MERCURIUS HAVERMOUT RECHTZAKEN. ONDERWIJS. BCUNSÏ EN WETENSCHAP. LEGER EN «LOOT. DE BETEEKENIS VAN HET BOEK EIN DEUTSCHES REQUIEM. 1572 dadelijk krachtig opgetreden om *t personen trachtten weer aan de oude overige Walcheren voor den Prins te tóeétanden aan te knoopen, Viissingsche winnen, heigeen echter op hevig verzet vóórrechten ongedaan te maken en den atuitte, zoodat Walcheren pas 18 Fe- grooten vooruitgang van Vlissingen te bruari 1574 geheel bevrijd was. Kort daarna op 2 Maart 1574 kondig de de Prins o.a. in overleg met de dóór hem aangestelde gouverneurs vhn Vlis singen, Veere en Zierikzee een regee- ringsreglement voor het bevrijde deel van Zeeland af en tegelijk een nieuw Privilege voor Vlissingen. De plaatsen van den verjaagden Bisschop van Mid delburg en van den Koning van Spanje als Heer van Veere werden in de Staten van Zeeland en van Walcheren door Vlissingen en Veere bezet. Vlissingen werd geheel gelijk gesteld met Middel burg en kreeg zelfs een deel van de ju risdictie van het platteland van Wal cheren toegewezen. Verschillende voor rechten op het gebied van handel, scheepvaart en visscherij werden aan Vlissingen toegekend met opheffing van de bestaande belemmeringen. Geen wonder, dat de Prins 30 Decem ber 1573 met groot gejubel te Vlissingen door de bevolking werd ingehaald. Vlis singen was vóór 1572 een zeer demo cratisch stadje, edelen woonden er in het geheel niet, wellicht enkele patri ciërs, maar bijzondere vorstengunst ken de men er niet. Niet alleen bracht nu door den nieuwen toestand handel en scheepvaart, en vooral de kaapvaart grooten rijkdom aan de bevolking de Scheldemonding werd afgesloten en verbazingwekkende buit binnen Vlissin gen gebracht, maar eensklaps straal de de volle gunst en hulp van den dank baren Prins van Oranje nee rop Vlissin gen. En alles werkte daartoe mede, want het was er den Prins tevens om te doen als Eerste Edele van Zeeland op den vasten steun van Vlissingen en Veere te kunnen rekenen. De Prins veroverde spontaan de har ten der niet verwende Vlissingers, voor een groot gedeelte stoere, eenvoudige, ruwe zeelieden en visschers, getrouw tot in den dood echter voor wie eenmaal hunne liefde wist te winnen en zoo werd Vlissingen weldra een der hecht- ste bolwerken van Oranje, bet verwierf zichzelf daardoor spoedig den eerenaam van „De Zeeuwsche Prinsestad". Na een mislukte poging in 1567 kocht de Prins 27 Juni 1581 de Heerlijkheid van Vlissingen, waar Hij 8 Augustus 1581 geestdriftig ais Heer werd gehuldigd. Hij liet daar vervolgens het „Prinsen huis" bouwen, waarvan 24 Maart 1582 door den gouverneur van Vlissingen de Haultain de eerste steen werd gelegd. Daar de Prins tegelijk in 1582 zijn huis in de Lange Delft aan de stad Middel burg verkocht, blijkt hieruit, dat de Prins het Prmsenhuis bouwde als Zeeuw- scbe residentie voor de Oranjes. Helaas is het Prinsenhuis door den grooten brand van 1747 te Vlissingen geheel vernietigd, oude Vlissingers zul len zich echter nog het voormalig Prin- senboschje, het laatste overblijfsel van het bijbehoorende Prinselijke park, herinneren. De Zeeuwsche Admiraliteit, voorloo- pig Prijzenhof, werd na 1574 te Vlissin gen gevestigd. De Prins hielp Vlissingen de middelen verschaffen om de lang ge- wenschte nieuwe haven te graven, die in 1581 in gebruik werd gesteld. Dan vermeldt o.a. het dagregister van den Prins op 10 Januari 1575 eene reis naar Vlissingen voor de stadsuitbreidingen; alles bewijzen hoezeer de Viissingsche belangen den Prins ter harte gingen. Het is echter zeer begrijpelijk en men- schelijk, dat de groote voorspoed en snelle groei na 1572 van Vlissingen af gunst en reactie verwekte: Zeer invloed rijke Zeeuwsche lichamen, kringen remmen. Maar dan was het steeds de Prins van Oranje en na hem vooral Prins Maurits, die Vlissingen krachtig en afdoende in bescherming nam, totdat na verloop van jaren partijen zich