DAMMEN EN SCHAKEN. Sar VOOR DE JEUGD. Onder redactie van TT DE SCHEEVE TOREN VAN MELISKERKE. 0*B& tm%m MODERNE KAMERADEN! ii Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD. DE T00VERBAL. EEN WIJS BESLUIT. Een Veluwsch man kwam eens door Walch'rens land; Hij speurde rond en deed veel wandelingen Hij teekende véél moois met vaste-hand; Hij zag op Walcheren veel schoone fraaie dingen. Zoo kwam hij ook in Meliskerke aan, En zag verbaasd die mooie oude toren. Hij zag dat bouwwerkbleef er lang bij staan En deed in 't eind toen deze woorden hooren: „Ik ben verheugd Want wat mijn oog thans ziet „Doet mij aan 't schoon Italië nu denken „Onzegbaar is 't wat hier mijn hart geniet „'Ie Wil in mijn lied dit bouwwerk hulde schenken. „Te Pisa staat een toren, wonderschoon, „De roem der stad en van Italië's dreven. „Veel volks stroomt toe om 't wonderwerk te zien „En zich naar 't scheeve bouwwerk te begeven. „Want Pisa's toren ('t Is bij elk bekend) „Is zeer beroemd; beroemd als scheeve toren. „De roem is 't van 't Italiaansche Land. „Men kan daarvan door héél de wereld hooren" Sta I Walchren I op Verdedigt thans Uw eer Ook Meliskerke heeft een scheeve toren Zij helt óók (als daarginds in Pisa's land) Zeer schilderachtig 'n voet of wat naar voren. Geeft aan dit feit bekendheid, en gij ziet dan in dat dorp Spanjolen, Grieken, Russen, Dén zal Fransoos, dèn zullen Franijoosinnen Schier èlken steen van dezen toren kussen. Bazuin het rond: „De Toren staat hier scheef En nauw'lijksch heeft men dan dat heuglijk feit vernomen of half Amerika vraagt in dat dorp logies v En vele Pelgrims zullen tot haar komen. Juicht, Meliskerke juichtuw roem is dra bekend Gij wordt de roem van onze Zeeuwsche landen. Heil, scheeve toren Pisa's Concurrent Van vreugde klappen wij in onze Zeeuwsche handen. 1 G. Mulder. Schertsprobleem. Onderstaand schertsprobleem vjerd in Maart 1923 opgedragen door den heer J. F. Heemskerk te Middelburg ter eere van het 70- jarig bestaan van de schaakclub „Discendo Discimus" te 's-Graven- hage waarvan de heer Heemskerk eare lid is. daad mat kan geven in één zet, en alleen op de wijze, zooals hij dat mat geeft. x Oplossingen kunnen worden in gezonden voor 1 Juni a.s. onder motto: „Oplossing Schertspro bleem" aan de Redactie van dit blad. mgf. m WèW b c d e f g h Wit: K.d5, T.b4 en h7, L.d4, Pa.d2 en f3, pi. a3, a6, b2, e2, 15, g2 en g3. Zwart: K.c2, D.a4, T.a5 en cl L.bl en e3, Pa. dl, pi. b5, e5, 12 en f4. De opgave is: Zwart heeft den laatsten zet ge daan en daarbij een wit stuk van het bord „gestooten". Wit plaatst dit stuk weder op het bord en geeft daarop mat in één zet. Gevraagd wordt, welk stuk van het bord is gestooten, op welk veld het stuk staan moet en te bewijzen, dat Wit na die herplaatsing inder- „Jongmeisje, met academische opleiding, zoekt eenzelfde partner voor sportieve ondernemingen, tochten etc., alles voor eigen reke ning; galante toenadering uitgeslo ten. Condities: goede manieren en verzorgd voorkomen, Inzendingen onder „Habeaut Sibi", aan het bu reau van dit blad." „Prachtigjuichte Willy Ha- benfeld en knipte meteen de an nonce uit de courant. Zóó iets had hij zich nu juist altijd gewenscht Een eerlijke kameraadschap zond der flirt. Als ze nu maar niet al te leelijk is. Je slaat niet graag een mal figuuf met een „partner", zelfs als alle erotiek gebannen is. Hij wierp een blik naar den spie gel. „En wat, als ze op mij verliefd raakt schoot het door zijn brein. Och ja, voorloopig betrof het nog maar een proef. Hij begeerde geen liefdesge schiedenissen, maar een bondge noot in vacantie-dagen. En juist 'n vrouwelijke, omdat hij met manne lijke kameraden al genoeg teza men was. Sentimentaliteiten kon hij niet gebruiken, dat bederft maar elk plezier en juist alle sport. Gelukkig, daar was er nu één, die net zoo dacht