ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD lil IVAM DE PROVINCIALE ZEËUV5CME MIDDELBUDGSCiiE CQUPAhTI 13 Mei 1933 ZOO'N RAKKER! RAADSELHOEKJE. x 1 t x ZEEUWSCHE KRONIEK. GRAPHOLOGIE. PM WS. FS oo Een jongen met een aapje Kwam laatst bij ons voorbij; We vlogen naar de ramen En riepen: Heidaar! Hei! De jongen kwam toen nader En tikte aan zijn pet; Het aapje had hij flukskens Een steekje opgezet. Het moest een buiging maken En groeten heel beleefd; Het diertje zoo sprak Moe der, Hoopt dat je hem wat geeft. Ik zorg wel voor den jongen Kom jij mij maar eens bij mij! Hier heb ik melk en broodjes. Wat keek die jongen blij! Het aapje kreeg Rie's appel En koekjes van Marian Ik gaf hem apenootjes En zeiHier vrind, pak an! We moesten toen zoo lachen Om 't leuke klein edier Hij peuzelde den appel Gauw op. Wat een plezier. Hij had met d' apenootjes! De doppen kregen wij; Hij mikte zoo parmantig En raak! Geloof dat vrij! Kom, Jokko, zei de jongen Op 't laatst; kom mee mijn vent, Bedank nu maar eens netjes En maak je compliment. Hij maakte zelf een buiging Voor moeder met veel zwier; Wij alle drie benijdden Hem 't leuke kleine dier En zeiden tegen Moeder: Toe als we jarig zijn, Geeft ons dan zoo'n aapje, Zoo grappig en zoo klein? Ik timmer wel een hokje Riep ik en Rie zei blij: Een jasje en een mutsje Krijgt 't aapje dan van mij! Moeder Moes begon te lachen En riep: 'k Heb er al drie. Zal ik z' eens even noemen? Marianne, Jaap en Rie! HERMANNA. Het was onstuimig weer: storm en regen en de luidruchtigheid der jeugd deed vermoeden, dat er nog meer storm in de lucht zat. „Wat heeft dat nu met elkaar te maken vraagt één van jullie misschien en ik moet dadelijk toe geven: 't lijkt vreemd, heel vreemd zelfs en toch.... is het zoo! Er schijnt bij naderenden storm iets in de lucht te zitten, dat de jeugd zóó opwindt, dat ze wel luidruchtig zijn moet. Let zelf maar eens op, hoe het weer binnen korten tijd wordt, wanneer je jongens en meisjes zoo luid hoort joelen. Op een middag dan, dat het reeds stormde en de jeugd nog meer storm aankondigde, liep ik even na vieren door een gewoon lijk stille straat, welke echter op gezette tijden: vóór en na school tijd, uit haar rust werd opgeschrikt. Ik moest in een winkel zijn en toen ik mijn boodschap gedaan had en mijn weg vervolgde, was er geen enkele jongen of meisje meer in de heele straat te zien. Ja toch, daar stond nog een klein ventje bij een deur. Toen ik langs hem kwam, keek hij zóó hulpbehoevend naar de bel, dat ik onmiddellijk dacht: „hij moet daar zijn, maar kan niet bil de bel Nu was het mij meermalen ge beurd, dat een hond mij op duide lijke wijze te kennen gegeven had, dat hij graag wilde, dat ik voor 'm aanbelde. Hoe zoo'n viervoeter dat deed? Wel, door luid te blaf fen, mij aan te kijken, kwispelstaar tend naar de deur te loopen en di eenige malen te herhalen, 't Is m zelfs eens overkomen, dat ik de be doeling niet begreep en het aards ge hondje vroeg 't mij toch zoo dui delijk op zijn manier: hij sprong zelfs tegen me op I Wat denk je, dat er gebeurde, toen ik doorliep zonder aan zijn verzoek te hebben voldaan Hij kefte plotseling heel hard en nijdig om zijn verontwaardiging te kennen te geven. Stellig schold hij mij uit in de hondentaal Was dat hondje niet precies een kwajongen Onnoodig te zeggen, dat ik voortaan beter oplette, wanneer mijn hulp bij een voordeurbel inge roepen werd. Ik wilde het ventje dan ook graag voorthelpen. Wel vond ik het een oogenblik vreemd, dat hij mij niets vroeg, doch ik schreef zijn stilzwijgen aan verlegenheid toe en wilde hem daarom tegemoet ko men. 