ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
-S-
IVAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDURGSCME COUPAMTl
MmKineEEri
5 Aug. 1933
RAADSELHOEKJE,
KLEUR- EN KNIPPLAAT.
Voorbeeld
r
ZEEUWSCHE KRONIEK.
stond te bekijken niet allemaal
vertellen. Hij leerde op school wel
Fransch en Duitsch, maar van het
Sprinkhaansch wist hij niets. Maar
toch had hij al zooveel van ons
gehoord en gelezen, dat hij een
heel poosje met alle aandacht naar
ons bleef staan kijken. Daarop
keerde hij zich om en nu stond hij
tegenover de zonderlinge spook-
sprinkhanen, vertegenwoordigd
door twee soorten, n.l, de Wande
lende Takken en de Wandelende
Bladen.
Jan las den naam: „Wandelen
de Tak", maar.waar zaten die
insecten nu Hij zag in de insec-
tenkast een eikentak met veel bla
deren en veel zijtakjes, maar geen
diertjes. WachtDat doode takje
daarja Daaraan bewoog zich
iets. Dat wasja, nu zag hij het.
Dat was een soort spriet en't
was zoo Dat heele dQode takje
was een diertje, met kop en poo-
ten en sprieten Dat was de Wan
delende Tak en nu hij goed keek,
zag hij er zoo wel een stuk of tien.
Kijk Daar zat er één te eten van
een blad en hier ging er één een
heel klein eindje vooruit
Dat was wonderlijk Zoo iets
had 'aij nog nooit gezien En vlak
daarnaast stond hij vervolgens
weer te zoeken naar de Wande
lende Bladen, die waren een beetje
bewegeïijker dan de Wandelende
Takken en daardoor kreeg hij ze
gauwer in 't oog, maar wat was dat
toch mooi Precies lichtgroene
bladeren, met de bladnerven erin,
en dan ontdekte hij de pooten en
den kop. Kijk Ook die Wandelen
de Bladen waren aan den maaltijd.
De bladeren van de eiketakken
schenen hun goed te smaken.
Naast die spooksprinkhanen las
hij op een ander kastje den naam:
roofsprinkhaan.
Deze soort was niet tevreden
met eikebladeren zooals zijn buren.
Neen Levende prooi moest hij
hebben en die werd hem daarin
Artis geschonken in den vorm van
vlinders en kakkerlakken en vlie
gen.
Hij besprong de diertjes niet, wat
men misschien ten onrechte uit zijn
naam „sprinkhaan" zou opmaken.
Neen Hij bleef stil op zijn plaats,
de voorpooten in biddende hou
ding opgeheven, waardoor hij ook
wel „Bidsprinkhaan" genoemd
wordt. Een lichte wending van den
kop verried, dat hij zijn prooi be
loerde. Kwamen zijn slachtoffers
heel dichtbij; dan was het: „Kip
Ik heb je en de maaltijd kon be
ginnen.
De bidsprinkhaan, welken Jan
daar vóór zich zag, was niet als
volkomen insect, maar in larve
toestand van Java naar Artis over
gebracht en wel in den korst mo
gelijken tijd, n.l. per vliegma
chine. Deze larve was een groote
bezienswaardigheid, wat het is
precies een bloem, een soort orchi
dee. Daardoor heet ze dan ook
„Wandelende Bloem", al is het wel
degelijk een dier, evenals de Wan
delende Tak en het Wandelende
Blad.
Wat Jan stellig niet wist, is dit:
de Kaffers in Zuid-Afrika zijn er
vast van overtuigd, dat de Bid
sprinkhaan een goede wegwijzer
is. Als de Kaffer verdwaald is, zet
hij een bidsprinkhaan op zijn hand.
Het diertje draait uit gewoonte
Heel langzaam den kop in alle rich
tingen, om te zien, of er ook iets
van zijn gading in de nabijheid is.
Ten slotte houdt hij zijn kop stil;
er is niets voor hem te zien. De
Kaffer let er op, naar welken kant
de sprinkhanenkop dan gericht is.
