DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
HET HUIS VIS-a-VIS.
GRAPHOLOGIE.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
RUZIE IN 'T BUFFET.
GELUKKIG GERED I
Kurt Brinck trad de kamer zij
ner zuster binnen.
„Ilse, ik ga nog naar bet sport
terrein. Als je zin hebt, kleintje...
hallo, Ilse.... hoor je me niet?..
'IselJ wat is er dan toch voor in
teressants.
Het jonge meisje bij het raam
schrok zoo hevig, keerde zich haas
tig om. Hemel, wat had ze? Lijk
wit was het gezichtjeEn hoe
staarde ze hem aan
„Maar meisje, wat heb je? is er
wat gebeurd buiten?"
„Neen, neen, niet bij het raam!
Kurt, je mag niet, ik smeek jell"
Zü r "ogde hem in de kamer te
rug ta urnigen. maar ze wa9 bijna
«en zooia kleiner dan hij en over
haar heen zag hij
„Hemel.... wat gebeurt déér?
Ilse, laat me nou....!"
Hij schoof haar terzijde, liep
•echt naar het raam toe, monster
de de straat.
In een kamer van het huis vis-è
-vis, was een opvallend-blonde
jonge man bezig de laden en kast
jes van een schrijfbureau grondig
te doorzoeken.
Hetwelk Kurt ieder zijner bewe
gingen met zijn blikken volgde,
zocht hij met een pijnlijke inspan
ning van al zijn gedachten naar
•en verklaring, naar een voor
wendsel voor deze nuchtere aan
duiding: wat hij zag
Onmogelijk! Ieder ander, maar
niet Walther en diefstal onmo
gelijk, onmogelijk!
Maar de jonge student, Walther
Eschwege, zijn vriend sedert lan
gen tijd, stond daar toch, daarginds
aan den overkant, in de kamer
van den referendaris Hassel-
nann en doorzocht diens schrijf
tafel.
Een uur geleden ongeveer was
Hasselmann weggereden, op zijn
vroegst zou hij eerst na drie da
gen van zijn autotocht terugko
nen; over dezen tocht was gespro
ken in presentie van Eschwege en
aangezien zijn woning nu overdag,
door afwezigheid der huishoudster
geen controle had, kon Eschwege
doof zijn jarenlang omgaan met
Hoe nu! Onwillekeurig boog Kurt
neer naar voren, zijn vuistten
kromden zich. Krampachtig.
Uit een la had de blonde jonge
man een leeren portefeuille geno
men, haalde er een pakje bank
biljetten uit, telde ze, scheen zich
te bedenken
Stak de geldwaarden inmiddels
bedachtzaam in de eigen zak-por-
tefeuille, legde de andere in het
bureau terug; stak jjnog 'enkele
papieren bij zich, liep van de
schrijftafel weg, haastig de kamer
in.
„Schandelijk lichtzinnig! Groote
sommen in een schrijftafel te be
waren! Dat moest strafbaar zijn,
zoo iets!" I
Achter hem een slag van een
dichtgegooide deur. Hij keerde zich
ijlings om en begreep direct.
*ïïij stormde de kamer uit.
„Ilse! Hallo! Ilse!!"
Op de trap haalde hij haar in;
hield haar vast: „meisje! wat ga
je doen, jij?"
„Laat me los, laat me los!" sta
melde ze, buiten adem. „Ik moet
tiaar den overkant ik moet hem
vragen
„Veel t« vragen valt er wel
nietO, die wanhopige oogen,
ze waren niet om aan te zien!
„Nóg een mensch meer, die door
onzen kostelijken tijd het verstand
heeft verloren, die zijn leven ver
smijt
„Waarom hij moet ons zeg-
sen, waarom hij dat gedaan heeft
hij moet alles terug geven, Kurt
en wij moeten hem helpen
„Helpen
„Ja, helpen! Hij moet toch in de
grootste mogelijke misère zitten,
dat hij dit doet. Kurt, hij is jouw
vriend!"
Zwaar-ademend stond hij tegen-
/oer haar; dan op eens, liet hij
haar pols los: „Kom!"
Zij ijlden de trappen omlaag, de
straat op. Juist hadden zij den ver-
teersweg gepasseerd, toen Wal-
':her Eschwege uit het huis kwam
net een koffertje in de hand.
