgesteld door prof. mr. R. Fruin, die beide wezen op de slech te tijden. De slechte tijden van 1894 wa ren moeilijk op geheel andere wijze, dan die van heden. In 1894 waren de tijden speciaal slecht voor het archief wezen, thans bedreigen gevaren het archiefwezen, die niet alleen voor dat vak gelden, maar die allerwege tot ui. Al is op iedere, wèlgeordende, hoeve het gezag van den Baas absoluut, en ook de Vrouwe hieraan ondergeschikt, één terrein is er toch, waarop aan de Vrou we volledige vrijheid van handelen is verleend. Dat is de hoenderhof, In alles wat deze betreft, mag zij eigenmachtig optreden. De poelier koopt niet van den Baas, doch van de Vrouwe de jonge ha nen en de oude kippen. Zij verkoopt de eieren en voegt de ontvangsten bij haar huishoudgeld. Éénmaal echter heb ik ervaren, dat van absoluut gezag voor de vrouw geen sprake is, zelfs niet in den hoenderhof. Daar heerscht met despotischen dwang: de haan. Toen ik het eens bestaan heb, een staatsgreep uit te voeren, die den rood- gekroonden heerscher zijn troon kostte, waren de gevolgen daarvan zoo ijselijk, dat ik dit nooit ten tweeden male heb gewaagd. Het is al jaren geleden. De noodzaak tot bezuinigen begon zich, toen al, steeds sterker te doen gelden. Op een rustigen middag ging ik, in gedachten, eens na, of er niets meer was, dat onnut te loor ging, of nutteloos werd uitgegeven, toen er op eens, in de stilte, een triomphan- telijk: ku-ke-le-ku-u viel, dat onmiddel lijk van verschillende kanten beant woord werd. De hanen! Ja, die konden weg. We hadden nu kuikens genoeg. Het volgend voorjaar waren de jonge hanen volwassen. De oude konden dus best nu al worden opgeruimd, al wat dit maanden vroeger dan gewoonlijk. Wel kost het niet zoo heel veel, het voer voor acht hanen, maar een les uit mijn jeugd luidde: „je moet niet met guldens spa ren, je moet met stuivers sparen". Reeds den anderen dag kreeg de poe lier op zijn vraag: „is er nog wat te winnen, Vrouwe?", een toestemmend antwoord, en den eerstvolgenden markt dag nam hij de hanen mee. Nu hing een ongewone stilte over het erf. Van de mestvaalt klonk niet meer het zware: „uu-e-uu-uu" van de Rhode Island Reds, en de meest muzikale der Witte Leghorns antwoordde niet vroo- lijk uit het koeienbocht: „ku-ke-lu-re- ku-u-u". Ik kende ze allen aan hun stem, de acht burgemeesters, en ik wist, waar ieder bij voorkeur vertoefde. Ze hadden elk, van tijd tot tijd, een duel met een van hun rivalen uit te vechten, geen van allen echter duldden zij vrouwenruzie's. Wanneer soms twee kippen elkaar vinnig bekampten, schoot direct een haan toe, en joeg ze uit el kaar. Dan keek hij zelfvoldaan in het rond, nam een trotsche houding aan en kraaide luid Victorie. Nu was dit geluid verstomd. Helaas, het was de stilte voor den storm. In de nu volgende weken, viel het me op, dat de onderlinge vecht partijen sterk in aantal toenamen. Toen, op een middag, hoorde ik opeens een hevig tumult achter een der bijgebou wen. Ik liep er vlug heen, en zag een troep kippen, die, ditmaal eendrachtig, bezig waren een kuiken te vermoorden. Het luide piepen van het angstige dier tje, vermengd met de geluiden, die de moordenaressen maakten, was voor de andere kippen een sein: er is wat te doen. Van alle kanten kwamen ze aan, fladderend en struikelend van haast. Ik kwam te laat. Ik nam het levenlooze, bloedende lichaampje op en vroeg: „on natuurlijke monsters, aan welke duistere driften gehoorzaam je? Is het de afwe zigheid van het Gezag, of het gemis van den Echtgenoot, dat je tot deze schand daad drijft? Het bezit van man en kroost maakt een