DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. OnHer redactie van Zóó IS HET GEGAAN VACANTIE! ZONSONDERGANG. Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. MET DE „MON DESIR" NAAR MIDDELBURG. RECHT OP DOEL AF. Door HELLEN RANDERS. Theevisite bij de familie Teriin- de van Assendelft. Plotseling rin kelt de telefoon. De heer des hui zes staat op en begeeft zich naar de aangrenzende kamer, waar het geluid vandaan komt. „Hallo, hier Terlinde van Assen delft. Met wie zegt u Wat, jij, Henri Hoe kom je hier Ik wist heelemaal niet, dat je in hei land was.Kom je ons de groe ten brengen van Jan Dat is aar dig van je.Ja, ja, je bent har telijk welkom, hoor Tot zoo dan." Henri von Stein was in aantocht. Hij kwam de groeten brengen van den oudsten zoon des huizes, mr. Jan Terlinde van Assendelft, ver bonden bij de rechterlijke macht in Indië. Ongeveer een half uur later ging de huisbel over, geluid van stem men klonk door de gang en even later trad hij binnen. Henri voii Stein was een jonge man van ongeveer dertig jaar, groot en blond, met bruingebrand gelaat, waarin een paar helder blauwe oogen, die vol levenslust de wereld inkeken. Zijn handdruk was hartelijk en welgemeend. Al les bij elkaar genomen was de eer ste indruk prettig. Op aardige vlotte manier vertelde hij van Jan en zijn gezin in Indië, van de gezel lige logeerpartij bij hen, vlak vóór zijn vertrek naar Holland. Natuur lijk had hij ook foto's meegebracht, die wij mochten bekijken en waar wij allen veel belang in stelden. Maar ongemerkt dwaalden wij na 'n poosje toch af van 't denkbeel dig milieu in Insulinde naar de re aliteit van een Hollandsche stad, dicht bij de zee. Heerlijk was het, dat alles weer terug te zien, vond hij. Niets was veranderd en toch leek alles anders geworden. Maar misschien hield dit wel enkel ver band met zijn lange afwezigheid. Gezellig vond hij zoo'n Holland sche stad, waar heel wat meer in omging dan in een stad in de tro pen. En dan was er de zee, waar je eiken dag in kon zwemmen, want de zomer was gelukkig nog niet heelemaal voorbij. In Indië zwom je bij voorkeur niet in zee, vanwege de haaien, vertelde hij op zijn oolijke manier. De verdere avond verliep ge zellig Woorden en blikken kruisten eikaar en wanneer ze goed aanko men en begrepen worden, voel je je al heel gauw thuis met elkaar. Maar onderwijl tikte de klok ver der en draaiden de wijzers rond. En al is er een spreekwoord, dat zegt, dat gezelligheid geen tijd kent, beleefdheid kent hem in elk geval wel. Ik maakte dan ook aan stalten om te vertrekken. Mijn heer Terlinde van Assendelft bood aan mij naar de tram te brengen, maar Henri von Stein nam het hof felijk van hem over. Op weg naar de tram waren wij al dadelijk in vlot gesprek en ik geloof, dat het ons beiden speet, toen wij, na een rit van ongeveer tien minuten, af scheid namen. Toch zou ik Hen ri von Stein waarschijnlijk verge ten hebben, als niet een paar we ken later een nieuwe ontmoeting had plaats gevonden, ditmaal ver rassender dan den eersten keer. De zomerzon straalde over de blanke duinen en de heerlijke wij de zee. Ik had al een heelen tijd gezwommen en overwoog juist om naar huis te gaan, toen opeens 'n hooge golf kwam aanrollen, die mijn speelzucht opnieuw aanwak kerde. Nog even door die golf heen en dan gaan, besloot ik. Heer lijk was het, zóó