„Walther!"
De geroepene onderging een
schok, hij was klaarblijkelijk ver
rast; probeerde te glimlachen,
„Was je bij Hasselmann
„Ik ja.... ik wou....; maar
hij is niet thuis".
De letters A. H. stonden op het
coffertje, dat Welther vast hield.
'<urt voelde hoe zijn keel als
dichtgeknepen werd, maar met alle
energie vermande hij zich.
„Zeg, nu we elkaar zoo onver-
vachts ontmoeten, laten we even
jen kopje koffie gaan drinken,
daar ginds in dat café
Nu?" De kleur steeg en week op
Walthers gezicth. Nu, neen, ik
kan nu niet; misschien vanavond."
„Neen nu juist! Wat we met
ilkaar hebben te bepraten, kan
geen uur uitstel velen. Toe, ga
I
mee!
Hij schoof zijn arm in dien van
den ander en trok hem met zich
mee. Walther Eschwege deed zijn
mond open, als wilde hij nog wat
zeggen, zag daarbij naar Ilse en
bleef stom.
Zij zwegen alle drie, tot de be
diende de koffie gebracht had en
zich verwijderd. Zij keken elkaar
niet aan en Walther onderging
veer een schok, toen Kurt plotse-
'ing zich naar hem overboog.
„Het heeft geen doel lang om
de zaak heen te draaien, dat er
iets met jou niet heelemaal in or
de was, kon men al sinds eenige
maanden opmerken. Je bent nau
welijks meer bij ons aangekomen;
je hebt ons gewoonweg vermeden
en als men elkaar toevallig eens
ontmoette, had je een manier van
doen.
„Zeg eens, Kurt
„Neen, beste kerel, laat me als
jeblieft uitpraten! Dat je niet
wenschte ondervraagd te worden
naar de beweegredenen van je
merkwaardige houding, heb je mij
een uur geleden maar al te dui
delijk doen begrijpen. Maar nu
moet er gevraagd en moet er ge
antwoord. Vooruit, wat is er met
je? Dat het iets te doen heeft met
geld, weten wij al."
„Geld, wat wil je beweren?"
„Walther, we zitten hier bij el
kaar, omdat wij je helpen willen,
maar zoek, om hemelswil geen
uitvluchten! Je moet ons nu zeg
gen, waardoor je in zoo groote ver-
'egenheid bent gekomen, dat je.,
lat ie ie aan vreemd geld...."
„Kurt!"
„Je hebt er niet aan gedacht,
dat men van onze woning juist
kan kijken in Hasselmann's ka
mer!"
Walther's blik ging van Kurt on
dse. En na een korte stilte zei hij
zacht: „Jullie hebt gezien, dat ik
bij Hasselmann.... het geld uit
«a
de schrijftafelEn jullie wilt
mij helpenniettegenstaan
de...."
„Je moet ons nu eindelijk zeg
gen, waarom je...."
„Ja", Walther stond met een
onstuimige beweging van zijn stoel
op. „Dat wil ik. Maar niet hier.
Jullie moet onmiddellijk met me
mee komen!"
Hij was plotseling totaal veran
derd, als geladen van energieën,
waaraan geen van hen zich kon
onttrekken.
Zij betaalde haastig en verlieten
het café. Buiten keek Walther
speurend om zich heen en wenk
te een auto naderbij, waarin hij de
twee vóór zich liet instappen.
2acht zei hij den chauffeur 't doel
van de rit
Nauwelijks vijf minuten later
hield de wagen halt voor den in
gang van een reusachtig zieken
huis. In de voorhal had Walther
een kort gesprek met den portier,
geleidde broer en zuster toen de
trappen op en na door lange, som-
bère gangen te zijn gegaan, klopte
hij aan een deur, opende ze en de
kamer inkijkend, zei hij: „Mag ik?
Ik heb bezoek meegebracht!"
Hij wenkte de beide anderen
hem te volgen.
Hij liep op het bed toe, waarin
een met witte windsels verbonden
schedelhemel, dat was toch!
Kurt stond volslagen paf en Ilse
hield zich vast aan de deurknop.