„Al klaar zegt de man. „Dien
kant moet ik uit". Hij loopt in de
aangewezen richting en is nu op
den goeden weg.
Wij gelooven dat niet, maar
wij zijn ook geen Kaffers.
Wat wel merkwaardig is: dit ge
loof was ook verbreid onder de
Oude Grieken
Toen Jan na dit Artisbezoek
thuis kwam had hij heel wat te
vertellen en hij zei tot zijn broer:
„Nu heb ik ondervonden, dat er
in Artis heel wat meer van de
sprinkhanen te zien is dan op ons
bleekveld
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Oor, sprong; oorsprong.
2. M Muurbloem,
dun
brui n
schraag
Muurbl oem
Zeel and
T r O mp
pen
m
3. Zij zal Tante Co morgenmiddag
een bezoek brengen (Como).
Jan kan maar niet bedenken,
waarom eenige vrienden niets
meer van zich laten hooren.
(Rome).
Laat Bob er niets van merken
alsjeblieft, (Bern).
Ik dacht niet, dat Oom Jaap er
thee gedronken had. (Perth.)
4. Spree, Sprei.
VOOR KLEINEREN.
1. Kalk, Zalk, valk, balk.
2. Hark Handschoen.
Maas
mond
lood
list
scha
hond
boot
gier
maan
3. Hei blij, (bou)quet zet.
4. Het haantje op den toren.
Een peer van een lamp.
Een elleboog.
o
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1. Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt 'n groen
te,
5, 7, 8, 6, is een plaats in Lim
burg.
6, 3, 4, 2 is niet warm.
Een 1, 8, 4, 6 kan ons niet al
leen veel genot verschaffen,
maar ook heel nuttig zijn.
De 9, 4, 6 stroomt door ons land.
5, 4, 2, 6, is een voedzame drank,
2. Vul deze 16 vakjes in met:
4 A II 2K 1M3N3S 2T
maar doe het zóó, dat je van
links naar rechts en van boven
naar beneden leest:
lo een deel van een schip.
2o een meisjesnaam.
3o een ander woord voor: korte
hik.
4o een bepaald soort hond.
6. Eenige dieren lieten hun visite
kaartjes drukken, maar door 'n
vergissing van den zetter kwa
men de letters door elkaar te
staan. Hoe moest het zijn
K o N e k a 1
PimSchéna
Ar da Plijn
Piet Rak
Fia Lont
4. Welk knaagdier wordt, als men
het een anderen kop geeft, 'n
visch
VOOR KLEINEREN.
1. Verborgen jongens- en meisjes
namen.
Wat een bolle oogen heeft dat
kind
Ik zoek onze poes met al haar
jongen. (2)
Zij dacht, dat het oude mensch
er manden bij verkocht.
Het arme kind kwam in alle op
zichten veel te kort. (2)
2. Mijn eerste is een voorwei p, dat
zóówel in de keuken als de
kamer gebruikt wordt, mijn
tweede is familie van je en
mijn geheel een leesteeken.
3. Wie kan blazen Wie kan
fluiten
Wie heeft soms een
reuzevaart
Wie kan loeien Wie kan
gieien
Heeft geen beenen, kop of
staait
Allen kennen wij dat heerschap,
Maar wie maakt' ooit zijn
portret
Zeker weet je nu zijn naam toch?
Vlug vier letters neergezet
4. Met v kan ik heel zacht zijn,
met n heel donker, met j een
vaartuig en met z nooit hard.
Eerst de plaatjes en driehoekjes
overtrekken. Aan het voorbeeld
behoeft niets gedaan te worden.
Dan plaatjes en driehoekjes op
dun karton plakken,
De plaatjes kleuren.
Alles uitknippen.
Stippellijn AB doorsnijden.
Duwstokje C er door steken en
vastplakken.
Driehoekjes op stippellijnen om
vouwen, reepjes met lijm of gluton
bestrijken en tegen plaatjes plak
ken.