bij den bestaanden toestand hebben neergelegd. Een zeer hechte en sterke band heeft den Prins en Vlissingen verbonden en het stemt tot groote dankbaarheid, dat allé opvolgende Oranjes deze traditie getrouw zijn gebleven. Alle Stadhouders zijn als Heer binnen Vlissingen met groot vreugdebetoon ge huldigd en de geschiedenis van Vlissin gen vermeldt doorloopend daden van verhoogde belangstelling van het Oran jehuis voor Vlissingen, wat ook in ster ke mate geldt voor dé leden van ons Ko ninklijk Huis en wat ik mede telkenmale met diepgevoelde erkentelijkheid heb mogen vaststellen bij Hare Majesteit on ze geëerbiedigde Koningin- Dat Vlissin gen zich bij zooveel vorstengunst steeds den eerenaam van „Zeeuwsche Prinse stad" heeft waardig getoond, behoef ik hier niet nader uiteen te zetten. Wij koningsgetrouwe Vlissingers eeren thans de nagedachtenis van den Vader des Vaderlands het beste door de innige bede, dat de behartiging der Nederland- sche en der Viissingsche algemeene be langen steeds veilig in de bekwame han den Zijner nakomelingen moge blijven berusten. CENT PER PONDSPAK NEDERLANDSCH FABRIKAAT' en door MENNO TER BRAAK. Over zulk een abstract onderwerp zou ik geen woord kunnen schrijven, zonder eerst de mogelijkheid onder oogen te zien, dat een boek in het geheel geen beteekenis heeft. Ik ken menschen in overvloed, voor wie het boek geen of een zoo onderge schikte beteekenis heeft, dat men dien factor veilig kan verwaarloozen, wan neer men de balans van hun leven op maakt. Uit den aard der zaak is het boek met van veel belang voor bij uitstek practische menschen. Zij lezen wel groote quantiteiten boeken (zooveel, dat men er soms huiverig van wordt, alleen al, door aan die vrachten geestelijke consumptie te denken!), al dan niet uit het leesgezelschap, maar zij zijn die zelfde boeken, waarvan zij een dag ge- eden genoten, aanstonds weer verge ten. Voor hen verschilt het boek niet zoo bijzonder van een copieus diner, waaraan men ook veel te kluiven heeft! zonder dat de herinnering het langer vasthoudt dan de «pijsvertering duurt. Ik ken vele lezers, die zich van 'n boek nog wel iets omtrent den inhoud voor den geest kunnen roepen, maar die den naam van den schrijver perse dadelijk uit hun memorie laten wegvallen. Als het boek dan iets voor hen beteekent: de schrijver toch zeker niet. Hij deed hoogstens dient als leverancier van be ter of slechter tijdverdrijf, van Ietter- consumptie; en meestal onthoudt men den naam van zijn winkelier of groente boer met meer gemak, omdat men dien In tl *e'e^ooak°ek vindt. Hiermee wil ik overigens allerminst (Ingez. Med.) te Arrondissensents-Rechtbank Middelburg, De Crisis Varkenswet. Op 11 Maart j.l. bevonden een twee tal marechausseée's zich op het erf van de kinderen P. onder de gemeente St, Jansteen ten einde aldaar een onder zoek in te stellen op de naleving van de Crssis-Varkenswet, n.l. naar de oormer ken van de varkens. Zoodra de politiemannen op het erf waren gekomen, verscheen zekere Ra. P., die al razende en tierende op de ma- rechaussée's toekwam, en op een ver zoek hunnerzijds de varkens te mogen zien, antwoordde: daar blijf je af, jullie komen niet aan de varkens. De vrouw riep de hulp in van haar broer, die on der heftig gevloek en getier eveneens weigerde de dieren te laten zien. Een tot tweemaal toe onderworpen tocht naar de varkenshokken werd verijdeld, onder bedreigingen van de marechaus- seé's aan een riek te zullen steken, enz. De politiemannen vertrokken, doch kwamen in den namiddag in vijftal terug. Thans herhaalde zich de geschiedenis van den morgen en kon een der wacht meesters ternauwernood een steek met sen riek ontkómen. Er volgde al beel spoedig een vechtpartij tnsschen de be woners en de politiemannen, waarbij van beidé kanten harde klappen vielen, doch ten slotte kon een onderzoek in de varkenshokken worden :ngesteld, waarbij bleek dat