DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van a IK EN MIJN HOND 12 VijnM. Jansen 1O !3 v. VijvenRoeske O1 mGmm Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD. ARTIS-NIEUWS. 3S HET NACHTLICHTJE. TANTE'S SCHOENEN. o> a> T3 I tJ -G -Ö -a -a e door HELLEN RANDERS. Het gebeurde op een zomer avond. Wie hij was, zal ik wel nooit te welen komen, maar ik geloof ze ker, dat hij een gentleman was, al leen al aan de manier, waarop hij zijn hoed voor me afnam, ook ai had hij even tevoren een stem op gezet, die harder aandeed, dan „usschien het bassen van alle drie de bullen, die hij bij zich had, ge daan zou hebben, Maar dat was op een oogenblik van een „zeer bij zonder soort extase", dat alleen door iemand, die zelf een hond heeft, begrepen kan worden.en vergeven. Al geloof ik niet, dat ik hem zou herkennen, toch blijft hij in mijn herinnering omringd door 'n soort sympathie, die hem misschien wel heelemaal niet toekomt, maar die ik toch voor hem gevoel, omdat hij het was, die mij deze regels ingaf. Aan u dus, onbekende baas van drie bulhonden, draag ik deze re gelen op, in herinnering aan uw sierlijken groet, die mij de over tuiging schonk, dat ge een gentle man waart, want zonder dat zou ik zeker deze regelen niet aan u opdragen. Zooals ik al zei, het gebeurde op een zomeravond. Het was al don ker, maar ik was niet ver van huis, toen plotseling een hard ge schreeuw me deed opschrikken. Vermoedelijk waren mijn gedach ten wat al te ver afgedwaald so etwas in's Blaue hinein, anders zou ik nooit zoo geschrokken zijn want de stem, die dat alles veroor zaakte, was heel nabij. En van 's Blaue in's Dunkele teruggekeerd, moesten mijn oogen daar eerst weer even aan wennen. Maar acht lichtpuntjes toonden mij duidelijk de plek, waar het onheilaankondi- gend geluid vandaan was geko men. Het waren de acht lichtende oogen van drie bulhonden en hun baas. Vergeef me achtenswaardige baas, dat ik eerst „uw honden" noem en pas daarna „hun baas" De honden waren immers hoofd persoon en hoofdpersonen plaatst men nu eenmaal op den voor grond „In 's hemelsnaam klonk de stem van den baas, „houdt uw hond toch bij u Maar mijn zwarte hondenkind, dat er uitzag als een berenjong, stond reeds met stijf uitgestrekte pooten voor een der bullen, die met rechtopstaande haren om hem heen cirkelde. In 's hemelsnaam grijp uw hond klonk opnieuw wanhopig de stem van den baas. Hoe kon ik daar nu tusschen ko men 1 Een ieder, die honden kent (niet te verwarren met „heeft"), weet, dat dit niet het moment is om in te grijpen. Ik gaf hem dat dan ook te kennen, maar ik geloof niet, dat hij het hoorde. Hij was opgesprongen en riep in angst drift den naam van zijn hond, dien ik niet verstaan heb. De maan, die plotseling vroolijk van achter een wolk te voorschijn kwam, wierp lachend een flauwe lichtstreep tusschen de zware tak ken der boomen. Toen zag ik, dat de ontzette baas reeds twee van zijn bullen aan een riem had ge bonden, maar de derde cirkelde nog altijd in dezelfde houding om het berenjong, wat voor mij het teeken was, dat het wel goed zou afloopen. De dieren hadden eikaars krachten allang gemeten en wisten precies, wat hun te doen stond. Daar hadden ze geen „bazen-ad vies" voor noodig, want die heb ben er veel minder begrip van dan zij, omdat ze meten met menschen- maat. Ik trachtte mijn berenjong door een enthousiasten sprong af te lei den en zoo mee te lokken, wat me gelukte, want ook de vervaar lijke bul was enkele stappen gewe ken door het opspringen van zijn baas, die hem vlug greep en den riem in zijn hand aanvulde met een derde bul. Eenigszins verademd, maar toch nog een beetje kregel, sprak hij: „De menschen denken maar al lemaal, dat ze hun honden los kun nen laten loopen „Waarom zouden ze ook niet