heerlijk, dat ik met stralend gezicht naar boven dook. Een klets water viel tegen me aan, gevolgd door een tweede. Ik keek om me heen en al heel gauw ontdekte ik het lachende gezicht van Henri von Stein. Ditmaal geen officieel gedoe, wij spraken als oude bekenden, want de zee heeft de machtige eigenschap de men- schen te verbroederen en bij het afscheid nemen lag er ditmaal iets vertrouwds en amicaals in het „auf wiedersehn". En dat zou zeker heel spoedig geweest zijn, als niet het Hollandsche klimaat zoo gril lig was. Het weer sloeg om en met zwemmen was het voorloopig althans gedaan. De herfst deed zijn intrede en de winter volgde. Op een morgen werd ik wakker en ontdekte, dat alles wit zag van de sneeuw. De heele wereld leek een sprookje, dat ik van heel na bij wilde zien. Ik sprong mijn bed uit, maakte mij klaar en liep naar buiten in de frissche winterlucht. Ik was al een heelen tijd onderweg geweest, toen ik merkte, dat het tijd werd om naar huis te gaan. Ik besloot de tram te nemen, om tijd te winnen. Wie beschrijft mijn ver bazing, toen ik tusschen al die wachtende menschen, die er uit zagen als sneeuwmannetjes, plot seling iemand naar mij toe zag ko men, die blij verrast zijn hand naar mij uitstak. De tram kwam aanrol len en Henri von Stein en ik na men op een twee-persoonsbankje plaats. „Ditmaal zul je mij niet ontglip pen", flapte hij er spontaan uit. „Om de waarheid te zeggen, ik hebt je al 'n paar maal willen op bellen, maar ik wist niet waar je woonde". „Had het maar aan de familie Terlinde gevraagd", antwoordde ik een beetje plagend. „Dat durfde ik niet, maar zeg 't mij nu maar zelf. En gaan we dan vanmiddag ergens theedrinken, dan kunnen we nog wat praten, of zullen we eerst de nieuwe Garbo- film gaan zien en daarna de thee?" Zoo spraken we af en zoo is het ge gaan. Er kwamen nog vele andere films, na die Garbo-film en wij zijn ze allen gaan zien, ook al waren ze dikwijls van weinig belang. Maar het verbroederende, dat de zee heeft, heeft de bioscoop in verhoogde mate, het is zelfs meer dan broederschap. Dat nu hebben1 wij beiden er varen en op een dag gingen wij nog eens alles na, vanaf onze eer ste ontmoeting. „Het begon" zei Henri „met een bezoek, toen het bad, toen de bi oscoop Even hield hij op en keek mij lang en innig aan, toen sloeg hij zijn armen om mij heen en met geheel veranderde stem vervolgde hij: „Wat zou je er van zeggen, mijn kleine meisje, wan neer wij eens bij de „b's" bleven en eindigden bij den Burgerlijken Stand En zoo is het gegaan op een dag in de lente. ■o O, gij, vacantiemenschen, Vervult zijn weer Uw wenschen. Gij hebt geluierd aan het strand, Gezonnebaad, gezonnebrand, Gebaad en veel gezwommen, Dan weer het duin beklommen. Gij hebt gedroomd in 't groene [bosch, Gemijmerd op het zachte mos. Gelachen hebt gij en gestoeid, Gekanood en geroeid; Kortom al wat maar prettig was Deedt Gij omdat 't vacantie was. Gij voeldet U zoo heerlijk vrij, Zoo opgeruimd en blij. Uw spieren hebt gij weer gestaald, Uw hart eens heerlijk opgehaald. De zon, de zuiv're lucht, de zee Namen de kwade stoffen mee. Nu zijt gij weer zoo fit en vlug En keert gij straks gesterkt terug. En 'k hoop maar allen die dit [leest Dat iets van dien vacantiegeest Blijv' toeven lang nog bij Uw [thuis Ja, wonen mocht in ieder huis Opdat wat straks Uw lot moog' [zijn De zon toch in