de varkens niet voor- zien waren van een oormerk. Natuurlijk volgden verschillende pro- cessen-verbaal en thans stond de land- j bouwer A. L. P.,'23 jaar te St. Jan steen, terecht, wegens bedreiging en mishandeling van de politie, terwijl R. M. P., 30 jaar, landbouwster, eveneens aldaar woonachtig, zich had te verant woorden wegens het belemmeren van een ambtshandeling en wegens beleedi- ging van de politie subsidiair wegens wederspannigheid. Bij het verhoor van verdachten dóór den President, verklaart de eerste ver dachte dat men algemeen van meening is dat de varkens niet behoeven te wor den gemerkt en men de politie niet bij de beesten behoeft toe te laten. Op een vraag van den President van wie dat praatje afkomstig is, en of no taris Van Dalsum dat heeft gezegd, blijft verdachte het antwoord schuldig. President: Hoe komt u toch daarbij? U is ten slotte het slachtoffer van die geheel verkeerde meening. Verdachte: De marechaussée loopt bij alle boeren de varkens af, en als daar onder zieke dieren zijn, dan brengen de politiemannen de ziekte bij gezond vee over. President: Dan kunt u schadevergoe ding vragen, doch je moet toestaan dat je varkens worden gecontroleerd. De marechaussée's als getuigen ge hoord, verklaarden dat 2e verdachte op hen als een wilde kwam afstormen, roe pende: Rotzakken, je blijft er af, roe pende om haar broer. De eerste verdachte is toen komen aanloopen, gewapend met een riek, waarmede hij dreigde te steken. De po litie is toen weggegaan en 's middags versterkt teruggekomen, waarop het al gemeen verzet is gevolgd. Op een vraag van den president hoe die verkeerde opvatting over het oor merken bij de menschen is ontstaan, ver klaart de marechaussée dat notaris Van Dalsum hun dat heeft gezegd. President: Begrijpen zij dan niet dat de maatregel in hun eigen belang is? Marechaussée: Daar hechten ze geen waarde aan. De Officier van Justitie aan het woord komende, zegt, nu getuigen verbalisan ten niet hebben willen treden in den grondslag, die aan den varkensoorlog in Zeeuwsch-Vlaanderen onder leiding van notaris Van Dalsum is vooraf gegaan, hij dit zal doen. Gansche dorpen staan onder den in vloedssfeer van notaris Van Dalsum; er wordt maar gezegd: Er is geen wet die ons daartoe verplicht. 200 menschen hebben voor het kantongerecht Hulst te recht gestaan, heel het land van Hulst is in rep en roer gebracht, waaraan de pers is te pas gekomen. Kortom een toestand die hoogst ongewenscht is. Ge lukkig is thans in hoogste instantie uit gemaakt, dat de verplichting tot oor merken wettelijk bestaat. Notaris Van Dalsum die feitelijk van dezen ganschen toestand de oorzaak is kan thans zijn cassatiememories waar van hij er e'en 1000 heeft laten vervaar digen, naar de prullenmand verwijzen. Een uitvloeisel van die historie is deze ernstige verzetzaak. De politie is bui tengewoon kalm en bezadigd opgetreden en is na het eerste dreigende verzet heengegaan om deze verdachten nog de gelegenheid te geven tot inkeer te ko men. De officier eischt tegen den eersten verdachte 3 maanden gevangenisstraf en tegen de tweede 2 maanden gevan genisstraf. De verdediger van verdachten, mr. P. vein Empel, zegt dat verdachten inder daad aan een ernstig verzet hebben schuldig gemaakt. Men gaat in het land van Hulst van het standpunt uit dat de politie niet het recht heeft de varkens hokken te bezoeken. Pleiter verzoekt de Rechtbank een groote clementie ten opzichte van deze verdachten te be trachten, omdat zij onder de bestaande regeling buitengewoon zenuwachtig zijn en zij bij de schermutseling beiden ver wond zijn geraakt. Spr. is ook van meening dat takt bij de politie te wen- schen heeft overgelaten. men zoóals zich dat hier heeft voorge daan. Daarom verzoekt pleiter dat de Rechtbank verdachte zal vrijspreken. Uitspraak 8 Mei a.s. Kapitein der jagers W. L. A. C. van Woerden is belast met de functie van