KUNST EN WETENSCHAP.
HERINNERING AAN HERMAN
POORT.
WAT DOEN Z'OP DE HOEVE?
BOEKENSCHOUW.
de groepen verdeelt en over de wijze,
waarop de door God geeischte kerke
lijke eenheid zou kunnen worden ver
kregen; deputaten te benoemen a. om
een. publiek getuigenis samen te stellen
en te publiceeren; b. bovengenoemd
schrijven tot de Chr. Ger. Synode te
richten en c. indien op grond van het
ingekomen antwoord het wenschelijk
en mogelijk blijkt nader te contact te
zoeken dit te doen,
Ds. A. Schweitzer rapporteeerde over
de voorstellen van de Part. Synoden
van Utrecht, Zuid-Holland, Zuid-Bra
bant en Limburg en de kerk van Ulrum
om te komen tot een herdenking van de
Afscheiding van 1834 .Na breede discus
sie, besloot de Synode de kerken op te
wekken om op Zondag 14 Oct. 1934 een
dank- en bedestond te houden ter her
denking van de Afscheiding en daarbij
een feestcollecte te doen houden en be
sloot dat die geheel zal worden be
stemd voor de kas voor noodlijdende
kerken. De arbeid van het comité dat is
opgericht tot herdenking van de Af
scheiding onder eere-voorzitterschap
van den minister-president Dr. H. Colijn,
waarin tal van vooraanstaande Geref.
hebben zitting genomen zal de Synode
bij de kerken aanbevelen.
De slotzitting.
In de Vrijdagavond gehouden slotzit
ting werd o.a. gerapporteerd over de
evangelisatie onder de schipperskinde
ren; over de handelingen van het mo-
deramen van de vorige synode in be
trekking tot het catechetisch onderwijs
aan schipperskinderen; over een schrij
ven van de Ver. voor Nat. Chr. Onder
wijs van den Prot. Chr. Schippersbond.
De synode sprak uit dat zij geen taak
heeft in betrekking tot het onderwijs
aan schipperskinderen, maar het be
treurt dat zooveel schipperskinderen
nog geen Chr. onderwijs ontvangen. De
synode besloot dat de rooster voor de
schipperscatechisatie nog eens weer
zal worden gepubliceerd.
Ds. Hey van Koudekerke rap
porteerde over een schrijven van de
classis Amersfoort in betrekking tot 't
nationaal-socialisme. De synode ver
wees de classis terzake naar haar uit
spraak over de Chr. Dem. Unie.
Tenslotte bracht prof. dr. J. Ridder
bos van Kampen rapport uit over de
zekerheidsstelling van de kerkelijke
goederen. De synode behandelde deze
zaak in comité-generaal-zitting. Prof.
Ridderbos deed daarom alleen maar
voorlezing van de voorgestelde conclu
sies. Besloten werd in de kerkenorde
daartoe een nieuw artikel 84 in te voe
ren en de overige artikelen een nummer
te doen opschuiven, terwijl aan de Re
geering zal worden kennis gegeven van
de veranderde kerkenorde.
Ook deelde de voorzitter mede wel
ke beslissing in geheime zitting geno
men is in betrekking tot het weder in
hun ambt herstellen van losgemaakte
predikanten of predikanten welke ont
slag namen en thans weer in het ambt
begeeren te komen.
De synode heeft benoemd tot depu
taten voor de kas tot steun bij de uit
voering van art. 13 K. O. o. a. ds A.
Scheele te Ka pelle Biezelinge;
C. P. Pouwer te Middelburg.
Voor de zending onder de Heidenen
en Mohammedanen o.a. ds. A. C. Hey
te Koudekerke.
Voor de geestelijke bearbeiding van
de verstrooide Geref. in Ned. Indië o.a.
ds. A. H. Wiersinga te Vlissingen.
Rede van den Praeses.
Aan het einde van de zittingen hiedl
de praeses, dr. K. D ij k, een rede waar
aan we het volgende ontleenen:
Na een herinnering te hebben gege
ven aan de rede waarmede de presi
dent van de vorige synode van Middel-
burg-1896, wijlen ds. B. v. Schelven,
haar sloot, wees spr. erop, hoe ds. v.