als hij Hij monsterde besluiteloos zijn photo's. Ten slotte liet hij de keu ze vallen op een kiek in ski-tenue, echter niet zonder een geheime vrees, dat ze toch mogelijk te on- wederstaanbaar zou kunnen blij ken te zijn. Hij wachtte heel lang op ant woord. Aanvankelijk verwonderde hij zich alleen maar. Daarna werd hij geprikkeld. Dat moest er nog bij komen En het aardige kiekje ook mogelijk nog weg Doch dit lag goed geborgen on der een hoop andere, als het zóó en zóó veelste, dat Mutz Holmer toegezonden kreeg. Eigenlijk was er geen enkel, die haar echt beviel. Blijbaar had zij zich te overdreven voorstellingen gemaakt van haar toekomstigen kameraad. Het was om dood te gaan van verveling je sport-uitin- gen als een zwijgende derwisch vaarwel te zeggen en alléén met collega's in de geographie rond te tippelen. Ze had er schoon genoeg van Het werd gewoonweg ridi cuul om als een jongvrouwen-gilde steeds weer voor den dag te ko men. Zij wilde het nu eens met mannen probeeren. Die waren niet alleen ondernemender, ze wa ren ook intellegenter. En zeker deze hier f Hemel, wat voor ijdeltuitige ge zichten hadden de meesten, En wat armzalige beenen en wat voor smalle borstkassen De beste was dan nog die lange ski-ër, hoewel ook minder dan mooi te noemen. Maar hij scheen geoefende spieren te hebben. Dus dan maar in 's he mels naam die Den eerstvolgenden Zondag on dernamen zij reeds hun eersten tocht.. Tamelijk stijf en gereser veerd. Mutz wedijverde om het hardst met den ander in het aanne men van een zekere houding en stond elk oogenblik bereid, haar begeleider te negeeren. Maaral te spoedig echter moet zij zichzelf toegeven, dat hij zich zeer correct gedroeg en dat zij het heel erg goed getroffen had. Geen was er onder haar kennisjes, die een zoo leuken jongeman op den kop had getikt. Het was waar, dat hij een tikje teveel had van 'n type uit een modeblad, maar hij had manieren van een gentleman en Mutz kon geweldig veel van hem leeren, omdat hij op sportge bied van alle markten thuis was. Ook wist hij overal raad op, be zat de zekerheid van een gediplo meerden gids en verloor nooit het geduld, of het sneeuwde of regen de, de zon zou steken, het zeil bootje omkantelen, Mutz haar proviand vergeten hebben of haar kaartje verloren.... en dansen deed hij eenvoudig zalig „Eenig, zooals jij alles handig weet te doen!" prees ze hem meer malen. Zij stond er n.l. op, elkaar bij den naam te noemen, direct van het begin af, want, juist om dat ze zich als kameraden wensch- ten te zien, absoluut van geen ver schillend geslacht, zou een te con- ventioneele, al te preutsche om gang al heel dwaas lijken. Ook de menschen om hen heen begrepen deze situatie. Niemand, die hen voor een verliefd paartje hield; zoo heelemaal zonder eeni- ge erotiek deden zij zich voor. Maar juist deze houding pakte langzamerhand Mutz' zenuwen aan. „Als ik maar eens even kon we ten wat hij zoo denkt, als hij uren lang met me danst of als we moe derziel alleen in het gebergte aan het rondklauteren zijn?" vroeg zij zich af. „Zou hij nog steeds niet opgelet hebben, dat ik een goed fi guur heb? Toch wel jammer....; ik zou net zoo goed een krommen rug kunnen hebben I Af en toe trekt hij weliswaar een typisch ge zicht. Maar er komt niets. Zelfs in mijn badpak schijn ik niet den min sten indruk te maken. Blijkbaar heeft hij absoluut geen tempera ment Een enkelen keer probeerde zij, heel gedecideerd, hem wat uit zijn tent te lokken, maar dan staarde hij haar zoo verbaasd aan, dat zij er verlegen onder werd „Vertel toch eens op, wat ben jij voor jongeman eigenlijk?" barst te zij op zekeren dag los, toen ze van de tennisbaan terugkeerden. „Hoe bedoel je dat?" vroeg hij haastig. „Ben ik in iets niet cor rect geweest?" „Integendeelviel ze verach telijk in. „Maar jou ontbreekt man