kapitein, toegevoegd aan den indeelings- districtscommandant te 's-Gravenhage. Majoor A. Kloeke, van het 21e reg. inf. is overgeplaatst bij den staf der VUIe infanteriebrigade te Amersfoort. Aanrijding met doodelijken afloop. J, M. K. 27 jaar, administrateur te Goes, had zich te verantwoorden dat hij op 9 Maart j.l. met zijn auto op den Mo lendijkweg te 's Heerenhoek waar een aantal kinderen speelden, dermate on voorzichtig en roekeloos heeft gereden met een snelheid van ongeveer 25 km per uur, wat voor de plaatselijke om standigheden aldaar, een te groote snel heid was. Het gevolg was dat hij een van die kinderen heeft aangereden en dat kind, in verband met de snelheid waarmede hij reed, een eind heeft me- degesleurd waardoor het een been brak en het andere ernstig kneusde, aan de gevolgen waarvan het is overleden. Getuige Vermeulen te 's-Heerenhoek was op den Molendijk toen het ongeval was gebeurd en hij het kind onder de auto zag liggen. De aanrijding zelf heeft hij niet gezien. Volgens diens schatting reed verdachte ongeveer 40 km. Ver dachte ontkent zulks. Hij zegt 25 hoog stens 30 km te hebben gereden. Een van de kinderen als getuige ge hoord, zegt dat zij op den weg aan het tollen waren. De tol van het aangere den knaapje was daarbij midden op den weg geloopen en het was daar naar toe geloopen, juist op het oogenblik dat de auto aankwam en het daardoor werd ge grepen met het bekende gevolg. Nog eenige andere getuigen leggen 'n ongeveer gelijkluidende verklaring af. De getuige Boudens uit Goes die bij verdachte in den auto zat, zegt dat ver dachte ongeveer 20 km reed. Er speel den kinderen op den wgg. Verdachte gaf signalen. Op eens voelde zij een schok cn bleek dat een kind onder de auto lag. Vein de aanrijding zelf heeft get. niets gezien aangezien zij met het haar bezig was. Verdachte door den President onder vraagd, zegt dat hij ter plaatse 25 K.M. mag rijden, en dat hij zeker niet harder reed, wat de President doet opmerken, dat 25 K.M. wel de maximumsnelheid is maar men toch langzamer kan rijden, voor al als er troepjes kinderen op den weg spelen. De Officier van Justitie begint met zijn leedwezen uit te spreken met de ge troffen familie R. Het knaapje was een verstandig ventje en het is wel jammer dat het gebeurd is. Volgens spr. heeft get. B. meer gezien dan er uit haar is te krijgen. Verdachte reed voor zijn ple zier en behoefde dus niet zoo hard te rijden. Na de aanrijding is de auto nog 11 meter doorgereden. De officier acht de feiten bewezen en eischt een geld boete van 100.of 10 dhts. De verdediger van verdachte Mr. Zaayer te Goes, komt in zijn pleidooi tot de conclusie dat verdachte ter plaat se niet te hard heeft gereden en dat de schuld moet worden gezocht bij het kind dat plotseling den weg overstak en dat onder die omstandigheden geen enkele automobilist een ongeval kan voorko Onder groote belangstelling heeft de heer J. v- d. Vlugt zijn arbeid als hoofd van de Herv. School te Ferwerd neergelegd. Hij genoot zijn opleiding aan de rijks kweekschool te Middelburg. Als onderwijzer diende de heer v. d, Vlugt achtereenvolgens de Chr. scholen te Brielle, Charlois, Rotterdam, om 1 Febr, 1893 op te treden als hoofd van de Herv. school te Ferwerd, wat hij dus meer dan 40 jaar is geweest. beweren, dat menschen, die alle auteurs namen perfect onthouden, de ware boe- kenminnaar zijn. Om de namen, en zelfs om de auteurs gaat het niet; want er zijn ook schrijvers genoeg, die niets be- teekenen, zoodat het onthouden van hun veelvuldige namen maar ballast voor het geheugen zou worden. De schrijvers naam is pas waard onthouden te worden, wanneer de lezer aan dien naam een bepaalde voorstelling verbindt en daar mee bewijst, uit de chaotische hoeveel heid „stof" eén persoonlijkheid van een medemensch te kunnen reconstrueeren. Er zijn schrijvers „van één boek", m.a.w. schrijvers, wier werk middelmatig is