„Wel en wat heeft de dokter
gezegd? Dat het goddank niets ge
vaarlijks is, heb ik beneden al ge
hoord."
„Allerberoerdst gewoon", brom-
le de referendaris, Alfred Hassel
mann. „Minstens 8 dagen moet ik
lier in deze gevangenis blijven..
Komt toch wat dichterbij, kinde
ren, aardig, dat jullie daar bent!
Wat zeg je me nu van zoo'n ellen
de, zoo'n pech! Eschwege heeft
jullie wel alles verteld."
„Ja, ja, zeker, maar praat nu
naar niet al te veel, Hasselmann
Hier zijn trouwens de voorwerpen
of ik de goeie hemden heb op
gediept, weet ik warempel niet.
Hier ook zijn de papieren en het
geld 420 mark zaten er in de
portefeuille, ik heb alles...."
„Dank je, dank je, leg alles maar
hier bij me, op dat tafeltje; de sleu
tel ook asjeblieftJa, ja, lieve
menschen, die wagen van mij kan
versmolten worden tot kindertrom
petjes. Een wonder, dat ik er niet
mijn heele ribbekast bij gebroken
heb!"
Alfred Hasselmann gaf daarop
een schilderachtige voorstelling
van zijn auto-ongeluk, die Kurt en
Ilse met verplichte „ach's!" en
„zoo's!" aanvulden.
Toen ze eindelijk! weer
buiten in de lange gang stonden,
oakte Kurt zijn vriend bij de
schouders en schudde hem flink
dooreen.
„Menschlief! Nu behoorde ik me
hevig te verontschuldigen, maar
dat is maar malligheid nu. Ik ben
blij als ik jou eens even mag door-
éénrammelen. Waarom heb je ons
niet direct gezegd wat er met Has
selmann was gebeurd
„Omdat ikZoo heel ze
ker was het niet, dat Haselmann
niet iets inwendigs had opgeloo-
len het kon iets zeer ernstigs
zijn en dat.... Omdat ik toch
wist, dat Ilse
Kurt zag hem uitermate verbluft
aan.
„Mensch nu gaat mij een licht
ip! Jij hebt gedacht dat onze Has
selmann auto-eigenaar, sports-
nan-idealen van alle jongemeisjes,
en mijn zustermensch!"
Hij keek naar Ilse, die er vuur
rood bij stond, en schudde het
hoofd.
„Een dief ben je weliswaar niet,
naar wel een idioot Trouwens,
'lse kan je over alles nadere inlich
tingen geven, beter dan ik. Toe.,
leg elkaar een en ander maar wat
ïader uit Dag.
Hij maakte rechtsomkeerd en
ijlde de gang door.
Eerst bij de trap keek hij ach
terom zag englimlachte.
Brieven enz. betrekking hebben
de op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende.
No, 59 van den heer N. Ritsema
Lzn„ Spijk, Bierum, is een partij
stand, waarin voor wit op een
prachtige wijze een damzet ligt
verscholen. Is tamelijk verborgen.
No, 60 is eveneens een partijstand.
Ook in dien stand wint wit en wel
door een slagzet.
N. RITSEMA LZN.
No. 59.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 2/5, 8, 9, 11, 13, 16, 18, 21, 26.
W. 15, 24, 27, 30, 32, 33, 35, 36,
38, 39, 43, 48.
J. KUIPERS.
No. 60.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 3, 7, 9, 11/13, 15, 16, 18, 20, 23
W. 27, 29, 32, 34, 37, 38, 40, 43,
44, 47, 48.
Oplossingen nos. 5556.
No. 55. W. 32—28, 33—28, 38—
33, 24—20, 43—38, 48X8.
No. 56 W. 28—23, 38—33, 43X
23, 35—30, 39—34, 49—44, 27—22,
31—27, 26X10, 25X3.
Hier volgt nog een combinatie in
de opening.
W. 31—26, 37—31, 41—37, 33—
28, 39—33, 31—27, 26X17, 36X27.
Z. 19—23, 14—19, 10—14, 5—10,
20—25, 17—21, 11X31, 14—20?
Wit speelt nu 27—22, 32X21, 46
X37, 38—32 en 34X5.
