ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
TEEKENPLAATJE.
51
1
Z
L
V
s
k
Lr
gMEnKIHGEEn
V
A
1
c
V*
n
IVAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUDANTI
MOEDER WITJE EN HAAR
KLEINTJES.
RAADSELHOEKJE.
E
ft
1
r
ZEEUWSCHE KRONIEK.
29 Juli 1933 lil
Hij nam toen Hennie bij de hand,
greep ook Bennie's nu wat bevend
handje en begon ook tot hem;
„Maar voor jou heb ik ook wat,
Hennie."
Door ooms woorden vroolijk ge
stemd, liepen toen Hennie en Ben
nie naast hem voort.
„We gaan door den achtertuin",
sprak weer oom Bennie, toen ze
al vrij dicht bij de aardige villa wa
ren gekomen. „Daar vindt Bennie
iets, dat hij zeker wel erg prettig
zal vinden
Hennie, die nu Bennie, werd ge
noemd, keek naar den echten Ben
nie, die, evenals hij, nog niet we
tende, wat ze daar zouden vinden,
tóch reeds wat minder vroolijk
keek, omdat hij dacht, dat 't wel
weer zou gaan, als toen met de
doos flikjes, die voor Hennie, den
levertraan-slikker, bestemd waren,
en die hij, Bennie, kreeg, omdat
hij Hennies's rood truitje droeg.
En 't ging werkelijk, zooals Ben
nie had gedacht. Dit begreep hij
reeds dadelijk, zoodra hij de keuri
ge, kleine fiets zag, die in den ach
tertuin naast het tuinhuisje stond.
Groote, dikke tranen kwamen dan
ook in zijn oogen, toen oom weer
tot Hennie begon.' „Wel/, kleine
Ben, wat zeg je nu wel van dat
mooie karretje Dacht je wel, zóó
iets te zullen vinden Dapper
slikte toen Bennie zijn tranen in,
vooral toen hij zag, dat Hennie aan
oom Bennie wilde vertellen, dat hij
Hennie en niet Bennie was en
waarom ze hun namen hadden
omgeruild. Doch oom liet Hennie
niet aan 't woord komen, want hij
trok nu den echten Bennie mee
naar huis.
„Daarbinnen heb ik iets aardigs
voor jou neefje Hennie", zei hij.
„Kom maar eens mee naar mijn
kamer".
Heel verbaasd keek de moeder
der jongens, toen alléén Bennie met
zijn oom het huis binnenkwam.
„Waar is Hennie, Ben vroeg
ze dadelijk.
„Wel, en die staat hier toch
naast me, sprak toen lachende
oom Bennie. „Ken jij je eigen jon
gens niet meer Ja, ze lijken wèl
veel op elkander, dat is waar
Maar tóch moet jij wel zien, dat"s
„Maar dit is niet Hennie; 't is
Bennie," zei de moeder.
„Ja, oom, ik ben echt Bennie",
vertelde Bennie nu ook. „Maar.,
dat konden we niet vertellen, om
de jongens uit 't dorp weet u
Neen, daar begreep oom Bennie
toen heelemaal niets meer van.
Juist wilde hij wat zeggen, toen
Hennie haastig binnenkwam en bij
na huilende begon: „O, 't is een
vergissing, oom Ben Hij is Ben
nie Hij moet de fiets hebben En
ik.... h.... h.... he...."
Niets kon Hennie meer zeggen,
zoo huilde hij. Toen moest dan ook
Bennie vertellen, waarom hij en
Hennie oom zoo voor den mal had
den gehouden. Want dit dachten
oom en moeder beslist.
„We wilden oom echt niet voor
den mal houden, moeder," begon
toen Bennie. „We deden zoo, om
de jongens uit het dorp
Hij vertelde toen alles, zooals 't
was gebeurd, ,,'t Kwam alleen door
Paul, dien jongen in den speeltuin,
moeder," zei hij.
„Jahhja, door
dien jongen...., snikte Hennie.
Zoo werd toen alles naar waar
heid verteld. Straf kregen ze na
tuurlijk geen van beiden. Maar nu
oom de fiets aan Hennie had gege
ven, kon hij die niet rneer terug
vragen. Zoo was dus de fiets voor
hen beiden, zooals ook de mooie
kinder-gramophoon met platen,
waarop onder heel veel aardige
kinderliedjes, ook het Javaansche
slaapliedje „Nina-bobo en het
grappige „Anak-Tjina", die oom
voor Hennie had meegebracht, nu
voor Hennie èn Bennie was be
stemd. Om beurten mochten ze
toen ook fietsen..