Schelven zijn blik eerst richtte naar het
verleden vervolgens naar het heden en
dan naar de toekomst. Als spr. zoo
een terugblik werpt op deze synode dan
meent hij dat thans niet zulk een som
bere toon over het verleden behoeft te
worden gehoord als in 1896. De vele ge
wichtige zaken op deze synode behan
deld geven voldoende getuigenis dat 't
leven in de Ger. kerken nog klopt met
sterken slag.
Spr. releveerde de voornaamste van
de vele afgehandelde punten van het
agendum.
De synode moet afwachten hoe over
haar werk in het midden der kerken
zal worden geoordeeld.
Spr. dankt de Part. Synode van Zee
land voor den tocht over Walcheren en
den kerkeraad van Domburg voor de
vriendelijke ontvangst, om een persoon
lijk woord te spreken in verband met
net in hem gestelde vertrouwen als pre
sident.
Voor de prae-adviseerende hoogleer-
^enwT°ode,hie,rna,het woord Pro*- dr.
t. W. Grosheide, die er aan herinnerde
hoe de groote generatie die in 1914 op
de synode naar voren trad thans geheel
is weggevallen waardoor de verant
woordelijkheid van een jonger geslacht
van professoren toeneemt. Spr. huldig-
1 Prudent voor zijn eminente
ng en bad hem Gods zegen toe. Na
mens de synode sloot de assessor, ds-
J. L. Schouten zich daarbij aan.
Nadat staande gezongen was P<s 171
1 en 3 ging dr. K. Dijk' in Pegging
voor en sloot de president om tegen
middernacht de Gen. Synode van Mid
delburg, die precies drie weken
duurde.
Het avondblad van de Nieuwe Rott.
Courant is bezorgd en bij het ontvou
wen van de fotopagina worden m'n
oogen dadelijk in blijde herkenning ge
trokken naar den vriendelijken sympa
thieken kop van mijn ouden leermeester
Herman Poort, letterkundige en journa-
1 st te Groningen.... en dan lees ik
daar die ontstellende woorden: vandaag
aldaar overleden.
Nog dezen zelfden middag schreef ik
aan hem onbewust zelfs van zijn ziek
te over mijn voordrachtplannen voor
het nieuwe winterseizoen. Hij stelde im
mers altijd nog zoo heerlijk belang in
ales, kon zoo enthousiast meeleven en
wist zoo prachtig raad te geven....
Herman Poort gestorven! Daar moet
bij dit onverwacht bericht een schok
gaan door ieder, die hem persoonlijk
gekend heeft, door ieder die iets heeft
mogen begrijpen van den rijkdom van
zijn geest.
Op zeldzaam boeiende wijze wist hij de
schoonheden van de litteratuur te ont
vouwen, door een enkel woord, een en
kel gebaar soms, de dieper gelegen
waarden naar voren te brengen. Hij
wekte in onze jonge harten een groote
liefde niet alleen voor de letterkun
de, maar ook voor de voordrachtkunst.
Prachtig bouwde hij steeds zijn zinnen,
vaak sprankelend van humor, en met
zijn diepe warme stemgeluid, kon hij met
groote innigheid een fijne ontroering uit
zeggen, zonder de grens van het senti-
menteele ook maar te benaderen. Kwis
tig deelde hij van zijn innerlijken rijk
dom mee aan allen, die daarvoor ontvan
kelijk waren. Hem danken wij een zui
veren grondslag, waarop we ons ge-
heele verdere leven kunnen voortbou
wen. En een jong kunstenaar, die in zijn
oogen „veel beloofde voor de toekomst",
kon er op rekenen, ook in later jaren
door hem „niet te worden losgelaten".
Zij het dan meestal uit de verte, per
brief, steeds was hij bereid, met raad en
daad te steunen, waar hij kon.
Herman Poort was een Groninger, en
zijn geboortegrond hield hem vast. Zijn
liefde voor „het Grönneger land" en zijn
al te groote bescheidenheid, waren ze
ker oorzaak, dat hij niet in nog veel
ruimeren kring vermaardheid genoot. Hij
was in al zijn kinderlijken eenvoud een
groot geleerde en daarbij één van die
fijne geesten, die men slechts heel zel
den in zijn leven ontmoet.