op een enkele uitzondering na; er zijn ook schrijvers, die men uit één boek pas voor een derde of een tiende leert ken nen, terwijl zij eerst volledig voor den dag komen uit hun geheele oeuvre. Vele dichters b.v. kent men uit een paar verzen en een paar critieken; de rest van hun werk kan men dikwijls verwaar loozen. Dostojewski daarentegen mag men niet beoordeelen naar „Witte Nachten" of „De Gebroeders Karama- zow" alleen, omdat zijn persoonlijkheid zich voortdurend heeft ontwikkeld en in ieder boek weer anders genuanceerd voor den lezer staat. In beide gevallen wacht achter het werk de persoonlijk heid op herkenning; hééft men haar een maal herkend, dan zal een naam vol doende zijn om ieder oogenblik het beeld van een bepaald menschenkind op te roepen. Hier begint pas de beteekenis van het boek in den goeden zin van het woord. Alle andere z.g, beteekenissen van het boek sla ik daarbij vergeleken buiten gewoon laag aan. Het boek als versie ring van den wand (het 6taat zoo intel- van JOHANNES BRAHMS. Men schrijft ons: Het persoonlijk Brahmsche in de com posities van dezen componist, treedt in zijn Requiem sterk op den voorgrond en wel niet zoozeer in de techniek van het componeeren als in de keuze van den tekst. Hij heeft het aangedurfd de door tal- looze groote en kleinere meesters dei- toonkunst aangewende tekst van het be kende Latijnsche Requiem te vervangen door een andere, die zich niet slechts in de taal er van onderscheidt, maar het „allerzielen" uit een andere minder „Kerkse h", en meer ,,b ij b e 1 s c h" of liever „evangelisch" standpunt belicht. In plaats van de smeekbede om bevrij ding van den „eeuwigen dood" (libra me de morte aeterna) en den schrik voor den „dag des oordeels" (dies irae). De vrome getuigenis: „Zalig zijn zij de treurenden (die da Leid tragen), want zij zullen getroost worden". „Zalig zijn zij, die in den Heere sterven" en het jubelende „dood waar is uw prikkel!" „hel waar is uw zegepraal!" De imponeerende sfeer van de kathe draal vervangen door het verfrisschende uitzicht op een Zwitsersche landschap. Brahms componeerde zijn requiem op 33-jarigen leeftijd tijdens zijn verblijf in een boerenwoning in de gemeente Flun- tern bij Zürich, van waar hij een uitzicht had op de Zwitsersche bergen. Een jaar na den dood van zijn moeder. 't Is, alsof hij heeft willen tot uiting brengen: „God woont niet in tempels door men- schenhanden gemaakt!" Velen noemen de muziek van Brahms pessimistisch, omdat hij de neiging heeft het sombere en droefgeestige niet te ont wijken, Dit is echter het pessimisme van een Rembrandt, die de duisternis noodig had om het licht te doen uitkomen, het pessimisme van de lelie, die aan de modder gekluisterd is, maar haar bloe sem naar het zonlicht keert. En het pessimisme van het Requiem inzonder- lectueelü; het boek als „Ersatz" voor een postzegelverzameling (het levens ideaal der bibliophieLen)het boek als „leerstof"; inderdaad, ook dat boek heeft zijn beteekenis, maar over die be teekenis kunnen anderen beter schrij ven dan ik. Men moet daarvoor deskun dig zijn, verstand hebben van boeken kasten, ex libris en treinlectuur; dingen, waarvan ik de waarde ook al weer niet onderschat, maar waarop ik mij nooit in het bijzonder heb gespecialiseerd. Ik houd van een- goed uitgegeven boek, mits de inhoud mij niet verveelt; ik ben maniakaal op het gebied van een eigen bibliotheek, mits die bibliotheek mij dan ook iets zegt over de persoonlijkheid van den oioiiotheekhouder; ik veraf schuw zelfs langdradige en taaie boeken, mits men daaruit niet wil concludeeren, dat ik alle „vlotte" boeken hoog taxeer. Alles, wat met het uiterlijk van het boek samenhangt, komt mij in zeker opzicht belangrijk voor, zoodra het boek ook iets meer vertegenwoordigt dan alleen een uiterlijk; het is hinderlijk, een goe den Duitschen schrijver in gothische let ters te lezen een persoonlijke