Hui,.
De ondergaande zon.
De ondergaande zon heeft al de
eeuwen door niet nagelaten tot de
menschen te spreken. Men kan het
lied voor de ondergaande dagvor
stin lezen in de litteratuur van de
oude cultuurvolken, die de zon
aanbaden. Men leest de bewon
dering in het geloof der oude Grie
ken, die zeiden, dat Apollo den
zonnewagen zegevierend des daags
langs de hemelbaan mende, om in
het westen de vurige paarden uit
te spannen. En wij, die geen zon-
aanbidders zijn en niet gelooven
in een zonnewagen we wijden
aan de ondergaande zon gaarne
onze bewondering.
Dat vindt ge nog in de litteratuur
onzer dagen. De dichter zwemt in
poëtische weelde, wanneer hij de
neigende dagvorstin statig, den he
mel kleurend met rooden gloed
ziet ondergaan. Maar ook het een
voudige visschersvrouwtje met een
teer en kinderlijk geloof, dat van
een duin de zon ziet zinken in de
zee, raakt er van onder den indruk
en denkt aan het vrome lied; dat
alle volken opwekt tot de aanbid
ding van God's grootheid „van
waar de zon in het Oosten blinkt,
tot dat ze in het Westen neder-
zinkt, in het rood der avondwol
ken."
Als het zonnetje van ons gaat
scheiden, is het met den dag ge
daan. Die heeft ons met zijn leer-
schappij vastgehouden in den ar
beid. Nu vangt de rust aan. De
uren van den dag zijn nu geteld.
De nacht komt. Het gaat al avond
worden. En met den avond komt de
rust, de vrede, de verpoozing. De
duisternis meldt zich in den sche
mer. De heerlijkheid van het licht
gaat heen, maar de zon zet haar
weg voort, al laat zij ons het
duister achter.
Dan blijft de herinnering aan
den grooten dag. We treuren daar
om niet. We weten: de dag kan
niet altijd duren; wil een nieuwe
dag met nieuwe pracht en nieuwf
kracht van de zon komen, dan
moet het eerst nacht worden. De
ze gedachte heeft ons wel een en
ander te zeggen. We treuren in
ons leven over lichtende dagen, die
met den ondergang van de zon ein
digden. Het was inderdaad een on
dergang. Het werd hoe langer hoe
meer donker om ons, omdat het
licht ons begon te begeven. Dan
was het, dat wij treuren moesten;
dat we eigenlijk geen afscheid kon
den nemen van wat ging, omdat 't
gaan moest, wijl iedere dag zijn
eigen tijd heeft en niet langer du
ren kan. En omdat we dit verga
ten, daarom werd die ondergang
van wat we lief hadden, bewon
derden, meenden niet te kunnen
missen tot een stuk treurspel in
het leven.
Als alles in den laten avond
donker geworden is, dan nog is de
zon er. Die schijnt niet alleen ten
genoegen van ons halfrond. Ook
anderen moeten van haar licht en
kracht genieten. Ook anderen moe
ten we dit genot schenken. En we
doen dat. Niet, omdat het moet of
nu eenmaal zoo is; maar ook, om
dat we weten, dat het zóó goed is.
Een mensch kan bij voorspoed
alleen niet leven. Voortdurend stij
gen vermoeid. Men moet ook dén
ondergang hebben. Als het duister
gaat worden. Om ons. Desnoods in
ons. Dat alles heeft een doel, om
dat in dit ondermaansch gebeuren
niets doelloos wezen kan. Wie dat
vergeet, vergeet den zin van het
leven. En wie dien zin vergeet
moet hopeloos verdwalen. Want hij
verwart in zijn eigen bestaan.