Of den volgenden dag Hennie en
Bennie óók aan de dorpskinderen
het geval van de verwisselde na
men hebben verteld, daarover
hoorde ik niet. Doch wèl weet ik
dat de tweelingen zich voornamen
te blijven wie zij waren, en, zooals
ze nooit meer hun truitjes verwis
selden, behielden ze óók voortaan
hun naam: Hennie bleef Hennie en
Bennie bleef Bennie
Tante Joh.
VOOR DE KLEINTJES.
1.
Moeder Wit ligt in haar mandje,
Weet je wel, wat Poes daar
doet
Heel voorzichtig likt ons Witje
Haar drie kleuters, zwart als
roet.
2.
O, die kindertjes van Witje,
Waren toch zoo vrees'lijk stout
Speelden samen in het schuurtje,
Vol met kolen en met hout
En het drietal witte poesjes
Zag er foeizoo pikzwart
uit.
Allen zaten sip te kijken
Vuil was zelfs hun kleine snuit
4.
Maar ons Witje likt haar kinders
Heelemaal weer schoon en
blank.
Zacht miauwend brengt het drietal
Moeder Wit daarvoor zijn dank.
5.
Duid'lijk zegt in 't poesentaaltje
Witje: Kinders, weet nu goed,
Dat je nooit meer in het
schuurtje
Van de kolen komen moet!
6.
t Drietal knipoogt, antwoord
zachtjes:
Moeder, nooit doen wij het
weer
Vuil zijn is niet prettig, heusch
niet
En het blijft bij eenen
keer
Annie O.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER,
VOOR GROOTEREN.
1. Petrogad. Pad, rood, goed,
poot, raar, Eger, doge.
2. Een Schot (schot).
3. Kaneel, kameel.
4. Toen ik van de ernstige ziek
te hoorde, dacht ik dade
lijk: „wat ongelukkig treft
dat!" (tong).
Moeder bracht voor mijn
broertje Bob leidsels uit de
stad mee. (blei).
Waren Oma en Tante Mies
hier en heeft de laatste u
rozen gegeven? (steur).
Je krijgt de helft van de ro
zen mee (elft).
VOOR KLEINEREN.
K
R
O
E
K
Vin, ger (rit); vinger.
Eind goed al goed-
Het beste paard struikelt wel
eens.
Alle begin is moeilijk.
b e k e r ff Kameleon.
IT s taa 1 ff
f ,h a m e r
arend |j
lelie
steel
I P 1 o e g
V e n 1 o
A
t
V
t
L.
X\
j
V
t
f
m
s
V
xk
(~j
1
l
1
UA
OM OP TE LOSSEN.
- VOOR GROOTEREN.
1. Mijn eerste is een lichaams
deel, mijn tweede wordt
met de beenen gemaakt en
mijn geheel is een ander
woord voor begin.
2- Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen
komt de naam van een
voorjaarsbloem.
X
X
X
X
XXXXXXXXX
X
X
X
X
le rij een medeklinker.
2e het tegenovergestelde van
dik.
3e een kleur.
4e een houten steling.
5e 't gevraagde woord,
6e een provincie in ons land.
7e een Hollandsch zeeheld.
8e schrijfgereedschap.
9e een medeklinker.
3. Begraven plaatsen in het bui
tenland.
Zij zal Tante Co morgenmid
dag een bezoek brengen.
Jan kon maar niet bedenken,
waarom eenige vrienden niets
meer van zich laten hooren.
Laat Bob er niets van merken
alsjeblieft.
Ik dacht niet, dat Oom Jaap er
thee gedronken had.
4. Welke rivier in Pruisen wordt,
als men de laatste letter veran
dert, iets wat men meestal op
een opgemaakt bed vindt?
VOOR KLEINEREN.
1. Met k word ik door den metse
laar gebruikt, met Z ben ik een
plaats in Overijsel, met v een
roofvogel en met b van hout
of ijzer.