voorkeur overigens!), omdat die letters den goe den Duitschen schrijver voor mijn ge voel ontoegankelijker maken; in Latijn sche letters wordt hij in mijn oogen dade lijk Europeaan, terwijl ik hem in de Got hische krullen onwillekeurig als een pro vinciaal onderga; ik ben in dat geval verplicht, een weerstand te overwinnen, die misschien kinderachtig schijnt, maar zeker meer invloed heeft dan men ge woonlijk aanneemt. Daarom zal ik de laatste zijn om het uiterlijk van een boek af te geven; immers een schrijver moet al zeer geniaal zijn, als hij het lij delijk verzet van slecht papier, gemeene lettertypen en pretentieus formaat al leen door zijn qualiteiten weet te over winnen! De bibliophiel is één kant van de waarheid omtrent het boek; hij wordt pas een grove onwaarheid, wanneer hij zich identificeert met de postzegelver zamelaars. Ik houd om dezelfde redenen van het gekochte boek. Iemand,, die werkelijk beteekenis hecht aan boeken, mag zich gelukkig prijzen, als hij de middelen heeft om zijn geprefereerde boeken te koopen. Mijn manie gaat zoover, dat ik een geleend boek met denzeEden tegen zin begin als een boek in Gothische let ters; onder het lezen zit ik voortdurend te denken aan de mogelijkheid het zelf te koopen en dat is weinig bevorderlijk voor de lectuur. „Maar men kan toch niet alle boeken koopen?" Inderdaad, neen, geachte opponent; maar wie zegt, dat men alle boeken moet lezen? Er wordt ongetwijfeld veel te veel gelezen en veel te weinig gekocht, behalve dan natuurlijk door de bibliop hielen, voor wie het omgekeerde geldt. De gemid delde lezer zit vast aan de dwangvoor stelling van de consumptie; alsof men zonder al dat lezen niet zou kunnen voortbestaan!, alsof men ook met brid gen den tijd niet fatsoenlijk kon dooden! Weinig lezen en op de goede manier lezen, bij tijden zelfs geen letters kun nen zien zonder ervan te ijzen: daaraan hecht ik onvoorwaardelijk beteekenis. Men kan een boek koopen, terwijl men vast en zeker weet, dat men 't eerste halfjaar geen gelegenheid zal hebben om het te lezen; het boek staat er, is reeds voorwaardelijk eigendom, het is een be lofte en als zoodanig al een stuk van de atmosfeer.Wil iemand van mij een boek uit mijn bibliotheek leenen, dan voel ik koude rillingen langs mijn rug opstijgen: want hoe hem te beduiden, dat ik hem geenszins onvriendelijk ge zind ben en toch nog veel minder bereid hem „dat boekje" mee te geven? Dat boekje, tusschen haakjes, dat men in 75 pet. van de gevallen nooit terugziet. Ik leen evenmin mijn overhemden, le pels of vloerkleeden; men beschouwt het bovendien als een indiscretie, daarom te vragen; waarom dan wel mijn boe ken? Het dogma van het noodzakelijke alles-lezen deel ik niet, dus liefdadigheid is hier een misplaatst gebaar; ik zie geen andere verontschuldiging voor het heer.-chende „leenstelsel" dan een alge- heele onverschilligheid voor de betee kenis van het boek. De belangen van mij en mijn boek handelaar gaan dus in dit opzicht won derbaarlijk goed samen; ik geloof dan ook, dat ik bij hem een graa.g geziene gast ben. Laat ik mij aan den eenen kant niets „aansmeren", zooals de oom, die een roman voor zijn nichtje noodig heeft en nu vastbesloten is, den winkel niet te verlaten voor hij een pakje onder zijn arm draagt: aan den anderen kant kom ik zelden mijn rekening betalen zonder mijn nieuwe al weer roekeloos te belas ten, al is het dan niet met de best-sel lers van het seizoen. De boekwinkel is voor mij het huis der verleidingen, mis schien meer zelfs dan met mijn principes overeenkomt; en met een onmisken baar gevoel van leedvermaak zie ik an deren zich verstrikken in diezelfde hartstocht, die noch voedsel, noch blee ding, noch schoeisel oplevertniets anders dan een bestendig groeiende bibliotheek, die mij binnenkort zal dwin gen naar een ruimere woning om te zien

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 7