J. Scheeres, Delfzijl.
Schriftbeoordeelüig.
L. G. Een beschaafde, gevoe
lige, meest opgewekte jonge
vrouw, die, al kan men haar niet
direct ijdel noemen, toch wel met
zich zelf is ingenomen en in haar
eigen persoon veel belang stelt.
Zij redeneert en argumenteert
gaarne. Schijnbaar is zij spontaan,
in werkelijkheid is zij gereserveerd
en zelfs ietwat verlegen. Welwil
lend, goedhartig, aangenaam en
ambitieus. Zij bezit een zéér hel
dere geest en een praktisch ver
stand en is meer idealiste dan pes-
simiste.Beschikt over verbeel
dingskracht en fantasie en moet
bepaald een aesthetische aanleg
bezitten. Toch is schrijfster geen
sterke persoonlijkheid, want noch
een sterk weerstandsvermogen,
noch een krachtige vitaliteit kan
zij de hare noemen. Zij is overge
voelig voor zintuigelijke indrukken
en gewaarwoordingen. Is ietwat
strijdlustig en heeft neigingen om
in een kleinen kring te heerschen
maar zij doet dit op een dusdanige
wijze, dat haar optreden, nooit hin
derlijk of onaangenaam wordt. Een
zeer goed schrift (Schrijfster wil
mij zeker wel mededeelen of deze
analyse, die uit den aard der zaak
beknopt is, naar hare meening juist
karakterbeeld geeft).
Grapholoog.
Zij, die prijs stellen op een be-
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wel dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd en
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1.10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, of de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
■onKmnarafc
't Was heel stil in huis. Ieder
een sliep. Dat wil'zeggen: de men
schen en de kinderen sliepen,
maar in 't buffet was 't een fluiste
rend stemmengeruisch, dat plotse
ling zóó luid en hevig werd, dat de
groote Klok op den schoorsteen
mantel vermanend een duidelijken
slag hooren liet. 't Was half twaalf!
Even was 't rumoerige volkje
stil. Zóó hard en dreigend hadden
zij 's nachts de Klok nog nooit
hooren slaan, maar dat kwam,
doordat het buffet een eind open
stond, terwijl het anders stijf ge
sloten was in den nacht.
Zelfs de la met de Vorken, de
Lepels en de Messen stond een
heel eind open. Stellig was Antje,
de dienstbode, plotseling wegge
roepen, toen ze bezig was alles na
het afwasschen weg te bergen en
was zij door iets anders zóó afge
leid, dat ze aan geen buffet meer
gedacht had. En verder was er
dien avond niemand meer in de
eetkamer van het groote huis ge
weest. Zoo iets moet het natuurlijk
wel geweest zijn.
Nadat het geluid van de klok
eenigen tijd verstomd was en er
zich verder niets bijzonders voor
gedaan had, scheen één der Vor
ken zich niet langer stil te kunnen
houden en zei op scherpen toon
tegen een Lepel, die tegen 'm aan
lag:
„En hou nu alsjeblieft op met
zoo tegen me aan te leunen. Je
hindert me
„Hinder ik je?" vroeg de Lepel
die een bolrond gezicht had en 'n
gezellige dikkerd was verwonderd.
„Dat zeg ik immers kraste de
Vork scherp terug.
„O, neem me dan niet kwalijk
zei de Lepel. „Ik zal heel, heel stil
blijven liggen
„Je hindert me toch hield de
Vork vol, die van kwaadheid vier
glinsterende, scherpe tanden zien
liet. De Lepel moest er eigenlijk
om lachen. Hij wist wel, dat de
Vork niets beginnen kon, als daar
geen menschenlijke hand was, die
hem bestuurde. Hij was dan ook
heelemaal niet bang en liet zijn
nijdigen buurman maar praten, al
vond hij zijn anderen buurman, 'n
soortgenoot, natuurlijk heel wat
aardiger.