2. Op de zigzag-kruisjeslijn komt,
van boven naar beneden gele
zen, de naam van een voorwerp
dat aan de hand gedragen
wordt.
X le rij tuinmansgereed-
X - 2e rij een rivier, welke
X gedeeltelijk door ons
X land stroomt.
X 3e rij een deel van je
X gezicht.
X 4e rij een metaal.
X 5e rij een ander woord
X voor slimme streek.
X 6e rij een ander woord
voor nadeel.
7e rij een huisdier.
8e rij een vaartuig.
9e rij een roofvogel.
10e rij een hemellichaam,
3. Vul derijmworoden in.
Kleine paarse bloempjes
Vormen saam de hei,
Als die bloeit en zon schijnt,
Zijn wij allen
Zingend plukken wij dan
Samen een bouquet,
Dat ons Moesje lachend
In een vaas straks
4. Welk haantje kan niet kraaien?
Welke peer kan niet gegeten
worden?
Welken boog draagt ieder
tweemaal met zich mee?
De zin van het onrecht.
Het is al heel gemakkelijk,
dunkt mij, óm naar Hegeliaan-
schen trant den zin van het on
recht te verklaren: volgens deze
denkwijze toch is onrecht een
noodzakelijke voorwaarde voor 't
bestaan van recht, want waar
aan zoude men weten, dat recht.,
recht was, als men het onrecht
niet hadde om het er tegenover te
stellen? Om te zeggen: recht, dat
is het tegenovergestelde, maar ook
het tegendeel, dus een déél, van
het onrecht.
Als gezegd, het is een naar on
zen smaak vrij gemakelijke, nuch
tere, en, 't kan zijn, in zijn soort
volstrekt logische en onaantast
bare redeneering. Misschien zelfs
wel een heel zuivere rede-nee-
ring. Maar het is de mijne niet,
want ze is zoo kil, zoo begripma
tig, zoo heel erg.... redelijk.
m
Indien men behalve zijn ver
stand, ook z'n gemoed laat spre
ken, dan is het echter niet zoo
gemakkelijk den zin van het on
recht in de wereld te bepalen.
Voor wie uitsluitend naar de
harteklop luistert, is het zelfs on
mogelijk: dan is het onrecht zon
der zin, dan is elke wereld, waar
in nog eenig onrecht gevonden
wordt, niet de wereld zooals wij
dien zouden behooren te hebben
of te maken, dan moet er nog ge
streden worden om het laatste
restje onrecht uit te bannen.
Maar mij dunkt, er is toch wel
een visie mogelijk, waarbij we den
zin van het onrecht in de wereld
leeren verstaan, om ons bij zijn
onvermijdelijkheid neer te leggen.
Want dit zal toch eiken nuchte
ren mensch duidelijk wezen: als
al het vermijdbare en bestrijdbare
onrecht eens verdelgd en uitge
roeid zal zijn, dan blijft er nóg een
deel over.
En met dat deel zullen we het
eens moeten worden!
Ik geloof dat er van 't onrecht
een opvoedende kracht kan uit
gaan- Zoo als de stoicijns gedragen
pijnen den mensch kunnen ster
ken, zoo zal ook het onvermijde
lijk te ondergane onrecht ons in
nerlijke weerstandvermogen kun
nen verstevigen, onze kracht om
aanvallen van buiten te weerstaan,
kunnen doen toenemen, onze zie-
lerust kunnen bevorderen.
Maar dat kan slechts onder één
voorwaarde: dat wij zeiven met 'n
rechtvaardig 'gemoed ons volko
men boven dit onrecht vermogen
te stellen. Dat wij het zien, juist
zooals het is: onrecht, en voor
wat het is: onvermijdelijk.
Tegenover dit onvermijdelijke
onrecht zal de kleine mensch in
opwinding geraken en hij zal in
boosheid toornen tegen den stei-
len rotswand, dien hij niet vermag
te beklimmen. Maar de groote
en wijze mensch zal weten
dat er in 't leven nu eenmaal on
overkomelijke moeilijkheden en
onrechtvaardigheden z ij n.
En hij zal zijn krachten niet ver
spillen tegen den onwrikbaren
rotswand, doch ze sparen en op
spanning brengen voor de andere
bergen, die wèl te beklimmen zijn!
Seneca Jr.