vroeg ik verwonderd. „Alleen ge vaarlijke honden moeten vastge houden worden." „Zégt u toch niets Laten wij loch niet verder praten was het opgewonden antwoord. Maar als of zijn woorden mij ontgaan wa ren, vervolgde ik: „Maar ik begrijp best, dat u die honden graag los wilt laten loo- oen en. Vermoedelijk werd op dat oogenblik de riem om zijn hand extra strak aangetrokken, want met een laatsten wanhoopskreet riep hij uit: „Gaat u toch weg, gaat u toch wég Opnieuw lachte de maan tus schen de boomen en ditmaal hulde ze mij ih haar bleeke licht De baas met de drie bullen zweeg. Vol gratie bracht hij zijn hand naar zijn hoed, dien hij af nam met een zwakke, doch sier lijke buiging, zooals alleen een waarachtig gentleman kan doen. Met het berenjong naast me, liep ik huiswaarts, vervuld van de gedachte, dat toch iedere „baas" het voor zijn eigen hond opneemt. Déze baas hield van zijn honden, daar was ik van overtuigd, zoo ge vaarlijk en lastig als ze mochten zijn. Dat is: „bazentrouw", en dat verontschuldigt wel een beetje zijn eersten uitroep, dien ik weergaf met de woorden „In 's hemels naam maar die in werkelijkheid v/el wat anders klonk, minder let- terkundig-achtig, ruwer en.dat mag ik wel zeggen, niet waar?, meer Hollandsch en zelfs in oogen- blikken van emotie niet onge bruikt zelfs door een gentleman.. De danseres Fanny Elszler beschikte te Parijs over een ruime kleedkamer in de opera. Voor haar deur stonden twee groote la keien; de kleedkamer was vrij een voudig en op den vloer lagen geen zachte tapijten, maar hoofdzake lijk stukken krijtOp de tafel, op den grond, op de toilettafel, want zonder krijt wist de danseres geen raad. Eens kwam de tooneelschrij- ver Burul bij haar. Hij werd ont vangen met de woorden: Ik ben wanhopig ik moet dadelijk optreden en al mijn krijt is gestolen. Ik moet mijn zolen toch inwrijven Niemand heeft hier krijt gestuurd en ze komen niet I Ze hopen, dat ik zal uitglijden Toe, ik zal u zooveel betalen als u wilt, bezorg me krijtIk heb nog tien minuten Het was 's avonds elf ur; waar zou Burul krijt vinden. Toch ging hij en keerde op het nippertje te rug met tien stukken krijt. Hoeveel ben ik u schuldig vroeg Fanny. Tien glazen suikerwater was het antwoord, want ik moet in tien koffiehuizen terug, waar ik het biljarkrijt weggekaapt heb Ik wensch slechts een man te trouwen, wiens vermogen tenmin ste vijf nullen aanwijst. Maar dan ben ik de jouwe, dat van mij telt niets dan nullen. „Weet je het verschil tus schen yo-yo en de ontwapenings conferentie „Neen 1" „Er is ook geen verschil, beide hangen aan een draadje". Massakamp ZeelandAntwerpen, Op Hemelvaartsdag vond op de bovenzalen van café de Eendracht te Middelburg voor de vierde maal de groote massakamp Zeeland \ntwerpen plaats. G. Koltanowski, de kampioen van België, was bij de Belgen niet van de partij doch over de geheele linie genomen wa ren de gasten zeer sterk opgeko men. Ook de Zeeuwen bleven in qualiteit niet achter. Het is een otrijd geworden waar de kansen steeds wisselden met als eind-re sultaat 16% tegen 16% punt. Om even voor twee uur opende de heer dr. L, A. J, Burgersdijk leze bijeenkomst en heette de Bel- jen hartelijk welkom. Er werd ge peeld aan 33 borden, waarbij Zee and aan de oneven nummers wit sad, met de volgende opstelling: Zeeland Antwerpen Uitslag t J. v. d. EndeSapira 1O 2 H. StroobandDe Meij 3 NordloneShernetssky 4 P. RisseeuwCensor O1 5 J. MulliéDavids 6 W. de GraafJacobs O1 7 I. Risseeuwdr. Peeters 1O 8 J. F. Heemskerk-Tensen 1O 9 P. de KleijnMees 1O O J. Vos-Mevr. Wagemans 11 WiebolsV. Pittoors O1 14 H. J. KraakSchaefer O1 15 J. ScheltensLaforse 1O 16 J. Bongertman-K. Dhont 1O 1.7 mr. KeggeLodewijcke 18 dr. SnethlageGovers O1 9 A. de BruinA. v. Dam O1 20 mr. J. Adriaanse