Uw woning schijn! Als „vrijheid" U dit wonder doet Eerst dan was Uw vacantie goed Middelburg, Aug. 1933. M. J. B. Julius Breyer, gewoond heb bende te Bratislana in Hongarije was wel een bijzonder man. Zoo redigeerde hij b.v., geheel alleen een merkwaardig tijdschrift „Szel- lemi sport" (geestessport), waarin bijna iedere regel wat te denken gaf en waarin een schaakrubriek natuurlijk niet ontbrak. Want ook aan het schaakspel had deze jonge man, voor wiens scherpzinnigheid de fijnste finesses nog niet diep ge noeg waren, hart en ziel verpand Hij was een typisch vertegen woordiger van de hypermoderne school. De hypermodernen zijn te genstanders van alle systeem en plausibele zetten zijn uit den boo ze De grootste foutenbron, zeg gen de hypermodernen, ligt juist in die plausibele, maar gedachteloo- ze zetten. Breyer wist dit in verschillende klassieke partijen te demonstree- ren, maar wie zou het verwacht hebben in een partij LaskerCa- pablanca Zie hier de positie. Zwart: CAPABLANCA. a b cdefg h Wit: LASKER. Ze ontstaat na de zetten: 1. d4, d5; 2. Pf3, Pf6; 3, c4, e6; 4. Pc3, Pd7; 5. Lg5, Le7; 6. e3, 0—0; 7. Dc2, c5; 8. Tadl, Da5; 9. Ld3, h6; De dag gaat dalen, En zonnestralen Kleuren 't azuur. Zij doen de kruinen Der hooge duinen Gloeien als vuur. Zij doen de spieg'ling Der zee, vol wieg'ling Glimmen zoo zacht, 't Is of het water Met stil geklater Vriendelijk lacht. Lieflijk vredig schouwspel Dat mijn aandacht boeit, Ik wil u bewond'ren Tot gij straks vervloeit In een wazig duister, Als de avond daalt. En het licht van Venus Uit den hooge straalt. M'burg. H. den Engelsman. 10. Lh4, cd4:; 11. ed4:, dc4:; 12. Lc4:, Pb6; 13. Lb3, Lb3, Ld7; 14. 0—0, Tac8; 15. Pe5, Lb5, 16 Tfel, Pbd5; en vormt den aanvang van de 10e partij uit de match Lasker Capablanca te Havana. In deze stelling ging Lasker voort met 17. Ld5:, Pd5:; 18. Le7: Pe7:. En Capablanca wist het ge ringe nadeel van Lasker's geiso- leerden pion d4 door fijne en ge duldige techniek in winst om te zetten. Maar in deze schijnbaar zoo normale positie schuilt een winstcombinatie, die alleen iemand als Breyer heeft kunnen ontdek ken. 17. Lh4Xf6ü Een zet die zwart ontwikkeld eri dus principieel door den strateeg Lasker verworpen. 17Le7Xf6 Op Pf 6: volgt 18. Pg6! Tfe8; 19. Te6:! 18. Lb3Xd5 e6Xd5 19. Pe5g4! Lh6—g5 Op Ld8 vervolgt Breyer dadelijk met Df5. 20. f 2—f 4 Lg5Xf 4 21. Dc2—f5 Lf4—c7 Om de zwarte dame te dekken op andere looperzetten volgt 22. Dd5: a6; 23. a4! 22. Pc3Xd5 F£g8h8 23 Pg4Xh6 g7Xh6 Gedwongen. Er dreigde Pf 7:f Tf7: en Dc8:f. 24. Pd5—f6 Kh8—g7 25. Pf 6h5f met mat in twee zetten. Men kan natuurlijk tegenvoeren: Zulke combinaties zijn niet voor het bord te vinden. Het merkwaar dige is evenwel, dat iemand als Breyer iets bijzonders in een op stelling ziet en het weet aan te toonen. Lasker noch Capablanca, hebben, na de partij vermoed, de mogelijkheden die de stelling ver bergt. Julius Breyer is reeds op 28 ja rigen leeftijd gestorven (10 Nov. 1921). -> <y *75 »-o S S v a ."S qj 3 N >- O tt) CO T-l W "-S 5 "3 'rü O N TJ Sr? "5 3 |j «S O fc -Q C O a\ M u' 13 O o «"S o S 2 fe 03 •o« -a d SrO o u >.S NH^i P'd 0^3 De schipper van de „Mon Désir" had het gezegd: „Wij jongens, zou den in de vacantie met de schuit mee mogen varen Je begrijpt, dat we daar ooren voor hadden. Een reis naar Middelburg gebeurt je nu niet iederen