nelijkheid, beste jongen Ik heb er genoeg van mijn tijd aan een neu traal iets te verbeuzelen, daar is het leven te kort voor 1" Zij schrok zelf, toen ze haar eigen woorden hoorde. Hij dacht echter: „Zij wil van me af. Daarom barst ze zoo uit. Maar ze behoeft geen angst te hebben. Ik zal me niet bij haar opdringen Om zijn bitterheid voor haar te verbergen, dwong hij zichzelf tot dien zekeren toon van meerder heid, dien zij niet uit kon staan, „Het al te lange trainen pakt je zenuwen aan, We moeten liever niet aan de match meedoen." „Ben je mal?" wond zij zich op. „Ik heb me nog nooit zóó goed ge voeld. Maar als jij niet met mij spe len wilt, zeg het dan maar gerust. Ik kan gemakkelijk een anderen partner vinden I" Zijn oogen vatten vuur, maar hij knikte koel. „Des te beter Ik kan dan el ders eveneens moeite doen „Heel begrijpelijk meneer Ha- berfeld stemde ze op dreigend- beleefde wijze in. ,Het schijnt, dat u reeds hieromtrent een plan ge maakt hebt?" Hij trok de schouders op. „Dit plan n.l., om voortaan mij bij iemand aan te sluiten, wier in nerlijk bij me past „U bedoelt natuurlijk 'n meisje!" bracht Mutz onder een krampach tig lachje met veel moeite eruit. „Mag ik misschien ook weten, aan welk specimen u de voorkeur geeft?" „Ik geloof niet, dat ik op uwe instemming zou kunnen rekenen", antwoordde hij afwijzend. „Ik denk aan een wezen, dat iets anders in me ziet dan alléén maar een bewe gingsapparaat „Zóó.viel ze hem in de re den, en haar hart klopte omstui- mig. „Zóó.... u snakt een beetje naar liefde Maar die was immers niet in ons program opgenomen. Hij weerde af. „Laten we daarover zwijgen. Al les bij elkaar was dat een hol plan. Ten slotte, ik heb het zelf gewild; ik heb me echter in mijzelf vergist. In mij heb ik iets van de sensivi- teit, die u ontbreekt. Daarom be grijpt u niet, dat het een onmoge lijk iets is, een kameraad te heb poT 0 V-H 0) o CL 00 1 i-rC W o cj C/3 T-i x O a G> UyZ. O nj <-<.■£ .2 "ie o go tfO.H a a cj - N «i ST, -o In •o«n3 -C m ben, wiens hart hongert. De eenige herinnering, die ik aan onze ka meraadschap bewaar, is het noti tieboekje waarin onze tochten sjaan geboekt. Toe wees zoo goed en geef het mij terug. Het zit in de linkerzak van uw pantalon Zij trok het met trillende vin gers te voorschijn. „Hier, hier hebt u het. En ook de paar francs, die u mij leende om den chauffeur te betalen. U weet onze afspraak, ieder zijn eigen rekening voegde ze er aan toe en trachtte te glimlachen. „Inderdaad, zoo is hetzei hij, het geld bij zich stekend. „Het was een van uwe voorwaarden en er wordt aan voldaan „Ook aan de andere?" onder brak Mutz en keek met een smeekende uitdrukking naar hem. Of zoudt u mij willen wijsmaken, dat het u zwaar zou zijn gevallen?" „Waarom wilt u dat weten?" vroeg hij hoogmoedig. Toen kon zij zich niet langer be dwingen. Zij moest zijn arm grij pen en hem dooréén schudden. „Omdat ik wil, dat je mij lief zult hebben, monster!" riep ze, ge heel buiten zichzelf, uit. Hij bleef staan en lachte haar toe: „Maar dat doe ik toch al zoo lang.en jij?" „Vraag niet zoo ontactvolant woordde ze, zijn blik ontwijkend. „Dat kun je toch wel zien Toen gebeurde er iets, wat haar nog nooit was overkomen: Hij kuste haar de hand.Mutz glimlachte zalig VOOR DE KLEINTJES. Kabouter Puntbaard had een tooverbal. Prachtig gekleurd was die: rood, blauw, geel, groen, paars en oranje. Al die kleuren gin gen zóó mooi in elkaar over, dat ze één fraai geheel vormden. Maar 't allermooiste van den bal was toch, dat hij tooveren kon. Als Ka bouter Puntbaard den bal drie maal in het rond draaide en het daarbij passende rijmpje prevelde, werd de wensch, dien hij daarna uitte, onmiddellijk vervuld. Dat rijmpje was heel eenvoudig en ge makkelijk van buiten te leeren. Luister maar: Balletje, balletje, draai in het