Behalve „Enkele verzen" en tallooze
critieken ook in de Middelburgsche
Courant en letterkundige opstellen
is er van hem niet veel gepubliceerd,
maar wie den schrijver èn den mensc'h
Poort nog wil leeren kennen, leze: zijn
drie ragfijne schetsen, die onder den ti
tel „Van Kinderen", zijn gebundeld.
Het letterkundig lievend publiek zal
geen nieuwe critieken en essays meer
van zijn hand ontvangen, nimmer meer
zal hij een zaal vol menschen meeslepen
door zijn voordracht, Groningen, waar
hij de ziel en het centrum was, van al
wat Kunst mag heeten, Groningen zal
zijn bekende forsche gestalte met de
groote zwarte flambard boven zijn reus-
achtigen zilverwitten krullenkop, zijn
vriendelijk tintelende oogen en zijn jovi
aal groetend gébaar moeten missen en
velen zullen met' mij zijn sympathieke
brieven, zijn stem en hartelijkheid moe
ten ontberen, doch zijn geest, zijn groote
fijne rijke géést zal blijven leven voor
allen, die het voorrecht hadden hem te
kennen.
E. J. van den Broecke-de Man.
NEDERLANTSCHE VEREENIGING
VAN ARCHIVARISSEN.
De vergadering te Middelburg,
Zaterdag hield bovengenoemde ver
eeniging haar jaarvergadering te Middel
burg.
Des morgens kwamen de afdeelingen
van de Rijksarchivarissen en die van de
gemeentearchivarissen iedjer afzonder
lijk bijeen, resp. in een der zalen van
het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen en in een der zalen van
het Stadhuis.
Eerst genoemde afdeeling vergaderde
onder presidium van jhr. mr. D. P. M.
Graswinckel uit den Haag.
De vergadering koos in plaats van
den genoemde, die niet herkiesbaar was,
tot voorzitter jhr. mr. H. JL. Th. yan
Rheineck Leyssius te den Haag tot be
stuursleden mej, E, H. Korvezee te den
Haag en de heer dr. A. L. Heerma de
Vos te Leeuwarden, tot plaatsvervan
gend bestuurslid den heer L. de Kruijff
je Den Bosch en tot lid van de Cen
trale den heer R. D, Baart de la Faille
te Haarlem.
De tweede afdeeling kwam bijeen
onder voorzitterschap van den heer dr.
H. P. Coster uit Groningen en koos in
diens plaats tot bestuurslid en voor
zitter den heer mr. A. de Cosquino de
Bussy te Amsterdam, tot bestuursleden
de heeren dr. H. P. Coster te Gronin
gen en F- van der Meer van Kuffeler,
tot plaatsvervangend bestuurslid den
heer dr. W. S. Unger te Middelburg en
tot afgevaardigde naar de Centrale den
nieuwen voorzitter, den heer de Cos
quino de Bussy,
Naar aanleiding van het gebeurde te
Vlaardingen, waar in de positie van den
gemeentearchivaris een ingrijpende wij
ziging is gebracht, is een bespreking ge
houden over de door de afdeeling voor
de toekomst aan te nemen houding.
Des middags kwamen de beide af
deelingen samen bijeen in het gebouw
van Het Zeeuwsch Genootschap der
wetenschappen onder presidium van den
heer dr. W. Moll uit den Haag, die in
zijn openingsrede herinnerde aan de
redevoeringen van mr. S. Muller Fzn.,
nu 39 jaar geleden uitgesproken en die
verleden jaar opgesteld door prof. mr.
R. Fruin, die beide wezen op de slech
te tijden. De slechte tijden van 1894 wa
ren moeilijk op geheel andere wijze,
dan die van heden. In 1894 waren de
tijden speciaal slecht voor het archief
wezen, thans bedreigen gevaren het
archiefwezen, die niet alleen voor dat
vak gelden, maar die allerwege tot
ui.