voorbeeldige Moeder van je, een toonbeeld van trouwe zorg en lief de, terwijl het gemis daarvan, je tot zulk een staat van verwildering doet verval len." Nu ze éénmaal bloed hadden geproefd, was er geen stuiten meer aan. Het kan nibalisme (want dat bleek het te zijn) nam zeer snel in omvang toe. We heb ben het doen eindigen door een maatre gel, die afdoende was, maar al mijn ge voel voor recht in opstand bracht. De j schuldigen mochten in volle vrijheid blij- ven rondloopen, en de onschuldigen slo ten we op in een ruime ren. Tot de jon- ge haantjes voldoende mans geworden waren om de regeering te aanvaarden, en de woelige geesten, die getoond had- den, de weelde van volkomen vrijheid j niet te kunnen dragen, te dwingen tot onderwerping aan hun Gezag. De natuur was ditmaal wijzer dan de Vrouwe van d'oeve. uiting komen. Spr, hoopt en vertrouwt, dat de verschillende openbare besturen het Nederlandsch archiefwezen niet zwaarder onder de malaise zullen laten uyuen dan andere takken van staats- provinciale- gemeente- of waterschaps- dienst, Als dit zoo is, dan zullen de Nederlandsche archivisten toonen goede vaderlanders te zijn. eij zullen in blijmoedigheid berusten in wat onvermijdelijk is. Maar het kan ook anders loopen. Spr. vreest wel eens, dat vooral op kleinere plaatsen een mentaliteit tot uiting zou kunnen komen, zooals die in 1894 nog tamelijk verspreid was, toen men o.a. meende, dat een goe de boekverkoopersknecht het werk zou kunnen doen en een ander sprak van een archivaris als een „luxe paard". Spr. herinnert ook aan een vraag hem gesteld door een invloedrijk persoon, in tijden, dat er van malaise nog geen sprake was, of hij meende, dat de Ha genaars minder gelukkig zouden zijn als er eens in het geheel geen gemeentelijke archiefdienst bestond. Spr. meent, dat men ook nu moet ontkennen, dat het archiefwerk een luxe zou zijn. Muller gaf destijds toe, dat een open baar bestuursvoorstel zonder archief dienst voor den oppervlakkigen be schouwer inderdaad even goed schijnt te werken als een, dat een archivaris ter beschikking heeft, maar zette uiteen, dat dit slechts schijn is en tot financieele zoowel als andere schade lijdt. Spr. be toogt, dat het bezit van een deskundig geleid archiefwezen de openbare bestu ren elk jaar opnieuw belangrijke tot gel delijke bedragen te herleiden, voordee- len brengt. Daartegenover staat, om nog bij het materieele te blijven, dat de ar chiefdiensten zelf uitermate weinig geld kosten, bijv. in Den Haag nog geen 0.06 pet. van het budget der gemeente. Ster ker echter dan uit materieele overwe gingen schijnt het spr. uit idieele be schouwingen bewijsbaar, dat het archief wezen niet als luxe dus ols in wezen overbodig mag worden beschouwd. De archieven toch behooren tot het cultu- reele bezit der natie. Voor de weten schap zijn geordende archieven volko men onontbeerlijk. Zonder hen is waar achtig historisch onderzoek, dat tot de bronnen gaat, niet denkbaar. Spr. acht de taak van een archivist van intrensiek hoogere waarde dan het werk van b.v. een bankdirecteur of een handelsman. Eerstgenoemde dient de cultuur, de an deren dienen het economisch belang. Wie het geestelijke stelt boven het ma terieele, zal dus moeten toegeven, dat het werk in laatste instantie belangrij ker is, dan dat van bankdirecteur of koopman. En waar niemand er een oogenblik aan zal denken de werkzaam heden dezer lieden een overbodige luxe te noemen, daar zal men dit a fortiori van die van den archivist nog minder mogen zeggen. Daarbij komt, dat dit werk niet zoo zeer geschiedt voor het oogenblik, maar als