dag 1$) Eindelijk was de bewuste Don derdag aangebroken. We stapten als heusche wereldreizigers door- de straten van ons dorp. Onder weg pikten we de vrouw en de kinderen van den schipper op. We waren beladen, alsof we wel voor een paar weken weg moesten. Aan het steiger lag de „Mon Dé sir", die in onze oogen wel een wonderschip geleek. We werden door den gullen schipper en zijn zoon aan boord geholpen. De ma chine draaide al, en daar gingen we, hoor Nu moet je weten, dat de schip per een beurtvaartdienst heeft op Middelburg, begrijpen kan je dus, dat het dek vol stond met allerlei zakjes en baaltjes, en kistjes en tonnetjes. De meisjes kregen een plaatsje op een bankje, doch wij jongens, werden allemaal op zoo n kist of ton gezet. We genoten. De zon stond prachtig aan de lucht, de zee was zoo glad als een spiegel, en de meeuwen scheerden voorbij de mast. En hoe het kwam, we we ten het nog niet, plotseling zongen we: „Hoe zachtkens glijdt ons bootje, Daar op het spieg'lend meer. De riempjes net en proper, Gaan luchtig op en neer", enz. Enkele jongens schaamden zich een beetje, maar Piet, de zoon van den schipper zei: „Vooruit Als jullie niet zingen, dan gooi ik jul lie over boord". Meteen werd Ri- nus al vastgepakt, maar daar deze liever zong, dan in het water te moeten verdrinken, kregen de an deren wat meer ontzag voor den sterken vuist van Pieten ja wel, nu vlotte het beter. De meisjes zongen eerste, de jongens tweede stem. En mooi dat dat klonk De bruinvisschen kwamen er van naar boven kijken. Kleine Jo, die nog nooit zoo'n wentelende visch had gezien, maar wel eens van reuzen had gehoord, dacht, dat het de reus was uit het verhaal van Klein Duimpje. Hij stond met groote oogen te kijken, en werd er onge durig van. Ten lange leste, kon hij het op zijn kistje niet"meer uithou den, en liep hij naar zijn vader toe, die het schip bestuurde. Daar werd hij, ongemerkt, aan een touw gebonden, zoodat het kleine vijf jarige manneke niet over boord kon vallen. Ook de andere jongens en meisjes werden wat ongedurig. De vrouw van den schipper, was op haar dood, dat we in 't water zouden vallen. Daarom gebood de schipper ons, dat we moesten blij ven zitten, wat we dan ook direct gedaan hebben. Beurtelings mochten de groot sten van ons, sturen. Kees kon de boot prachtig recht houden, en kreeg daarmee een pluim van den schipper. Toen hem dan ook ge vraagd werd, wat hij moest wor den als hij groot was, antwoord de hij, zonder zich te bedenken: „Schipper, op 'n heel groot schip!" „Jongens" riep Leen „daar komt een sleep". Aller aandacht was gespannen. Een sleepboot voer de Zandkreek op, achter zich een paar groote kasten. Het werd een: „Hoera geroep" van je wel- ste. Wij wuifden, riepen een groet naar de menschen in de kajuit en het was voorbij. De sleepboot kleurde de lucht zwart met dikke, zwarte rook. Langs de oevers waren de vo gels druk in de weer. Meeuwen bij zwermen. Toen we de schorren van den Spieringpolder bereikten, gonsden er talrijke vliegmachines door de lucht. En dan.... een hoek om.... een schreeuw van Adriaan, die vol aardrijkskundige wijsheid vertel de, dat Veere in zicht was. Na een poosje kwamen we in het oude stadje aan. „De oude kerk en het stadhuis, en daar den Kampveerschen toren". Het werd ons alles aangewezen. „Toeteretoeretoet We schrok ken; hadden deze onverwachte