Al is op iedere, wèlgeordende, hoeve
het gezag van den Baas absoluut, en ook
de Vrouwe hieraan ondergeschikt, één
terrein is er toch, waarop aan de Vrou
we volledige vrijheid van handelen is
verleend. Dat is de hoenderhof, In alles
wat deze betreft, mag zij eigenmachtig
optreden. De poelier koopt niet van den
Baas, doch van de Vrouwe de jonge ha
nen en de oude kippen. Zij verkoopt de
eieren en voegt de ontvangsten bij haar
huishoudgeld.
Éénmaal echter heb ik ervaren, dat
van absoluut gezag voor de vrouw geen
sprake is, zelfs niet in den hoenderhof.
Daar heerscht met despotischen dwang:
de haan.
Toen ik het eens bestaan heb, een
staatsgreep uit te voeren, die den rood-
gekroonden heerscher zijn troon kostte,
waren de gevolgen daarvan zoo ijselijk,
dat ik dit nooit ten tweeden male heb
gewaagd.
Het is al jaren geleden. De noodzaak
tot bezuinigen begon zich, toen al, steeds
sterker te doen gelden. Op een rustigen
middag ging ik, in gedachten, eens na,
of er niets meer was, dat onnut te loor
ging, of nutteloos werd uitgegeven, toen
er op eens, in de stilte, een triomphan-
telijk: ku-ke-le-ku-u viel, dat onmiddel
lijk van verschillende kanten beant
woord werd. De hanen! Ja, die konden
weg. We hadden nu kuikens genoeg.
Het volgend voorjaar waren de jonge
hanen volwassen. De oude konden dus
best nu al worden opgeruimd, al wat dit
maanden vroeger dan gewoonlijk. Wel
kost het niet zoo heel veel, het voer voor
acht hanen, maar een les uit mijn jeugd
luidde: „je moet niet met guldens spa
ren, je moet met stuivers sparen".
Reeds den anderen dag kreeg de poe
lier op zijn vraag: „is er nog wat te
winnen, Vrouwe?", een toestemmend
antwoord, en den eerstvolgenden markt
dag nam hij de hanen mee.
Nu hing een ongewone stilte over het
erf. Van de mestvaalt klonk niet meer
het zware: „uu-e-uu-uu" van de Rhode
Island Reds, en de meest muzikale der
Witte Leghorns antwoordde niet vroo-
lijk uit het koeienbocht: „ku-ke-lu-re-
ku-u-u". Ik kende ze allen aan hun stem,
de acht burgemeesters, en ik wist, waar
ieder bij voorkeur vertoefde.
Ze hadden elk, van tijd tot tijd, een
duel met een van hun rivalen uit te
vechten, geen van allen echter duldden
zij vrouwenruzie's. Wanneer soms twee
kippen elkaar vinnig bekampten, schoot
direct een haan toe, en joeg ze uit el
kaar. Dan keek hij zelfvoldaan in het
rond, nam een trotsche houding aan en
kraaide luid Victorie. Nu was dit geluid
verstomd. Helaas, het was de stilte voor
den storm. In de nu volgende weken,
viel het me op, dat de onderlinge vecht
partijen sterk in aantal toenamen. Toen,
op een middag, hoorde ik opeens een
hevig tumult achter een der bijgebou
wen. Ik liep er vlug heen, en zag een
troep kippen, die, ditmaal eendrachtig,
bezig waren een kuiken te vermoorden.
Het luide piepen van het angstige dier
tje, vermengd met de geluiden, die de
moordenaressen maakten, was voor de
andere kippen een sein: er is wat te
doen. Van alle kanten kwamen ze aan,
fladderend en struikelend van haast. Ik
kwam te laat. Ik nam het levenlooze,
bloedende lichaampje op en vroeg: „on
natuurlijke monsters, aan welke duistere
driften gehoorzaam je? Is het de afwe
zigheid van het Gezag, of het gemis van
den Echtgenoot, dat je tot deze schand
daad drijft? Het bezit van man en kroost
maakt een voorbeeldige Moeder van je,
een toonbeeld van trouwe zorg en lief
de, terwijl het gemis daarvan, je tot zulk
een staat van verwildering doet verval
len."