blijvende waarde voor de toekomst. Spr. weet wel, dat ook op archiefgebied de wetenschappelijke inzichten zich zul len evolueeren en de inventarissen op den duur zullen verouderen. Maar hun volkomen logische opbouw, het feit, dat zij trachten de administratie, die de ar chieven gevormd heeft, te weerspiege len, waarborgt, dat zij toch bruikbaar zullen blijven; inderdaad het werk, dat de archivisten verrichten is arbeiden mede voor wie na hen komen, Spr. per soonlijk, heeft in dit besef vele malen kracht gevonden tot voortgaan en het schijnt hem toe, dat dergelijke arbeid, verricht ook voor de toekomst, nimmer als weelde mag worden beschouwd. Zoo gelooft spr., dat de archivisten gerechtigd zijn hun vak te zien als een noodzakelijkheid voor ons volk en de maatschappij en voor een gezonde ont wikkeling der historische wetenschap. En daardoor zijn zij gerechtigd om, pal te staan wanneer men de belangen van het archiefwezen meer zou willen be dreigen dan die van andere dienstvak ken. Al zullen ook zij, het moge her haald worden, trachten met blijmoedig heid de offers te dragen, die, hen door bitteren noodzaak, maar dan met vol strekte rechtvaardigheid, zullen worden opgelegd in de toekomst. Spr. wijdde vervolgens woorden van waardeering aan de nagedachtenis van mr. J. A. G. Verspijck Mynssen, oud secretaris van het Algemeen Rijksar chief en van dr. H. A. Poelman, Rijks archivaris in Groningen en Drenthe. Ook aan den afgetreden Algemeen Rijksarchivaris, prof. R, Fruin, bracht spr. groote hulde en wees er op hoe zijn aftreden een groot verlies beteekent voor het geheele archiefwezen en in zonderheid ook voor de vereeniging. Al heeft men lang moeten wachten op de benoeming van een opvolger in de keu ze van den heer mr. R. Bylsma, ver heugt spr. zich zeer voor het archief wezen en voor de vereeniging, Spr. verklaart naar aanleiding van de ingevoerde bezuinigingen, dat het on- gewenscht is, dat vier van de elf pro vinciën eenvoudig zonder Rijksarchiva ris worden gelaten, dat het Rijk van drie ambtenaren het werk en het ver antwoordelijkheidsbesef van een Rijks archivaris vraagt, zonder ze in over eenstemming daarmede te bezoldigen. Na verschillende mutaties de revue te hebben laten passeeren, wees spr. er op, dat kort geleden groote en bedroevende schade aan het Rijksarchiefwezen is moeten worden toegebracht, toen de Al- gemeene Rijksarchivaris bij circulaire van 1 Augustus j.l. aan de Rijksarchiva- rissen had te berichten, dat de Minister van 0„ K. en W. tot zijn leedwezen had moeten besluiten voorloopig geen inven tarissen meer in druk te doen verschij nen. Een zeer ernstige beslissing inder daad. Waar welgeordende archieven, waarvan slechts een geschreven inven taris bestaat, op den duur niet wel ge ordend kunnen blijven, maar weder tot wanorde vervallen, hoopt spr. van har te, dat ook deze door noodzaak gedic teerde maatregel, niet lang van kracht zal behoeven te blijven. Inzake de gemeentelijke archieven had spr, minder mede te deelen, en kwam daarna tot de vereeniging zelve. Deze heeft drie leden verloren, twee door den dood en een door wanbetaling, doch twee nieuwe leden traden toe. Voor het archiefwezen is volgens spr. heel wat achteruitgang te boeken. En ook voor de archivisten zijn de tijden moeilijk. Hoe ontstellend is het, dat niet minder van 18 archiefambtenaren eerste en 45 tweede klasse geen of nog geen plaats aan een archief kunnen vinden. Het komend jaar zal stellig nog veie offers van de archieven en vair de leden persoonlijk vergen. Moge daarbij het be sef allen sterken, dat zooals spr. heeft getracht uiteen