't Kwam mij voor, dat hij 't niet goed durfde vragen en toch zoo graag zou willen, dat de bel overging om hem de deur te ont sluiten. Lachend vroeg ik het kereltje: „Is die bel dan zoo hoog?" 't Ventje knikte, ik trok aan de bel en.de rakker holde weg Hij had mij belletje laten trek ken! C. E. d. L. H. FOUTEN IN HET FOUTEN- ZOEKPLAATJE UIT' T VORIGE NUMMER. De 8 fouten zijn: 1. De helften der wipplank zijn niet even lang. 2 Eén rugsteuntje mist dwarslat. 3. Rechterpaal van den schom mel heeft geen steunpalen. 4. Eén stelt mist klos. 5. Schoen op den grond moet een linker zijn. 6. Tennis-raket mist netwerk, 7. Rechterbeen van den jongen loopt niet door den ring. 8. Kraag moet naar beneden hangen. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Markelo. Koe, komkommer, mark, krom, lor, roek. G E I T E L B A [I B I S T A S T' 3. Was, pik; Waspik. 4. Kelk Kameel, arts muil eeuw ever list VOOR KLEINEREN. 1. Hij kwam Otto les geven (mot). Wacht maar, we spreken elkaar wel nader (wesp). Ik wist niet, dat Jacob ijverzuch tig was. (bij). Komt Tante Cato rechtstreeks uit Parijs? (tor), 2. Sparappels en denneappels. 3. Overschie knie, goed moet; mak zak, uit guit; paard (be)waard, goed zoet 4. Kraag, kraai, kraam, kraan. OM OP TELOSSEN. VOOR GROOTEREN. 1. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van iets, dat we dik wijls in het bosch kunnen vin den. X X X X XXXXXXXXX X X X lo rij een medeklinker, 2o een dorp op de Veluwë, 3o een visch, 4o iets, waarop iets rüsteri moet. 5o 't gevraagde woord. 6o een ander woord Vöof listig bedrog, 7o een metaal, 8o schrijfgereedschap, 9o een medeklinker. 2. Ik ben iemand met een donkere gelaatskleur. Keert men mij om, dan word ik een natuur verschijnsel. 3. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt een ko ninkrijk. 3, 1, 4, 5 is een kleur. Een 8, 6, 3 is een tijdsverloop, 6, 7, 2, 6 is een meisjesnaam. Zonder 3, 1, 5, 8 kan men niet veel koopen. Een 4, 3, 1, 5 is een stekelig dier. 4. Mijn eerste is een getal, mijn tweede een ander woord voor rand en mijn geheel is nooit rond. VOOR KLEINEREN. 1. Verborgen visschen. Ik wist niet, dat die kar per trein vervoerd werd, Laat Bob, Otto en Jaap niet te laat thuis komen. Wij kwamen helaas voor niets bij Tante Cor. Ik laat ongeduldige menschen maar vóórgaan. 2. Welk viervoetig dier wordt een ander viervoetig dier, als men het een kopje kleiner maakt 3. Je kunt mij spelen, zingen, Soms groei 'k aan boom of struik. Je kunt mij dan zelfs eten: 'k Ben smaak'lijk in 't gebruik! 4. Ladderraadsel. X X X X X X lo (bovenste) sport 'n zangvogel. 2o sport een visch. 3o sport een groot roof dier. 4o sport 'n graansoort. 5o sport timmergereed schap. 60 sport 'n Hollandsch zeeheld. 7o sport het tegenover gestelde van begin. 