Nu ze éénmaal bloed hadden geproefd,
was er geen stuiten meer aan. Het kan
nibalisme (want dat bleek het te zijn)
nam zeer snel in omvang toe. We heb
ben het doen eindigen door een maatre
gel, die afdoende was, maar al mijn ge
voel voor recht in opstand bracht. De
j schuldigen mochten in volle vrijheid blij-
ven rondloopen, en de onschuldigen slo
ten we op in een ruime ren. Tot de jon-
ge haantjes voldoende mans geworden
waren om de regeering te aanvaarden,
en de woelige geesten, die getoond had-
den, de weelde van volkomen vrijheid
j niet te kunnen dragen, te dwingen tot
onderwerping aan hun Gezag.
De natuur was ditmaal wijzer dan
de Vrouwe van d'oeve.
uiting komen. Spr, hoopt en vertrouwt,
dat de verschillende openbare besturen
het Nederlandsch archiefwezen niet
zwaarder onder de malaise zullen laten
uyuen dan andere takken van staats-
provinciale- gemeente- of waterschaps-
dienst, Als dit zoo is, dan zullen de
Nederlandsche archivisten toonen goede
vaderlanders te zijn.
eij zullen in blijmoedigheid berusten
in wat onvermijdelijk is. Maar het kan
ook anders loopen. Spr. vreest wel eens,
dat vooral op kleinere plaatsen een
mentaliteit tot uiting zou kunnen komen,
zooals die in 1894 nog tamelijk verspreid
was, toen men o.a. meende, dat een goe
de boekverkoopersknecht het werk zou
kunnen doen en een ander sprak van
een archivaris als een „luxe paard".
Spr. herinnert ook aan een vraag hem
gesteld door een invloedrijk persoon,
in tijden, dat er van malaise nog geen
sprake was, of hij meende, dat de Ha
genaars minder gelukkig zouden zijn als
er eens in het geheel geen gemeentelijke
archiefdienst bestond. Spr. meent, dat
men ook nu moet ontkennen, dat het
archiefwerk een luxe zou zijn.
Muller gaf destijds toe, dat een open
baar bestuursvoorstel zonder archief
dienst voor den oppervlakkigen be
schouwer inderdaad even goed schijnt te
werken als een, dat een archivaris ter
beschikking heeft, maar zette uiteen, dat
dit slechts schijn is en tot financieele
zoowel als andere schade lijdt. Spr. be
toogt, dat het bezit van een deskundig
geleid archiefwezen de openbare bestu
ren elk jaar opnieuw belangrijke tot gel
delijke bedragen te herleiden, voordee-
len brengt. Daartegenover staat, om nog
bij het materieele te blijven, dat de ar
chiefdiensten zelf uitermate weinig geld
kosten, bijv. in Den Haag nog geen 0.06
pet. van het budget der gemeente. Ster
ker echter dan uit materieele overwe
gingen schijnt het spr. uit idieele be
schouwingen bewijsbaar, dat het archief
wezen niet als luxe dus ols in wezen
overbodig mag worden beschouwd. De
archieven toch behooren tot het cultu-
reele bezit der natie. Voor de weten
schap zijn geordende archieven volko
men onontbeerlijk. Zonder hen is waar
achtig historisch onderzoek, dat tot de
bronnen gaat, niet denkbaar. Spr. acht
de taak van een archivist van intrensiek
hoogere waarde dan het werk van b.v.
een bankdirecteur of een handelsman.
Eerstgenoemde dient de cultuur, de an
deren dienen het economisch belang.
Wie het geestelijke stelt boven het ma
terieele, zal dus moeten toegeven, dat
het werk in laatste instantie belangrij
ker is, dan dat van bankdirecteur of
koopman. En waar niemand er een
oogenblik aan zal denken de werkzaam
heden dezer lieden een overbodige luxe
te noemen, daar zal men dit a fortiori
van die van den archivist nog minder
mogen zeggen.
Daarbij komt, dat dit werk niet zoo
zeer geschiedt voor het oogenblik, maar
als blijvende waarde voor de toekomst.