De ondergaande zon moet, wil
het goed wezen, twee gedachten in
ons wekken: dankbaarheid en blij
vooruitzicht. Dankbaarheid voor
den dag, die ons werd geschonken
en het goede vertrouwen, dat na
den nacht een nieuwen dag zal ko
men, wanneer de zon het weder
zomer zal doen wezen, heel den
dag. Zoo moet een zonsondergang
in ons leven ons dankbaar doen
zijn voor het goede, dat we
mochten bezitten en ondervinden,
maar ons ook doen vertrouwen,
dat ook in ons leven eens de zon
weer zal opgaan al mag de
nacht lang en donker wezen.
Wie dit vast houdt, die kan
nooit den goeden moed loslaten.
Dien goeden moed hebben we noo-
dig willen we tenslotte zelf niet
ondergaan.
J. Nagel.
4 Augustus 1795.
De provisioneele Repraesentan-
ten van het Zeeuwsche Volk be
sluiten tot opheffing van de vele
rechten der ambachtsheeren.
In een uitvoerige ingediende
memorie, onderteekend door een
honderdtal ambachtsheeren, heb
ben deze uiteengezet op welke
gronden zij hun rechten hebben
verkregen. Het hielp echter niet.
Velen van hen, die te voren den
revolutiegeest hadden aangewak
kerd, ondervonden nu de gevolgen
ervan.
4 Augustus 1809.
Het kasteel Rammekens door de
Engelschen ingenomen.
Een sterke afdeeling Engelsche
soldaten onder bevel van den Lui
tenant-Generaal Fraser werd naar
Rammekens gezonden. Den 3den
Augustus hadden zij een batterij
in gereedheid gebracht. De tegen
woordige hooge wallen waren er
toen nog niet, zoodat het kasteel
aan de landzijde bloot lag. Daar de
bezetting zwak was (3 officieren
en 124 minderen) werd het kasteel
den anderen dag overgegeven. Van
uit Vlissingen kon geen hulp ver
wacht worden, daar deze stad
door de Engelschen van de land
en de zeezijde geheel was ingeslo
ten.
Opmerkelijk, dat deze tweede
inname van Rammekens op den
zelfden datum plaats had als de
eerste.
Later, in 1812, is door Napoleon
Rammekens aan de landzijde ver
sterkt door hooge wallen en een
diepe buitengracht, daar hij vrees
de, dat de Engelschen nog wel eens
terug konden komen.
5 Augustus 1666.
De Zeeuwsche admiraal Jan
Evertsen sneuvelt tegen de Engel
schen. Hij was in Januari 1600 te
Vlissingen geboren. Als vice-ad-
miraal hielp hij Tromp den slag bij
Duins winnen. Ook in de Engel
sche oorlogen heeft hij dapper ge
streden. Ondank is echter 's we
relds loon.
De slag bij Lowestoff, waarbij de
admiraal Van Wassenaar van Ob,r
dam met zijn schip in de lucht
vloog, werd verloren. Deze neder
laag werd aan Jan Evertsen gewe
ten. Bij zijn aankomst in Den Briel
smeet het grauw hem eerst met
steenen, sleurde hem daarna langs
de straat en wierp hem eindelijk
in 't water. Gelukkig werd de 65-
jarige man door eenige soldaten ge
red. 't Is te begrijpen, dat hij wei
gerde de Staten nog te dienen.
Toen zijn broeder Cornelis den
11 den Juni 1666 sneuvelde, bood
hij aan de Staten van Zeeland zijn
diensten weer aan. Hij werd in zijn
ouden rang hersteld. Het was maar
voor korten tijd, want nog geen 2
maanden later werd hij doodelijk
gewond in den slag bij Duinkerken.
Hij stierf den volgenden dag. De
gebroeders Evertsen werden be
graven in de St. Pieterskerk te
Middelburg.
6 Augustus 1831.
Hevige gevechten tusschen de
Nederlandsche en de Belgische
troepen aan de voorposten buiten
Sluis.