muziek niet verwacht. „Waarom doe je dat vroeg Truitje aan Piet. Zus, de dochter van den schip per, wist het. Ze was haar broer al voor, door te zeggen, dat dit een sein was voor den sluiswach ter. We keken onze oogen uit. Twee hoog oprijzende muren, waardoor het schip voer. En twee mannen op de Wal, die door de rondte loo- pen, en een sluisdeur die openge draaid wordt. We hadden 't nog nooit gezien, en vonjden het prach tig. Dat was het nu, wat de mees ter op school ons verteld had. „Hier moeten jullie gebrand merkt worden" zei de schipper. „Straks komt er een man met een gloeiend ijzer." Hans geloofde het, keek een beetje sip. Maar toen we uit de sluis waren, en hij het gloeiend ijzer toch niet gevoeld had, klaar de hij weer op. Door het kanaal van Walcheren mochten we beurtelings weer stu ren. We voeren langs een massa plezierbootjes, kwamen een groo- ten vrachtboot tegen, en amuseer den ons kostelijk. Op het jaagpad, dat langs het kanaal loopt, zaten hengelaars te dutten. We passeerden de meelfabriek, het ging nog een eindje verder, en daar lagen we na drie uren varen in de Rouaansche kade in Mid delburg. Het was daar verbazend druk. De vrouw van den schipper, als mede de oudere reisgenooten, had den moeite om ons bij elkaar te houden. Op de Markt was het juist ker mis. Groote kramen, een electri- sche autocaroussel, luchtschommel, een luchtrad. Teveel om op te noe men. We zaten al heel gauw in de autocaroussel. Of dat fijn ging Er was een gaspedaal in de auto gemaakt, en als je daar op drukte, dan ging het nog vlugger. En een massa menschen We hadden nog nooit zoo'n drukte gezien, even min zoo'n groote kermis. Het mooie Stadhuis op de Markt zou den we bijna vergeten te bekijken, door al wat er op de kermis in Middelburg te zien was. Na den middag gingen we met de electrische tram naar Vlissin- gen. Op het vliegveld waren veel vliegmachines te zien. Je begrijpt hoe we keken We hadden ze nog nooit op den grond gezien. Er ging er één juist de hoogte in. „Daar gaat ie, kijk" riep Ma rien. In Vlissingen hebben we op het strand gespeeld, gezwommen en gebaad. We hebben er gevoetbald, gelachen en pret gemaakt. En toen we moe van het spelen waren, zijn we naar een tuin gewandeld, waar je van een hooge glijbaan naar be neden kon glijden. Er was een zweefmolen, er waren lachspiegels, waar je een grappig dik persoontje in werd of zoo dun als een lat. We hebben in één woord zóó gezellig gespeeld, als bijna nog nooit te voren. Toen sloeg het klokje van ge hoorzaamheid, en gingen we weer met de tram naar Middelburg, waar de „Mon Désir" ons weer gastvrij opnam. Nog een laatste groet aan Mid delburg, en onder het zingen van een lustig lied, voeren we weer door het Walchersche kanaal. In Veere werden we aan land gezet, om het oude plaatsje wat van nabij te bekijken. We wandel den langs de oude kerk, bezoch ten de wondermooie haven, waar in de Arnemuidsche visschersvloot lag. Zagen een schilder die de mooie bootjes met de bruine net ten op het doek bracht. De oude ren bewonderden de oude gevel tjes, en het stadhuis. Toen voeren we weg. Op het water was het, buiten de sluizen, koud geworden. Daarom kropen we allen, in het „ruim" van het schip en zongen daarin een lied, begeleid door Piet, de zoon van den schipper. Eindelijk voeren we de haven van Kortgene in. De touwen wer den aan