Spr. weet wel, dat ook op archiefgebied
de wetenschappelijke inzichten zich zul
len evolueeren en de inventarissen op
den duur zullen verouderen. Maar hun
volkomen logische opbouw, het feit, dat
zij trachten de administratie, die de ar
chieven gevormd heeft, te weerspiege
len, waarborgt, dat zij toch bruikbaar
zullen blijven; inderdaad het werk, dat
de archivisten verrichten is arbeiden
mede voor wie na hen komen, Spr. per
soonlijk, heeft in dit besef vele malen
kracht gevonden tot voortgaan en het
schijnt hem toe, dat dergelijke arbeid,
verricht ook voor de toekomst, nimmer
als weelde mag worden beschouwd.
Zoo gelooft spr., dat de archivisten
gerechtigd zijn hun vak te zien als een
noodzakelijkheid voor ons volk en de
maatschappij en voor een gezonde ont
wikkeling der historische wetenschap.
En daardoor zijn zij gerechtigd om, pal
te staan wanneer men de belangen van
het archiefwezen meer zou willen be
dreigen dan die van andere dienstvak
ken. Al zullen ook zij, het moge her
haald worden, trachten met blijmoedig
heid de offers te dragen, die, hen door
bitteren noodzaak, maar dan met vol
strekte rechtvaardigheid, zullen worden
opgelegd in de toekomst.
Spr. wijdde vervolgens woorden van
waardeering aan de nagedachtenis van
mr. J. A. G. Verspijck Mynssen, oud
secretaris van het Algemeen Rijksar
chief en van dr. H. A. Poelman, Rijks
archivaris in Groningen en Drenthe.
Ook aan den afgetreden Algemeen
Rijksarchivaris, prof. R, Fruin, bracht
spr. groote hulde en wees er op hoe zijn
aftreden een groot verlies beteekent
voor het geheele archiefwezen en in
zonderheid ook voor de vereeniging. Al
heeft men lang moeten wachten op de
benoeming van een opvolger in de keu
ze van den heer mr. R. Bylsma, ver
heugt spr. zich zeer voor het archief
wezen en voor de vereeniging,
Spr. verklaart naar aanleiding van de
ingevoerde bezuinigingen, dat het on-
gewenscht is, dat vier van de elf pro
vinciën eenvoudig zonder Rijksarchiva
ris worden gelaten, dat het Rijk van
drie ambtenaren het werk en het ver
antwoordelijkheidsbesef van een Rijks
archivaris vraagt, zonder ze in over
eenstemming daarmede te bezoldigen.
Na verschillende mutaties de revue te
hebben laten passeeren, wees spr. er op,
dat kort geleden groote en bedroevende
schade aan het Rijksarchiefwezen is
moeten worden toegebracht, toen de Al-
gemeene Rijksarchivaris bij circulaire
van 1 Augustus j.l. aan de Rijksarchiva-
rissen had te berichten, dat de Minister
van 0„ K. en W. tot zijn leedwezen had
moeten besluiten voorloopig geen inven
tarissen meer in druk te doen verschij
nen. Een zeer ernstige beslissing inder
daad. Waar welgeordende archieven,
waarvan slechts een geschreven inven
taris bestaat, op den duur niet wel ge
ordend kunnen blijven, maar weder tot
wanorde vervallen, hoopt spr. van har
te, dat ook deze door noodzaak gedic
teerde maatregel, niet lang van kracht
zal behoeven te blijven.
Inzake de gemeentelijke archieven
had spr, minder mede te deelen, en
kwam daarna tot de vereeniging zelve.
Deze heeft drie leden verloren, twee
door den dood en een door wanbetaling,
doch twee nieuwe leden traden toe.
Voor het archiefwezen is volgens spr.
heel wat achteruitgang te boeken. En
ook voor de archivisten zijn de tijden
moeilijk. Hoe ontstellend is het, dat niet
minder van 18 archiefambtenaren eerste
en 45 tweede klasse geen of nog geen
plaats aan een archief kunnen vinden.
Het komend jaar zal stellig nog veie
offers van de archieven en vair de leden
persoonlijk vergen. Moge daarbij het be
sef allen sterken, dat zooals spr. heeft
getracht uiteen te zetten, het mooie
werk er een is van nuttigheid en nood
zakelijkheid, een werken voor een toe
komst, die weer beter zal zijn.