30 Juli 1492, Vrede van Kad-
zand. In een der kronieken der
vorige week is reeds gemeld, dat
Maximiliaah van Oostenrijk, die
als voogd over zijn minderjarigen
zoon, groote moeilijkheden had
met de Gentenaars en de Brug
gelingen, omdat dezle hem als
zoodanig niet wilden erkennen.
Zijn veldheer Albrecht van Sak
sen strafte eerst de steden. Zie-
rikzee en Goes, die de Hoekschen
hadden begunstigd. Vervolgens trok
hij naar Vlaanderen. De Vlamingen
zagen zich genoodzaakt met Maxi-
miliaan tot een vergelijk te komen.
Afgevaardigden van beide partijen
kwamen te Kadzand samen, waar
de vrede werd geteekend. De Vla
mingen moesten Maximiliaan er
kennen als momboor, d.i. voogd
over zijn zoon Filips de Schoone.
30 Juli 1809. Landing der En-
gelschen op Walcheren.
Een vloot bracht 38000 man
landingstroepen naar Walcheren.
Het eigenlijke doel was Antwer
pen met zijn werven en magazij
nen, maar eerst moest Zeeland
bezet worden. Bij Vrouwepolder
zetten de Engelschen het eerst
den voet aan wal en veroverden
het bijliggende fort De Haak (thans
geheel gesloopt). De oorlogssche
pen bombardeerden daarop Vee-
re, (dat hierdoor tot overgave
werd gedwongen. Vele gebouwen
waren dan ook geheel of gedeel
telijk vernield. Het landleger trok
naar Middelburg, dat zich niet
voldoende kon verdedigen en zich
daarom dadelijk overgaf (31 Juli).
Den volgenden dag werd tusschen
de Engelschen en de Franscheh
gevochten bij Den Abeele, waar
bij de laatsten naar Vlissingen
werden teruggedreven. Bij deze
stad en bij het kasteel Ramme-
kens verwachtten de Engelschen
meer tegenstand. Zij maakten zich
dan ook gereed om beide ver
sterkte plaatsen met groote kracht
aan te vallen.
30 Juli 1863, Het kasteel Pop-
kensburg onder St. Laurens voor
sloping verkocht.
De naam van het kasteel is af
geleid van Poppe, welk woord
van Deensche afkomst is. Er zijn
meer namen op Walcheren met
Poppo of Poppe, zooals Poppen-
damme, Poppekerke. Het kasteel
Popkensburg wordt reeds in 1290
in een keur van Floris V genoemd-
Verschillende voorname Zeeuw-
sche geslachten hebben het in
eigendom bezeten, zooals Van
Öorsele, Van Bourgondië. Het
laatst behoorde het aan de fami
lie Van Citters. Mr. Jakob van
Citters, burgemeester van Middel
burg kocht het in 1781, Zijn zoon
Jacob Verhey van Citers heeft
het van 1802 bewoond tot zijn
overlijden 17 Juli 1823. Na het
overlijden van den volgenden eige
naar mr. Laurens de Witte van
Citters, wethouder te 's-Graven-
hage bleef Popkensburg lang on
bewoond, totdat het kasteel den
30 Juli 1863 ten overstaan van
den notaris P. van de Graft te
Middelburg voor sloping werd
verkocht voor 4501. Een deel
der zeshoekige marmeren stee-
nen uit de vestibule van het kas
teel werd gelegd in den winkel
van den banketbakker Milborn,
thans van den heer Vroon, Noord
straat, Middelburg.
Van het kasteel Popkensburg zijn
prachtige schilderijen, foto's en
teekeningen in het Museum.
1 Augustus 1299. Wolfaard van
Borssele van Veere, die zich de
voogdijschap van den jongen en
zwakken Jan I, graaf van Holland
en Zeeland, had aangematigd,
wordt te Delft door 't grauw op
gruwelijke wijze vermoord-
Na den dood van Floris V (27
Juni 1296) volgde zijn zoon Jan I
hem op. Deze was toen aan het
Engelsche hof. Hij landde te Veere
waar hij de gast werd van Wol
faard van Borssele op het nabu
rige kasteel Zandenburg. Jan I
kwam geheel onder de macht van
zijn heerschzuchtigen gastheer.