Wagenmans 01 21 DanielseArmee 22 dr. Burgersdijk Antheunisse 01 13 ZwaanProgansky 10 24 LooiyenBaert 10 25 de Koningv. Damme 26 H. SwetsHagemans 10 27 v. ToorenGerits 10 38 J. de Koninkde Wit 10 29 G. Graafhuis-A. Pittoors 01 30 v. d. VeldeC. Jansen 01 31 Blom'Strooband 32 v. d. BergDimenstein 01 33 P. Sinkemevr. de Mey Totaal 16%16% Middelburg nam hieraan deel met 16 deelnemers en verkreeg 7 punt, Goes 6 deelnemers 3 punten, Vlissingen 4 deelnemers 2% punt, Zierikzee 4 deelnemers 2% punt en Zuidzande 3 deelnemers 1 punt. Onderstaand volgt de partij van bord no. 1. Wit: J. J. v. d. Ende, Midelburg. Zwart: S. Sapira, Antwerpen. Indisch. 1. d2d4 Pg8—f6 2. Pgl—f3 voorkomt de Budapester è7e6 b7b6 Lc8b7 Lf 8—b4f 3. c2c4 4. g2g3 5. Lf 1—g2 6. Lc!-pd2 Tot hier was deze partij gelijk aan de 8e matchpartij tusschen dr. M. EuweJ. R. Capablanca welke werd gespeeld in Aug. 1931 te Am sterdam. Capablanca vervolgde hier met: 6Lb4Xd2f 7. DdlXd2, 0—0 enz. Sapira's antwoord was 6Dd8e7 Deze zet is van twijfelachtige waarde en dwingt hem tot het doen van concessies. 7. 0—0 0—0 8. Pbl—c3 d7d5 9. Pf 3e5 c7c6 10. Ddl—c2 d5Xc4 11. Pe5Xc4 Tf 8d8 Beter was hier Pb8d7 12. a2—a3! Td8Xd4 13. a3Xb4 Td4Xc4 14. Dc2—d3 Tc4Xb4 15. Pc3e4! De combinatie klopt prachtig. Wit ruilt eenige pionen voor een aanval die zwart duur komt te staan. 15Tb4—b5 16. Pe4Xf6f g7Xf6. Indien zwart had geantwoord met De7Xf6 meende wit te kun nen spelen: 17. Dd3Xb5, c6Xb5 18. Lg2X b7, Df 6Xb2 19. Tf 1—dl a7—a5 20. Lb7Xa8. Wit heeft nu wel voor de Dame 2 Torens en 1 looper, doch de 3 plus pionen op de da mevleugel zijn te gevaarlijk en zouden de partij in Zwart's voor deel beslissen. 17. Tal—a4 f6—f5? Pb8d7 was beter op Ta4g4f speelt zwart Kg8h8. 19. Ld2h6, Ta8—g8. 18. Ta4d4 e6e5 19. Td4—d8f Kg8—g7 20. Ld2—c3 f7—f6 21. Tf 1—dl e5e4 22. Dd3e3 Tb5d5? 23. De3g5f en mat in de vol gende zet. Tegeelijk speelde de Middel- Middelburgsche Schaakvereeni- ging nog een match met 6 deelne mers tegen leden van de Schaak club „Vlissingen". Deze had tot uitslag 51 in het voordeel van Middelburg. T~C ra •+-> wj ra <z> door G. J, Visscher. De grootste Snoek uit het Aquarium, Als men iemand vraagt: „Is het moeilijk om oud te worden kan het zijn, dat hij antwoordt: „Wel neen Dat is heel gemakkelijk Je behoeft er maar op te wachten". Prachtig gesproken, maar dat wachten, zie je, daarvoor moet je in de gelegenheid zijn. Daar heb je bijvoorbeeld de haft, of de één dagsvlieg. Die wordt 's morgens geboren en 's avonds is hij onher roepelijk dood. Zeg nu maar eens tot zoo'n vlieg: „Je moet wachten dan haal je wel een week Dat kan de stumper immers niet Wij, snoeken, staan er beter voor. Wij kunnen wel vijftig jaar oud worden. Ik zeg: dat kunnen we worden maar de kans is niet groot, want we worden door ont zaglijk veel gevaren bedreigd. Ik voor mij, ik zal nu, naar gis sing, ongeveer acht jaar oud zijn. Ik zeg erbij „naar gissing". De men schen worden, direct na hun ge boorte, ingeschreven bij den Bur gerlijken Stand. Als iemand niet precies zou weten, hoe oud hij is, dan kan hij daar altijd gaan infor- meeren. Wij, vrije snoeken, wor den niet ingeschreven bij een Bur gerlijken Stand en 't gevolg daar van is, dat we dan ook nooit zoo heel nauwkeurig weten, hoe oud we zijn. Als mijn moeder mij in 't begin van mijn levensloop niet honderd en nog meer malen van goeden raad gediend had, zou ik nu niet veel meer te vertellen hebben. Toen ik heel klein was, leefde ik van wormpjes en muggenlarven en draaikevertjes en verder van alles, wat er maar in 't water van onze sloot leefde. Zoodra ik tandjes kreeg, pakte ik ook kleine visch- jes. „Kijk eens, jongen zei moeder op een morgen, „Zie je daar die twee kleine, blanke vischjes „O ja, moeder Wacht Ik zal ze eens