8o sport een broodje. De woorden worden alle met 5 etters geschreven en de middelste etters vormen, van boven naar be neden gelezen een stad in het Zui den van ons land- De Pinda-Mannetjes. Wij kennen hen natuurlijk de zoo triest aandoende figuren, die met hun blikken trommels vol Snoepgoed op de pleinen en stra ten; bij scholen en sportterreinen hün standplaats innemen en uren aan een, schijnbaar onbewogen Van wat om hen heen geschiedt, zwijgend blijven staan. Wij weten 't zijn de Pinda-mannetjes; Pinda- Chineezen, slachtoffers van de ma laise in de scheepvaart, waarin ze vroeger als stokers hun levenson derhoud verdienden. Ze zijn nu ge strand hier te lande en trachten hun brood te verdienen. We wer pen hiér de Vraag niet op of deze vreemde gastën materieel te be klagen zijn. Er werden hier en daar commissies gesticht om hen te helpen. Van andere zijde werd betoogd, dat ze niet geholpen be hoefden te worden. We laten deze vragen hier met opzet rusten. In stede toch van te vragen of we dezë menschen in stoffelijk opzicht moeten helpen, willen we liever Vragèn of deze droeve figuren ons iets kunnen leeren. We meenen, dat dit inderdaad het geval is. We hebben zoó juist twee woor den gebruikt, waarop we nu den nadruk gaan leggen: gestrand en materieel behoeftig. In de laatste weken is bijna in iedere plaats van ons vaderland den vierhonderdsten geboortedag van Willem den Zwijger herdacht. Terecht of ten onrechte heeft men hem ook geëerd als den bewerker van onze nationale eenheid. De va- derlandsche vlag heeft gewapperd Van de torens en de huizen. Het vaderlandsch lied heeft weerklon ken. Vaderlandschlievende toe spraken werden gehouden. We hebben dus leeren waardeeren, dat wij op dit groote ondermaansche een klein plekske hebben door Napoleon eenmaal het aanslibsel der groote rivieren genoemd dat ons land is, waar de taal gespro ken wordt, die wij spreken; de zeden en gewoonten in zwang zijn, die ook de onze zijn en wat dies meer zij. Al is door de ongunst der tijden een mensch nog zoo achter opgeraakt zóó te zijn in een vreemd land, is nog tienmaal erger. En nu denken we even aan onze Pindagasten. Ook zij zijn, op hun ne wijze, in meerdere of mindere mate slachtoffers van de wereld crisis. Maar ze zijn in een land, waarvan de taal de hunne niet is; waarvan het klimaat hun niet aan genaam is; waarvan de zeden en de gewoonten, door hen niet wor den gekend, Gestrand schip breukelingen dus, die weinig an ders gered hebben dan lijf en le ven. Ze zullen dezen winter wel heel vaak gedacht hebben aan het eigen warme vaderland. En nu wij. De vraag mag gesteld of wij nu we over de heele linie zoo heel veel verloren hebben waardee ren ten volle datgene, wat ons ge bleven is. Ook ons eigen land. En zelfs, die zich hun bestaansbron ontnomen zagen zullen binnen de eigen landsgrenzen toch gereeder weer arbeid vinden dan ver daar buiten. Wie zoo denkt, die voelt toch wel iets van het oude „Thuis Best". Voor ons allen moeten de gele mannen met hün trommeltjes een aansporing wezen om 't eigen lieve vaderland te waardeeren, ook al is het binnen onze grenzen ook niet alles rozegeur en maneschijn. We hebben een tweeden woord gebruikt, waarop nu de aandacht moge vallen: materieel behoeftig. We erkennen aanstonds, dat we nu af moeten gaan op wat het oog ziet. En wat we zien, dat is twee erlei: pogen om in het levensonder houd te voorzien, dus niet neerzit ten bij de pakken en aanvaarding van de gebiedende wijs van het