Grootvader Soeplepel lachte
met zijn vollemaansgezicht. Wie is
er nu bang voor een Vork, 'n ding
met zulke groote openingen in zijn
lijf, dat hij al zijn krachten moet
inspannen om het eten, waarmee
hij beladen wordt, niet te laten
vallen Hij was maar blij, dat ze
slechts heel in de verte familie van
elkaar waren en keek eigenlijk al
tijd met minachting neer op alles,
wat Vork heette. Stel je voor, dat
iemand met zoo'n nietsnut soep
wilde probeeren te eten 't Zou 'n
mooie knoeiboel worden en hij
moest plotseling zóó lachen, dat
één van zijn kleinkinderen, een
aardig Dessertlepeltje, vroeg:
„Waarom heeft u zoo'n pret,
Opa
„Omdat ik mij 't gezicht van één
onzer meesters of meesteressen
voorstelde, wanneer hij bij vergis
sing soep at met een Vork in plaats
van met een Lepel, kind", luidde
het antwoord.
De lach van Grootvader Soeple
pel werkte aanstekelijk. Niet al
leen kinderen en kleinkinderen, de
Eet- en de Dessertlepels, lachten
mee, maar Oom Sauslepel rolde
bijna om van de pret en de Thee
lepeltjes op het blaadje in 't buffet
glommen van plezier, ja, zelfs 't
kleine Zoutlepeltje, de jongste van
't gezin en een achter-achterklein
kind van Grootvader Soeplepel,
keek trots naar het zout, dat het
droeg en.niet vallen liet
„Klein maar dapper, zegt het
spreekwoord", zoo dacht het
„maar eigenlijk moet het zijn: klein
maar zonder lichaamsgebreken
Het beschouwde de openingen tus-
schen de tanden der Vorken als 'n
echt gebrek. Daar hoorde toch
eigenlijk zilver te zitten.
Alle Vorken in het buffet, tot
zelfs het kleine Zuurvorkje, voel
de zich diep beleedigd door het
geen Opa Soeplepel gezegd had.
Alsof die er verstand van had! Een
Vork was niet alleen veel meer
ontwikkeld dan een Lepel, maar
behoorde toch ook tot een hooge-
re klasse. Had kleine Wiesje van
middag aan tafel niet voor 't eerst
met een Vorkje gegeten in plaats
van met een Lepeltje, zooals zij al
tijd gedaan had? En had haar Moe
der haar daarom niet geprezen en
gezegd, dat ze al zoo'n groot
meisje werd? O, zoo
Ja, de menschen wisten 't wel.
Zij stelden een Vork veel hooger
dan een Lepel. De Lepels hadden
't alleen maar aan hun medelijdend
hard te danken, dat zij zich nu en
dan over hen ontfermden. Daar
moesten ze dankbaar voor zijn,
dankbaar en nederig. Die aanmati
gende toon van Grootvader Soep
lepel paste hem natuurlijk heele
maal nietHij moest niet denken,
dat hij, omdat hij nu toevallig het
grootst was, het grootst en het
dikst, ook 't meeste verstand had.
„In de kleinste potjes zit dikwijls
de beste zalf", had Wiesje's Vader
dien middag aan tafel nog gezegd..
Plotseling kreeg de Vork een in
val en zei met scherpe stem tegen
een andere Vork:
„Niemand zoekt het gezelschap
van die holle praatjesmakers, maar
wij verkeeren met de deftige Mes
sen. Ja, ja, wij hooren bij elkaar:
Vorken en Messen Liggen onze
vrienden niet altijd beschermend
naast ons op de gedekte tafel om
ons bij ons werk te helpen? Ons
mogen zij graag lijden, maar naar
de Lepels kijken zij zelf niet om
Zegt dat wat of zegt dat niets?
Volgens mijn meening verachten zij
de Lepels en dat bewijs natuurlijk,
dat ze verstandige scherpzinnige
lui zijn."
„Stil toch kraste nu een Mes.
„Overdag hebben wij ons werk,
maar 's nachts wil ik slapen en
niet gestoord worden."
De Vork moest nu wel zwijgen,
of hij wilde of niet, want eigenlijk
was hij bang voor alles, wat Mes
heette en wilde hij niets liever dan
de familie Mes te vriend houden,
want wie ruzie met een Mes kreeg,
zou stellig niet ongedeerd uit den
strijd te voorschijn komen Mes
sen waren gevaarlijke wezens. De
menschen zelf schenen bang voor
hen te zijn Waarom mocht klei
ne Wiesje er anders nooit eentje
in handen hebben? Zij „deed alsof"
met een vruchtenmesje, zoo'n on
gelukkig voorwerp, dat geen Mes
was, maar toch eigenlijk ook niets
anders en dat zijn scherpen kant
zeker bij ongeluk verloren had. Of
zou 't dien nooit bezeten hebben?