Terwijl de hoofdmacht van het
Nederlandsche leger België introk,
(de bekende tiendaagsche veld
tocht 212 Aug 1831) werd ook
in Zeeuwsch Vlaanderen gestre
den. De Nederlandsche troepen,
versterkt door de burgerwachten,
stonden onder bevel van kolonel
Ledel. Den 2de Augustus wist de
ze den Kapitalen Dam, een voor
naam punt op de grens van
Biervliet en Filippine, ,te verove
ren. Den 6den Aug. werd er ge
vochten buiten Sluis. Ook werd op
dien dag het fort Stroobrugge in
genomen. Den volgenden dag
trokken de Belgen St. Anna ter
Muiden binnen, doch werden door
de bezetting van Sluis verdreven.
7 Augustus 1631.
Ds. Gerson Bucerus, een zeer
bekwaam geleerde, predikant te
Veere, overleden.
Zooals vele Hervormde predi
kanten uit dien tijd, was hij gebo
ren in Vlaanderen. Hij kwam in
1588 te Veere. Hier heeft hij in
1608 het huwelijk voltrokken tus
schen Hugo de Groot en Maria
van Reygersberg, dochter van den
Veerschen burgemeester.
Ds. G. Bucerus was zeer be
kwaam in het Hebreeuwsch en in
het Grieksch. Hij behoorde tot een
der 3 vertalers van het oude Tes
tament. Hij vertrok daarom in 1627
naar Leiden, waar hij 7 Augustus
1631 overleed.
8 Augustus 1572.
De stad Zierikzee voor Oranje
gewonnen.
Jacob Simonsz. de Rijk, een be
kend Geuzenkapitein, later gou
verneur van Veere en Jeronime de
Rollé, baljuw van deze stad, ver
meesteren de Zuid Zeikenschans
bij Zierikzee. Spoedig daarna kiest
de stad evenals Vlissingen en Vee
re gedaan hebben de zijde van
Oranje. Vier jaar later heeft Zie
rikzee na een kloekmoedige ver
dediging van 8 maanden zich weer
aan de Spanjaarden moeten over
geven.
9 Augustus 1559.
Prins Willem van Oranje wordt
door koning Filips benoemd tot
stadhouder van Holland, Zeeland
en Utrecht.
Door dit ambt kwam de Prins In
nog nauwere betrekking met de
voornaamste gewesten van Noord-
Nederland en kreeg hij ook zitting
in den Raad van State.
9 Augustus 1817.
De nieuwe haven van Middel
burg wordt door koning Willem I
geopend. Het oudste vaarwater
van Middelburg naar zee was de
Arne. Toen deze verzandde, werd
in 1535 het nieuwe havenkanaal in
gebruik genomen. Dit kwam uit in
de Welzinge, maar begon ook spoe
dig ondiep te worden. De stad
heeft in de volgende ruim twee
eeuwen millioenen guldens uitge
geven om het vaarwater diep te
houden, doch alles was vergeefsch.
Koning Lodewijk teekende 6 Juni
1809 het besluit, dat Middelburg
een haven zou krijgen naar Veere.
Door de komst der Franschen
kwam hiervan niets. Onder de re
geering van koning Willem I werd
het kanaal gegraven. Op 9 Aug.
1817 voer de Koning met zijn jacht
het eerst door het kanaal de ha
ven in. Op de Punt van de Dwars-
en de Rouaansche kade staat een
naald ter herdenking van dit feit.
10 Augustus 1833.
Oproer te Goes.
Deze stad heeft in den loop der
tijden veel oproeren gehad. De
laatste was in Augustus 1833. Daar
in Holland de cholera heerschte,
besloot het gemeentebestuur de
kermis achteruit te zetten. Het
volk was hierover niet gezind. Bij
den wethouder Mirandolle werden
des Zaterdags de glazen ingesla
gen. Des Zondags kwam een com
pagnie militairen om de rust te
bewaren. Deze bleven tot half
Januari 1834.
11 Augustus 1268.
Gravin Margaretha van Vlaan
deren verleent aan de stad Aar
denburg een vrije jaarmarkt van
14 dagen, te houden 8 dagen na
Pinksteren.