gauw pakken „Afblijven zei moeder. „Wat hebben die vischjes op den rug „Drie puntige dingetjes. Het lij ken wel stekels." „Juist, dat zijn het ook Die vischjes heeten stekelbaarsjes. Nu moet je dit goed onthouden: al mocht je ook nog zoo oud en nog zoo groot worden hap nooit naar die kleine stekelbaarsjes, want die zijn heel gevaarlijk. Die scherpe stekels kunnen in je ver hemelte dringen en dan krijg je ze er niet weer uit en dat is levens gevaarlijk „Ik zal er aan denken, moeder!" Op een anderen dag zag ik een prachtigen worm heel langzaam door het kroos boven ons hoofd zakken. Hij kwam al lager en la ger. „Kijk eens, moeder, wat een prachtstuk zei ik. ,,'t Is alsof hij aan een touwtje hangt Ik zal hem. „Jij zal niets riep moeder verschrikt. „Die worm hangt wer kelijk aan een touwtje. Maar daar boven zit de hengelaar. Die worm heeft een haak in zijn lijf en als je dien worm inslikt gaat de haak mee naar binnen en je bent een gevangen man snoek wil ik zeg gen." „Dank je wel, moeder Ik zal nooit een worm aanraken, die aan een touwtje hangt." Weer een andere maal oefende ik mij in het „staan", zooals we dat noemen. Daarbij moeten we onbe wegelijk in gestrekte houding een poosje op dezelfde plaats blijven. Moeder deed het mij voor. Zij „stond" onder het kroos en ik daar dichtbij in open water. Plotseling zag ik boven mij een rond blin kend koperdraad naar beneden ko men, Ik had er geen erg in, dat dit koperdraad een strik was en dat een jongen, die mij heel goed zag, dien strik om mijn lijf wilde schui ven, om mij dan in eens op den wal te slingeren. Moeder zag het niet. De strik schoof langzaam om mij heen en raakte mij daarbij even aan. Ik dacht aan geen gevaar. Dat koude koperdraad kriebelde mij en ik begon te lachen. Moeder keek om. „Hij kriebelt me" wilde ik zeggen, maar „Schiet weg" gil de moeder verschrikt en ik schoot met een vaart vooruit. Ik was ge red „Een seconde later en je was er geweest", zei moeder. „Je was daar bijna gevangen in een snoe- kestrik". Nu heb ik nog maar drie zaken genoemd, die ons, jonge snoeken, bedreigen: het gevaarlijke stekel baarsje, de haak van den henge laar en de snoekestrik. Er zijn er nog veel meer. 't Is dus te be grijpen, dat er niet veel snoeken zijn, die een hoogen leeftijd berei ken. Ik verwonder me dikwijls over mijzelf, dat ik het tot acht jaar gebracht heb. En in de om standigheden, waarin ik nu ver keer, is er veel kans op, dat ik nog veel ouder word, zooals ge hoo- ren zult. Een paar maanden geleden lag ik op mijn gemak tusschen het riet in een breede zijsloot van het Naardermeer, dien welbekenden waterplas tusschen Naarden en Weesp. Daar zag ik even voor mij uit een vischje zwemmen. Het beestje deed een beetje vreemd. Ook leek het mij toe, dat er een koord vlak boven zijn hoofd hing, zoo iets als een hengelsnoer. Was het een worm geweest, dan had ik mij niet laten verschalken, maar zoo'n zwemmend vischje kon vol gens mij niets met een hengelaar hebben uit te staan. Ik schoot toe en hap het vischje zat tusschen mijn tanden, maar.de goed ver borgen haak eveneens. Gevolg: ik werd op den wal gehaald. „Wat een prachtig dier zei de hengelaar tot zijn kameraad, die ook kwam kijken. „En hij is totaal niet beschadigd, zie je dat? De punt van den haak zit maar even in zijn onderlip". „Die zal een heerlijk maal ople veren zei de ander. „Neen zei de visscher. „Dat zal hij niet. Het Aquarium in Artis bestaat juist vijftig jaar. Ik zal hem daarheen brengen als verjaarsge schenk". Voordat ik daar bezorgd werd, moest ik nog een nacht doorbren- RQ.EK/mrvrwttij 's Avonds als wij slapen gaan, Steekt Marie een lichtje aan; 't Brandt zoo stil en heel den nacht Houdt het over ons de wacht. t Lichtje zegt: Weest maar gerust Heeft Moes je goênacht