oogenblik. Zit niet menigeen in on ze dagen te veel bij de pakken neer en wordt hij niet moedeloos Toen in oorlogstijd den Engelschen alles tegenliep, gaf iemand 't doet er niet toe Vche, het wachtwoord uit: Zijn wij moedeloos Neen Op hun manier doen onze gele gas ten datzelfde. Ze doen ons zien, dat zelfs de man, die geheel van het anker werd afgeslagen, noch- thans goeden moed kan houden en niet onder behoeft te gaan, wan neer hij de gebiedende wijs van het oogenblik verstaat en aanvaardt in stille beschouwing wat daaruit voortvloeit. Zoo hebben de Pindamannetjes ons nog wel iets te leeren, J. Nagel. 10 Mei 1816. De eerste stoomboot komt in ons land en wel te Vee re. Het was het stoomschip de Défiance, dat uit Margate (Engeland) ha een reis van 16 uur te Veere aankwam. Van hier voer het schip tegen wind en stroom voorbij Dordrecht naar Rotterdam. De belangstelling voor het stoomschip was bijzonder groot. Koning Willem I kwam expres uit Den Haag en maakte met de boot een tocht door de havens der stad. De kapitein kreeg het bur gerrecht van Rotterdam. Door toedoen van den koning werd te Antwerpen spoedig een stoomboot gebouwd „De Prins van Oranje" voor den dienst Antwer penRotterdam v.v. In het voor jaar van 1817 kwam het schip in de vaart. In 1825 werd een stoomboot- dienst ingesteld tusschen Middel burg en Rotterdam. De reis van Zeeland naar Holland met 'n zeil schip op de vaak woeste Zeeuw- sche wateren duurde lang en was niet altijd aangenaam. Nog spreekt men in Holland van „een Zeeuw- sche reis", als men te kennen wil geven, dat een reis lang en onaan genaam is. De genoemde stoom- bootdienst in 1825 gaf echter een groote verbetering, Als het niet al te veel tegenliep met wind of stroom, werd de reis in elf uur volbracht. Vele ouderwetsche men schen waren bang om met dit „griezelig, verderf-dreigende vuur schip" te varen. Anderen, meer vooruitstrevend, noemden het ,,'n drijvend eiland van genoeglijkhe den", 11 Mei 1747. De stad Hulst geeft zich op on verantwoordelijke wijze aan de Franschen over, Nadat de Franschen eerst het Westelijk deel van Staats-Vlaan deren hadden veroverd, trokken zij naar het Oostelijk deel. Op 1 Mei veroveren zij Sas van Gent en op 5 Mei Philippine. De 70-jarige gouverneur van Hulst, generaal De la Roques, geeft de vesting zonder noemenswaardige verdedi ging aan de Franschen over, na dat hij onnoodig het dorp St. Jan steen in de asch had gelegd. Later wordt hij gestraft met het zwaai en van 't zwaard boven zijn hoofd, verbeurdverklaring zijner goede ren en levenslange gevangenis op Loevestein. Den 16den Mei ging Axel bij capitulatie aan de Franschen over. 16 Mei 1485. Vlissingen door de Sluizenaars geplunderd. Het was in den tijd der Hoek- sche en Kabeljauwsche twisten. Op Zondag 16 Mei 1485 waren de Hoekschen van uit Sluis, dat zij bezet hadden, in roeibargen, boo ten zonder masten of zeilen om niet spoedig gezien te worden, den mond der Schelde overgestoken naar Vlissingen. Onder kerktijd waren zij ongemerkt aan land ge komen, zeer waarschijnlijk aan de kleine duintjes langs de tegen woordige Dijkstraat. Zij overrom pelden de wacht en trokken de stad in. In de kerk werd de gods dienstoefening op ruwe wijze ver stoord. De woeste kreten der aan vallers vermengden zich met het gegil der