rond, Balletje, balletje, rol op den grond! Doe nu eens gauw, lieve bal, wat ik vraag. Want je vervult immers wenschen zoo graag? Kabouter Puntbaard had heel wat aan zijn balletje te danken, niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen, want als een echt goede Kabouter had Punt baard veel voor menschen en kin deren over. Maar op een keer was Punt baard heel bedroefd: Tooverbal was weggeloopen en het ergste was, dat hij niet terugkwam! De Kabouter had 'm nu al sinds den vorigen dag niet gezien en was bang, dat hij 'm nooit terug zou vinden. Was dat niet vreeselijk? Tooverbal was nog nooit alleen van huis geweest en hij zou den weg onmogelijk terug kunnen vinden. 't Was alles de schuld van Zwartrok, de Kraai, die 't was een echte ondeugd! eens even, heel even maar, Tooverbal een duwtje had gegeven, zoodat deze ronde gaas aan 't rollen was ge gaan, En het trof juist zoo onge lukkig, dat hij op dat oogenblik op een heuveltje lag. Rrrt! daar rolde hij met een vaartje naar be neden! Pas toen hij 'n heel eind weg was, had Puntbaard 'm ge mist, Maar toen kon hij z'n vriend niet meer inhalen, 't Was te laat! Puntbaard probeerde het wel, maar het lukte hem niet Steeds verder rolde de bal, tot Puntbaard het spoor heelemaal bijster was. Waar kon hij toch ge bleven zijn Puntbaard zocht en zocht, offer de er zelfs zijn slaapje overdag voor op, doch.... hoe hij ook zocht en achter alle boomen en struiken keek, Tooverbal was weg en bleef weg. Hij zou toch niet in het water gevallen zijn? Bedroefd vroeg de Kabouter aan de Elfjes en Boschnimfjes, of ze zijn vriendje soms gezien hadden maar ook zij hadden hem nergens ontdekt. Midden in het bosch vlak bij de boschwachterswoning was Keesje aan het spelen, toen hij op eens iets over den grond zag rol len: een bal, die naar hem toe kwam O, wat 'n mooie was dat Verrukt stak hij de handen er naar uit en greep den prachtbal. „Moeder, Moeder Kijk eens wat ik gevonden heb riep hij op gewonden uit. En hij liet haar Too verbal 1 want hij was het zien. Nog nooit had de boschwachters vrouw zoo'n mooi gekleurden bal gezien. „Zeker heeft het een of andere kind 'm in het bosch verloren meende zij. „We zullen 'm netjes op de keukenplank leggen, mis schien komt de eigenaar er we' om." Keesje vond het erg jammer, dat hij niet met den mooien bal mocht spelen, maar zien kon hij 'm wel En hij raakte niet uitgekeken Was of de Tooverbal zijn oogen vasthield. Ze moesten wel naar 'm kijken Toen Vader thuiskwam, vroeg Moeder hem, of hij geen kind was tegengekomen, dat z'n bal zocht Maar neen, daarvan had Vader niets gezien, want Kabouter Punt baard had wel gezorgd, dat de boschwachter hem niet ontdek te. Hoe kon die dus weten, wie de eigenaar van den bal was Eerst was Keesje daar blij om nu hoefde de bal niet cyeg. Maar plotseling dacht hij aan het ver driet van het kind, dat den ba miste en toen kreeg hij zóó'n mede lijden met 'm, dat hij 'm den ba eigenlijk wel graag zou willen te ruggeven. Als hij maar wist, wie de eigenaar was Zoo liep Keesje een paar dagen ater in 't bosch, niet ver van hun huisje. Hij zocht denneappels en moest op eens weer aan dien prachtigen bal denken, die daar zoo saai op de keukenplank lag met het mooie weer. Als er nu maar eens kinderen voorbij kwamen, dan kon hij hun vragen, of zij den bal ook verlo ren hadden. Maar nergens zag hij iemand. Hij tuurde achter de strui-1 ten, tot.hij plotseling een Ka boutertje zag, een Kaboutertje, dat oedroefd liep te zoeken. Daar be gon het kleine mannetje te praten, ^ee, hij zei een versje op. Duide lijk verstond de jongen: Balletje, balletje, draai in het rond, Balletje, balletje, rol op den grond Doe nu eens gauw, lieve bal wat ik vraag, Want je vervult immers wenschen zoo graag En vóór Keesje zelf wist, waar hij den moed vandaan haalde, vroeg hij: ,Hebt u