gekust, Is Marie weer naar beneên, Ik blijf hier; ik ga niet heen. gen in een „bun", d.i. een houten kist met gaatjes in de wanden, die in 't water is opgehangen, 's Mor gens vroeg zaten er twee kok meeuwen op die bun; zij vonden, dat het daar zoo lekker rook. „Weet je al, waar je heen ge bracht wordt?" vroeg de eene meeuw, toen hij mij zag. „Naar Amsterdam," zei ik. „O Dan ga je vast en zeker naar de Snoekjesgracht." „Zwemmen daar meer snoeken?" vroeg ik. „Dat zou ik niet kunnen zeggen. Het water is er niet bijzonder hel der. Ik kon er niet goed doorheen kijken." Toen vlogen de meeuwen weg, ze zagen mijn baas aankomen. Ik werd uit het water gehaald en naar de hoofdstad getranspor teerd. Bij mijn aankomst werd ik gewogen en daarna werd ik ge plaatst in een van de groote bas sins in de Zoetwatervisschen-af- deeling van het prachtige Aquari um. Wat heb ik hier een bekijk De menschen verdringen elkaar voor 't glas, om mij goed te zien en dan hoor ik hen zeggen: „Wat een beest Wat een reus Wel ver bazend Een snoek van zestien pond Er zwemmen in mijn bassin nog drie kleinere snoeken, benevens twee snoekbaarzen en een paar gewone baarzen. Dan zijn er ook nog verscheidene kleine vorentjes. Die zijn hier natuurlijk niet voor hun plezier; af en toe verdwijnen er een paar van en ge zult wel be grijpen, waar die dan gebleven zijn. Op het oogenblik zwemt er een voren rond met een litteeken op zijn rug. Een bezoeker zei van morgen: „Kijk Dat vischje is in zijn rug eenige schubben kwijt. Het beestje heeft zich zeker gestoo- ten." Ik zei natuurlijk niets, maar ik wist wel beter. Ik heb het hier goed naar mijn zin, Er wordt uitstekend voor mij gezorgd. Toch zou ik wel eens graag af en toe 'n vrijen dag heb ben, want ik heb niet genoeg li chaamsbeweging. Er moet hier nog een karper zijn van twintig pond; die klaagt daar ook over. Wij ra- Sluit je oogjes nu maar dicht; In de kamer straalt mijn licht Met een glans zoo zacht en rein - Nooit kan het daar donker zijn - Hermanna. ken de slanke lijn kwijt. De verzorging is hier best en de voeding is ook uitstekend. Als ik het nu nog eens gedaan kan krij gen, dat men mij één dag per week vrij laat rond zwemmen in den Am- stel, dan geloof ik stellig, dat men later van mij zal kunnen zeggen, wat mij nu van 't Aquarium zegt: „Hij heeft er een halve eeuw op zitten Vader en Moeder zitten druk te praten en denken, dat hun jongste dochtertje, Ankie, zóó in haar poppenwereld verdiept is, dat zij niets hoort van hetgeen de groote menschen zeggen. MaarAnkie heeft scherpe oortjes en spitst ze plotseling, als ze den naam van Tante Wies op vangt. Tante Wies is Moeders jong ste zuster en zij en Ankie kunnen het opperbest samen vinden. Zou Tante Wies weer komen lo- geeren Ankie luistert nu aandachtig en hoort Moeder zeggen: ,,'t Zal haar goed doen eens een tijdje bij ons te komen. Stellig zal ze afleiding vinden in ons druk ge zin, nu zij het baantje, waarop zij zoo gehoopt had, niet gekregen heeft. Gewoonlijk is zij zoo opge wekt, maar nu schrijft zij toch in den brief, dien ik vanmorgen van haar kreeg, dat de moed haar in de schoenen gezakt is." En vader vindt ook, dat Tante Wies maar weer eens moet komen logeeren. 't Zal haar stellig opvroo- lijken. Een paar dagen later vertelt Moeder aan Ankie, dat Tante Wies 's middags komt, 't Kleine ding is in de wolken en vindt, dat zij als jongste en eenige van de broertjes en zusjes, die nog niet naar school gaat, het meest van Tante's gezelschap zal kunnen ge nieten, want natuurlijk gaan zij el- ken morgen, als het niet regent, weer net als den vorigen keer naar het park om de eendjes brood te voeren. Dat vindt Tante Wies ook zoo prettig Dien middag, terwijl Moeder met

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 10