Als 't niet uit angst voor de ech
te Messen was, zou de Vork al lang
één van die flauwe dingen gekrabd
hebben, maar als de Messen het
eens voor die zwakkelingen zou
den opnemen..,. Je kon toch
nooit weten Nee, dat was te ge
waagd
De Bordjes, de Schoteltjes en de
Kopjes ja zelfs de Koekdoos
hielden zich slapende. Zij waren
zooveel zwakker dan al die harde
voorwerpen, maar als zij partij
hadden moeten kiezen, zouden zij
het stellig voor de Lepels opgeno
men hebben. Ze konden zich zoo
leuk in hun glinsterende lijven spie
gelen Aan de Vorken en Messen
hadden ze niets, van hen hadden
ze eigenlijk alleen maar last. Ze
konden hun gekras niet al te best
verdragen.
De Vork, die het woord voor
zijn broers en zusters gevoerd had,
kon het niet verkroppen, dat de
Lepel nog steeds geen haardbreed
opzij was gegaan en begon op
nieuw:
„Morgen zal ik aan onze mees
teres vragen, of zij die domme Bol-
lewangen in een ander vak leggen
wil."
wil."
,,'n Prachtidee zei de Lepel
glimlachend, ,,'t Lijkt me heerlijk
niet meer naast zoo'n scherpe
Prikjas te liggen
„Nietsnut
„Valsche Prikker
„Opschepper
„Scherptand
't Waren net kwajongens, zoo
scholden zij elkaar uit
Maar dat begon de oude Klok
toch te vervelen. Die liet nu zóó
hard en dieigend twaalf slagen
hooren, datde veer van
kwaadheid knapte
Allen in het buffet bleven nu
van schrik zwijgen en toen Antje 's
morgens in de kamer kwam begon
zij met het buffet dicht te doen. Zij
herinnerde zich nu dat zij dit den
vorigen avond vergeten had, al be
greep ze niet, hoe het kwam, dat
de veer van de Klok gesprongen
was. De wijzers stonden juist op
twaalf uur.
Zij noch één der overige bewo
ners van het huis zijn daar ooit
achter gekomen, want de veer wil
de het niet aan de groote klok
hangen en de luidjes uit het buffet
schaamden zich te veel
Verleden jaar omstreeks Pinkste
ren maakten we een wandeling
door de mooie streken van Twen
te. We waren juist een schilder
achtige boerderij gepasseerd en on-,
ze weg voerde langs bloeiende rog
gevelden, die afgerasterd waren
met palen, waarlangs ijzerdraad
getrokken was.
Plotseling hoorden we een ang
stig, verschrikt vogelgepiep en
dachten we niet anders dan dat 'n
paar huismusschén vreeselijk aan
het vechten waren. We keken
rond en zagen toen een aardig geel
vogeltje boven het draad heen en
weer vliegen. We waren benieuwd,
wat het beestje daar zag, dat 't zoo
verontrustte. En toen merkten, we,
dat het vogeltje een draad om z'ri
pootje had, die met het andere
eind aan de afrastering vast zat.
Eerst dachten we, dat de een of
ander een wreede grap had uitge
haald door het beestje zoo vast té
binden. We vingen het vogeltje en
zagen, dat de draad heelemaal om
de teentjes gewonden zat. Het was
nog een heel werk om het los te
peuteren. Het dier hield zich heel
rustig tijdens de behandeling; 't
was afgemat van het zenuwachtig
heen en weer fladderen. Maar nau
welijks was het draadje los en ging
de hand open, of 't vogeltje vloog
weg.
De draad zat ook om het ijzer-
draad verward.
Stellig had het beest materiaal
gezocht om z'n nest te maken en
een draad gevonden, die de kinde
ren gebruikt hadden voor een vlie
ger of iets dergelijks. Tijdens het
vervoer was het beest erin vast
geraakt, was er later mee aan de
afrastering blijven hangen en door