te zetten, het mooie werk er een is van nuttigheid en nood zakelijkheid, een werken voor een toe komst, die weer beter zal zijn. Met den hartelijken wensch, dat allen de sterkte geschonken zal worden in dit besef blijmoedig te dragen, wat hen zal worden opgelegd, verklaarde spr. de 42ste vergadering der vereeniging ge opend. Op voorstel van den voorzitter be sloot de vergadering een telegram van hulde te verzenden aan H. M. de Ko ningin, die juist te Amsterdam in het Stadion de tot nu ongekend groote volkshulde in ontvangst had te nemen, Eenige regelementswijzigingen wer den behandeld en goedgekeurd en o.a. bepaald, dat de provinciale archiefamb tenaren in de afdeeling van de Rijksar chivarissen zullen worden opgenomen. De vergadering herkoos tot bestuurs leden de heeren dr. P. A. Meilink, den Haag; jhr. mr. D. P. H. Graswinckel, den Haag; mr. A. L. Heerma de Vos, Leeuwarden; dr. E. Wiersum te Rotter dam en dr. W, Moll te den Haag. Laatst genoemde werd weder als voorzitter aangewezen. De volgende algemeene vergadering zal te Deventer plaats hebben. Na rondvraag sloot de voorzitter de vergadering. De leden begaven zich vervolgens naar de Abdijgebouwen, die onder lei ding van den districtsbouwkundige, den heer C. Barentsen en den griffier der Staten van Zeeland, mr. B. D. H. Teile gen, bezichtigd werden. Dit bezoek ging voor af aan een aan de tentoonstelling van teekeningen enz. van de Abdij in vroegere eeuwen, inge richt in het Rijksarchief door den Rijks archivaris, den heer mr. A. Meerkamp van Embden. Melis Stoke, De blinde en de lamme. Den Haag, Leopold, 1933, Het gebeurt wel eens meer dat een schrijver van humoristische romans tot het „ernstige" genre overgaat. Wij heb ben dit reeds gezien bij De Sinclair, die dit verschil zelf blijkbaar ook zoo sterk voelde, dat hij voor zijn serieuze romans een anderen naam koos, ol liever zijn eigen, n.l. Feenstra. Thans heeft Melis Stoke, die begon nen is als schrijver van een vermake lijke Rijmkroniek in „de Groene" en die daarna naam maakte met een viertal humoristische romans, een boek geschreven, waarin hij eens niet de pro blemen door humor wil doen vergeten, maar ze juist stelt en geheel tracht te ontleden. 't Motief is dat van een oude legen de: de blinde en de lamme trekken sa men door de wereld en wel zoo, dat de blinde voor den lamme loopt, terwijl de ze voor hem uitkijkt. Maar een vervolg op die legende vertelt hoe de kwaad aardige lamme den blinde van alles voorzette, omdat deze het toch niet zag. Tot de blinde eens een slang van hem kreeg en deze vol afschuw uitspoog, waarna hij zijn oogen wreef- en ziet, het slangevenijn maakte hem ziende. Toen hij de slang zag. wierp hij den lamme in 't vuur, maar het vuur genas ook den lamme, die ineens haastig de vlucht kon nemen De lamme is in deze roman de vrouw, die alles ziet, die vooral alles ziet aan komen, die het onvolledige, het einje van elke liefde steeds voorziet en de blinde is de krachtige, ongecompliceer de daad-mensch, die in de tropen een pionier was, maar tegenover de vrouw een stumper blijkt te zijn. Zijn zuivere goedheid trekt haar echter een tijd aan en samen aanvaarden zij de tocht, waar op zij ten slotte steeds meer vreemden voor elkaar worden. Het is niet doenlijk de geheele ge schiedenis in het kort na te vertellen, want zij is hiermee natuurlijk niet afge- loopen. Wij kunnen echter op een fout wijzen: het boek is a.h.w. geschreven uit den geest van de vrouw, of althans öm deze vrouw, maar dat is eenigszins ten koste van den man, den blinde ge-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 7