soms een mooien bal verloren, meneer Kabouter Verrast keek Puntbaard op Eigenlijk vertoonde hij zich niet graag aan menschen en kinderen, maar als dit ventje hem Toover bal nu eens kon teruggeven Daar mocht hij, Puntbaard, toch heusch wel wat zelfs veel voor overhebben I „Heb jij mijn Tooverbal gevon den vroeg hij dan ook met een fijn stemmetje. „Ik weet niet, of het een Too verbal is", antwoordde Keesje. „Maar er is een paar dagen gele den een prachtig-gekleurde bal vóór ons huisje komen rollen." Het gezicht van Puntbaard hel derde heelemaal op. Beleefd ging Keesje voort: „Zal ik 'm u eens laten zien „Graag antwoordde de Ka bouter. Hij kreeg werkelijk hoop, dat hij zijn vriend op 't spoor was. De boschwachtersvrouw was druk bezig, maar toen Keesje haar vertelde, dat er iemand om den bal was, gaf zij den jongen het prachtstuk, niet anders denkende dan dat het één of andere kind er om gevraagd had. Stijf klemde Keesje den bal in zijn handen. Waar was de Kabou ter nu? O. daar bij dien boom Eens even mocht Keesje toch ze ker wel met den bal spelen Hij rolde 'm over den grond naar Punt baard toe. Deze slaakte een kreet van vreugde. Daar was zijn vriend wer kelijk En hij nam 'm in zijn han den. Wat was de Kabouter blij Hij wilde zijn blijdschap graag toonen door den eerlijken vinder te beloonen. Waarmee zou hij het ventje het meest plezier kunnen doen „Zeg eens, baasje," zei hij nu, „zou jij wel eens een wensch wil len doen? Dan zal ik zorgen, dat die vervuld wordt O, wat schitterden Keesje's oogen op eens! Hij zou een wensch mogen doen en die wensch zou vervuld worden Was het niet net een verhaaltje uit het mooie sprookjesboek waaruit Moeder hem 's Zondags voorlas? Maar nu zou het sprookje echt worden Wat wat zou hij kiezen Even dacht hij ernstig na, Toen zei hij: „Ik zou zoo vreeselijk graag een geitje willen hebben, meneer Ka bouter Ofis dat misschien te veel voegde hij er bescheiden aan toe, want hij vond het wel, veel„Eeneen marmotje is ook goed „Het zal een geitje zijn", ant woordde Puntbaard, draaide den bal driemaal in het rond en pre velde: Balletje, balletje, draai in het rond, Balletje, balletje, rol op den grond Doe nu eens gauw, lieve bal wat ik vraag, Want je vervult immers wenschen zoo graag? Breng een lief geitje aan Keesje, mijn vriend, 't Eerlijke ventje, dat heeft wat verdiend „Ga nu thuis maar eens kijken zei Puntbaard en Keesje holde naar huis. Daar stond in hnet schuurtje werkelijk een allerliefst geitje Keesje aaide het, maar toen hij weer naar buiten ging om den Ka bouter te bedanken, was Punt baard nergens meer te zien. Vriend Piepstaart was een muschje, Een muschje, o zoo klein. Hij tjilpte en hij piepte, Dat vond ons muschje fijn. Zoo zonder broertj' of zusje, Zoo zonder Pa of Moe, De heele, blijde wereld Lachte ons muschje toe. Hij tjilpte en hen piepte, Hij zong een vroolijk lied. En dat hij ver van huis vloog, Dat deerd' ons muschje niet. Och, Piepstaart, aardig muschje, Klein jong en vroolijk dier, Keer om, ga vlug naar Moeder, Straks heb je geen plezier Hij denkt nog niet aan keeren, 't Bevalt hem opperbest, 't Is warm en zonnig buiten 'k Ga zóó wel naar mijn nest I Dan wordt het laat en later; Nu wil hij huis-toe gaan, 't Is alles groen en boomen. Waar kom ik toch vandaan? Ja zoo, neen hier, neen, toch niet Hoe ben ik toch gegaan? Nu kijkt hij niet meer vroolijk, Daar druppelt al een traan Stil zit hij op een hekje Wie helpt hem uit den nood? Waar is zijn veilig nestje, Zijn bedje en zijn brood? Gelukkig daar komt Moeder Snel vliegt hij op haar aan. Je bent een stoute Piepstaart Heb je dat goed verstaan? En stil beschaamd naast Moeder, Neemt hij een wijs besluit, Zoo lang ik nog zoo klein ben, Ga 'k nooit alleen meer uit R. Asscher van der Molen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 10