land gebracht, de „Mon Désir" lag weer op haar oude plaats. We'bedankten den schipper en zijn vrouw voor de gezellige reis, en gingen ieder naar huis. Wij hebben geweldig genoten op de „Mon Désir". Kortgene, Augustus '33. Leen Noordhoek en Kees Heyboer „Waar is Bert vroeg vader, toen hij aan tafel ging zitten, waar om de heele familie al vereenigd was. Het heele gezin op één na, want één stoel was er nog leeg. „Bert is nog niet thuis", zei moeder aarzelend. Ze vond het echt vervelend, dat de jongen weer niet op zijn tijd gepast had. Na schooltijd had hij eerst een deel van zijn huiswerk gemaakt en toen waren zijn vrienden hem komen ophalen, om wat op de wei te gaan voetballen. „Hij moet maar eens straf heb ben," beweerde de heer des hui zes. ,,'t Is toch wel een beetje gek, dat de heele familie moet zitten wachten op den jongste van het ge zelschap". Meteen klonk er een roffel op de ruit van de voorkamer. „Daar is ie al", zei Ans opge lucht. Ze voelde zich bezwaard, dat ze haar broer niet even was gaan waarschuwen, dat 't tijd van eten was. Het zusje stond op om dep te- laatkomer binnen te laten. Bert stevende direct de kamer in. „O, Paps, bent u al thuis riep hij uit. „Ja, zooals je ziet. Ga je han den wasschen." Hè, eindelijk zat Bert. „Net nog op tijd, hè", glunderde de jongen. „Er is nog niet opge schept." „Maar we hebben moeten wach ten", bracht Truus, de oudste zus, in het midden. Moeder schepte op. Intusschen vertelde Bert: „We hebben een echte voetbal- slub opgericht. Met een volledig elftal. Ik ben de keeper." „De jonge Gejus," plaagde Truus. Gejus van der Meulen is de kee per van het Nederlandsche elftal, zooals je wellicht weet. En pas had er een groote foto van hem in de krant gestaan, omdat hij voor de 50ste maal gekeept had in de internationale wedstrijden. „En mag ik nu jouw grijze trui aan doen, Truus vroeg Bert. „Dat is zoo'n echte keeperstrui met dat hooge boord." „Gerust, hoor 't Lijkt me alleen erg warm." „Laten we beginnen," stelde moeder voor. Een tijd lang werd er weinig ge zegd, des te meer gegeten. „Onze club heeft ook een naam", begon Bert ten laatste weer. „Schop den bal zeker", plaagde Ans. „Neen: Rohda", zei de jongen. „Rohda Wat beteekent dat nu vroeg Truus. „R-O-H-D-A", spelde de jeugdi ge voetballer, „Recht Op Het Doel Af „Prachtig", prees vader, „die woorden moet je maar goed in ge dachten houden." „Waarom ,,'t Is altijd goed om recht op je doel af te gaan, als tenminnste je doel goed is". „En tegen wie spelen jullie nu?" wou Ans weten. „De jongens van de kade heb ben ook een club opgericht. Die heet Klein-Ajax". Het eten was afgeloopen. Nu moest het huiswerk verder ge maakt worden. Voor Bert betee- kende dat: Jaartallen leereir. Het duurde niet lang, of de jon gen zat geweldig te mopperen. „Ik kan die dingen niet in mijn hoofd krijgen", klaagde hij. „Rohda zei Ans alleen. „Rohda Wat heeft dat nu met m'n jaartallen te maken bitste Bert. „R-O-H-D-A," spelde Ans nu op haar beurt, „Recht op het doel af." Bert bromde wat, maar stopte toch zijn vingers in zijn ooren en leerde verder. Na een kwartiertje kende hij de jaartallen. „En.de jonge Gejus heeft op zijn tijd gepast", zei vader den vol genden dag, toen hij bij het thuis komen zijn zoon reeds op zijn plaats zag zitten. „Goed gekeept?"

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 10