Met den hartelijken wensch, dat allen
de sterkte geschonken zal worden in dit
besef blijmoedig te dragen, wat hen zal
worden opgelegd, verklaarde spr. de
42ste vergadering der vereeniging ge
opend.
Op voorstel van den voorzitter be
sloot de vergadering een telegram van
hulde te verzenden aan H. M. de Ko
ningin, die juist te Amsterdam in het
Stadion de tot nu ongekend groote
volkshulde in ontvangst had te nemen,
Eenige regelementswijzigingen wer
den behandeld en goedgekeurd en o.a.
bepaald, dat de provinciale archiefamb
tenaren in de afdeeling van de Rijksar
chivarissen zullen worden opgenomen.
De vergadering herkoos tot bestuurs
leden de heeren dr. P. A. Meilink, den
Haag; jhr. mr. D. P. H. Graswinckel, den
Haag; mr. A. L. Heerma de Vos,
Leeuwarden; dr. E. Wiersum te Rotter
dam en dr. W, Moll te den Haag. Laatst
genoemde werd weder als voorzitter
aangewezen.
De volgende algemeene vergadering
zal te Deventer plaats hebben.
Na rondvraag sloot de voorzitter de
vergadering.
De leden begaven zich vervolgens
naar de Abdijgebouwen, die onder lei
ding van den districtsbouwkundige, den
heer C. Barentsen en den griffier der
Staten van Zeeland, mr. B. D. H. Teile
gen, bezichtigd werden.
Dit bezoek ging voor af aan een aan
de tentoonstelling van teekeningen enz.
van de Abdij in vroegere eeuwen, inge
richt in het Rijksarchief door den Rijks
archivaris, den heer mr. A. Meerkamp
van Embden.
Melis Stoke, De blinde en de
lamme. Den Haag, Leopold,
1933,
Het gebeurt wel eens meer dat een
schrijver van humoristische romans tot
het „ernstige" genre overgaat. Wij heb
ben dit reeds gezien bij De Sinclair, die
dit verschil zelf blijkbaar ook zoo sterk
voelde, dat hij voor zijn serieuze romans
een anderen naam koos, ol liever zijn
eigen, n.l. Feenstra.
Thans heeft Melis Stoke, die begon
nen is als schrijver van een vermake
lijke Rijmkroniek in „de Groene" en
die daarna naam maakte met een
viertal humoristische romans, een boek
geschreven, waarin hij eens niet de pro
blemen door humor wil doen vergeten,
maar ze juist stelt en geheel tracht te
ontleden.
't Motief is dat van een oude legen
de: de blinde en de lamme trekken sa
men door de wereld en wel zoo, dat de
blinde voor den lamme loopt, terwijl de
ze voor hem uitkijkt. Maar een vervolg
op die legende vertelt hoe de kwaad
aardige lamme den blinde van alles
voorzette, omdat deze het toch niet zag.
Tot de blinde eens een slang van hem
kreeg en deze vol afschuw uitspoog,
waarna hij zijn oogen wreef- en ziet, het
slangevenijn maakte hem ziende. Toen
hij de slang zag. wierp hij den lamme in
't vuur, maar het vuur genas ook den
lamme, die ineens haastig de vlucht kon
nemen
De lamme is in deze roman de vrouw,
die alles ziet, die vooral alles ziet aan
komen, die het onvolledige, het einje
van elke liefde steeds voorziet en de
blinde is de krachtige, ongecompliceer
de daad-mensch, die in de tropen een
pionier was, maar tegenover de vrouw
een stumper blijkt te zijn. Zijn zuivere
goedheid trekt haar echter een tijd aan
en samen aanvaarden zij de tocht, waar
op zij ten slotte steeds meer vreemden
voor elkaar worden.
Het is niet doenlijk de geheele ge
schiedenis in het kort na te vertellen,
want zij is hiermee natuurlijk niet afge-
loopen. Wij kunnen echter op een fout
wijzen: het boek is a.h.w. geschreven
uit den geest van de vrouw, of althans
öm deze vrouw, maar dat is eenigszins
ten koste van den man, den blinde ge-