Zelfs verklaarde hij schriftelijk in
alle aangelegenheden den raad
van Wolfaard van Borssele te
zullen opvolgen. Hierdoor voerde
deze een bijna onbeperkt gezag.
Door het verbannen Ivan vele
Hollandsche edelen, het verbeurd
verklaren van hun goederen en
het verhoogen der belastingen,
werd Van Borssele in Holland
meer gevreesd dan bemind. Toen
hij bemerkte, dat er gevaar voor
hem dreigde, trok hij naar Zee
land, den graaf meenemende. Hij
werd achtervolgd. De graaf ging
weer naar 's-Gravenhage, maar
Van Borssele werd te Delft ge
vangen gezet. Het samenscholen
de gepeupel riep tot de bewakers,
dat zij Van Borssele moesten uit
leveren, anders zou het gebouw
in brand gestoken worden. De
gevangene werd uit een der ven
sters op de" straat geworpen, waar
het grauw hem op gruwelijke wijze
vermoordde- De vierde zoon van
Wolfaard van Borssele, Frank,
was de grootvader van den be
kenden Frank van Borssele, de
echtgenoot van Jacoba van Bei
eren.
Graaf Jan I, die ook zwak van
lichaam was, overleed kinderloos
den 10 November 1299.
1 Augustus 1628. De Zeeuwsche
zeekapitein Jan Pieters sterft in
West-Indië een heldhaftigen dood.
Met zijn schip De Leeuwin be
hoorde hij tot de Westindische
vloot, die in de golf van Mexico
met de Spanjaarden slaags raakte.
Jan Pieters kwam met zijn schip
in gevecht met de veel sterkere
vaartuigen van den Spaanschen
admiraal en van den vice-admi-
raal. Hij wist echter meer dan zes
uur vol te houden tegen dien over-
machtigen vijand. Tegen het einde
der worsteling, toen er hulp kwam
opdagen, werd de dappere bevel
hebber doodelijk getroffen,doch
zijn schip bleef behouden. De strijd
werd door de onzen gewonnen,
zelfs werden 2 rijk beladen Hon-
durasvaarders veroverd. Ruim 5
weken later (9 Sept.) had de meer
bekende, maar gemakkelijke ver
overing plaats van de Zilver
vloot. 't Is niet onmogelijk, dat de
kloekmoedigheid van Jan Pieters
en de zijnen den moed der vijan
den toen had ter neer geslagen-
Jan Pieters werd in de Koor
kerk te Middelburg begraven. Ter
herinnering aan zijn dapperheid
werd in die kerk een houten bord
gehangen, waarop in een 8-rege-
lig vers zijn daad wordt vermeld.
Dat men toen de moed niet ver
loor en men, zoo 't moest ook zijn
leven voor het vaderland wilde
geven, blijkt uit den laatsten re
gel, die luidt: „Al is Jan Pieters
dood, daar leeft nog zijns gelijk."
1 Augustus 1712. De Abdijtoren
te Middelburg wordt door den
bliksem getroffen en brandt af.
Ook 't dak van de aangrenzende
koorkerk wordt vernield. De op
bouw heeft 25036 pond vlaamsch
of 150216 gulden gekost. Deze
brand is in een gedicht bezongen
door Adriaan de Vin, schoolmees
ter, voorzanger en koster te St.
Laurens.
2 Augustus 1876. Te Vlissingen
wordt op de werf „De Schelde"
de kiel gelegd van het eerste
stoomschip.
Deze plechtigheid werd verricht
in tegenwoordigheid van Z- K. H.
Prins Hendrik der Nederlanden,
broeder van den koning, en van
verschillende autoriteiten.
Het schip werd gemaakt ten
behoeve van het Nederlandsche
loodswezen.
4 Augustus 1587. Sluis door
Parma ingenomen.
De iSpaansche landvoogd Par
ma wist door sluwe gematigdheid
en door groote krijgsbekwaamhe-
den in Vlaanderen en in Brabant
veel veroveringen te maken. Door
het verraad van den gouverneur
van Vlaanderen, den prins van
Chimai, die eerst in schijn ijverig
Gereformeerd deed, gingen de
steden Brugge en Damme, beide
aan het Zwin gelegen, tot Parma
over (22 Mei 1584). Gaarne was
ook Sluis, bij de monden van het
Zwin liggende, in de wacht ge
sleept, De vroedschap en de be-