vrouwen en de angstkre ten der ongewapende mannen. De baljuw van Vlissingen Wouter van Domburg, ook in de kerk aanwe zig, vluchtte in de sacristie om zijn leven te redden. Vergeefsch echter. De woestaards ontheiligden de kerk door den baljuw te vermoor den. De ongelukkige stad wilde een losprijs betalen om van brand stichting verschoond te worden. Het baatte niet. Na de plundering vertoonde de roode haan zich boven het dak van menig huis. De aanzienlijkste in woners der stad werden als gijze laars meegenomen, Philips van Bourgondië, heer van Vlissingen, liet om herhaling te voorkomen de stad Ijeter ver sterken met wallen en muren. 16 Mei 1690. Het verraad om Sluis in de han den van den vijand over te geven wordt ontdekt. Ons land was in; oorlog met Frankrijk (de 9-jarige oorlog). De oud-schepen van Sluis Jacob Martinet, Franschman vanj afkomst, had schipper Cornelis Roelands tot den aanslag weten over te halen. Ook trachtte hij An- tonie Regnault, den Franschen schoolmeester voor het plan te, winnen. Deze bracht de zaak uit. Martinet en Roelands boetten hun roekeloos plan met hun leven e» Regnault werd rijkelijk beloond. 16 Mei 1795. Het Haagsche verdrag tusschen de Bataafsche republiek en Frank rijk gesloten. Hierbij werd o.a. Staats-Vlaan- deren aan de Fransqhen afgestaan en de vrije vaart op ae Schelde ge geven, bovendien moest Vlissingen een Fransch garnizoen dulden. 18 Mei 1708. De laatste mannelijke afstamme ling van het beroemde Zeeuwsche heldengeslacht De Moor, Thomas de Moor, overlijdt en wordt te Zoutelande begraven. Vele leden van dit geslacht, alle te Vlissingen geboren, hebben him leven veil gehad voor hun vader land. De meest bekende is de vice- admiraal Joost de Moor. Zijn naam is dan ook vereeuwigd door het Zeeuwsche volkslied. R. B. J. d. M. Schriftbeoordeeling. J. F. (De eerste letter kan ook een S. zijn). Een fijn besnaar de, uiterst gevoelige persoonlijk heid wier innerlijk leven moeilijk te doorgronden is. Zij bezit geen gelijkmatig karakter en wisselt herhaaldelijk van stemming. Bui tengewoon belangeloos, goedhartig en medelijdend. Eerder royaal dan zuinig. Schrijfster is wispelturig in hare genegenheden; dikwijls timi de, zelftoegevelijk, ietwat verwee- kelijkt en schroomvallig, zeer sen sitief en uiterst gevoelig voor zin- tuigelijke gewoorwordingen en voor alle gedachten en stemmin gen van de personen uit hare om geving. 't Eene moment melancho lisch en somber, andere oogen- blikken opgewekt. Aanpassings vermogen. Dat hare bijzondere ge voeligheid overgaat in sentimenta liteit, lijkt mij niet waarschijnlijk, in ieder geval kan daarvoor ge waakt worden. Grapholoog. Zij, die prijs stellen op een be oordeeling van hun handschrift door den aan ons blad verbonden grapholoog, zenden ons tenminste tien regels van hun gewone, na tuurlijke handschrift, liefst op on- geliniëerd papier. De afzender be hoeft ons niet bekend te zijn: ini tialen, schuilnaam, motto is vol doende, wel dienen opgegeven te worden geboortedatum, leeftijd en geslacht. Men zende ons tegelijk een postwissel ad 1.10, waarop als afzender hetzelfde staat air onder de schriftproeve, dus of de ware naam, of de schuilnaam. De beoordeeling volgt dan later in het Zondagsblad.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 9