MERCURIUS
HAVERMOUT
RECHTZAKEN.
ONDERWIJS.
BCUNSÏ EN WETENSCHAP.
LEGER EN «LOOT.
DE BETEEKENIS VAN HET BOEK
EIN DEUTSCHES REQUIEM.
1572 dadelijk krachtig opgetreden om *t personen trachtten weer aan de oude
overige Walcheren voor den Prins te tóeétanden aan te knoopen, Viissingsche
winnen, heigeen echter op hevig verzet vóórrechten ongedaan te maken en den
atuitte, zoodat Walcheren pas 18 Fe- grooten vooruitgang van Vlissingen te
bruari 1574 geheel bevrijd was.
Kort daarna op 2 Maart 1574 kondig
de de Prins o.a. in overleg met de dóór
hem aangestelde gouverneurs vhn Vlis
singen, Veere en Zierikzee een regee-
ringsreglement voor het bevrijde deel
van Zeeland af en tegelijk een nieuw
Privilege voor Vlissingen. De plaatsen
van den verjaagden Bisschop van Mid
delburg en van den Koning van Spanje
als Heer van Veere werden in de Staten
van Zeeland en van Walcheren door
Vlissingen en Veere bezet. Vlissingen
werd geheel gelijk gesteld met Middel
burg en kreeg zelfs een deel van de ju
risdictie van het platteland van Wal
cheren toegewezen. Verschillende voor
rechten op het gebied van handel,
scheepvaart en visscherij werden aan
Vlissingen toegekend met opheffing van
de bestaande belemmeringen.
Geen wonder, dat de Prins 30 Decem
ber 1573 met groot gejubel te Vlissingen
door de bevolking werd ingehaald. Vlis
singen was vóór 1572 een zeer demo
cratisch stadje, edelen woonden er in
het geheel niet, wellicht enkele patri
ciërs, maar bijzondere vorstengunst ken
de men er niet. Niet alleen bracht nu
door den nieuwen toestand handel en
scheepvaart, en vooral de kaapvaart
grooten rijkdom aan de bevolking de
Scheldemonding werd afgesloten en
verbazingwekkende buit binnen Vlissin
gen gebracht, maar eensklaps straal
de de volle gunst en hulp van den dank
baren Prins van Oranje nee rop Vlissin
gen. En alles werkte daartoe mede, want
het was er den Prins tevens om te doen
als Eerste Edele van Zeeland op den
vasten steun van Vlissingen en Veere
te kunnen rekenen.
De Prins veroverde spontaan de har
ten der niet verwende Vlissingers, voor
een groot gedeelte stoere, eenvoudige,
ruwe zeelieden en visschers, getrouw tot
in den dood echter voor wie eenmaal
hunne liefde wist te winnen en zoo
werd Vlissingen weldra een der hecht-
ste bolwerken van Oranje, bet verwierf
zichzelf daardoor spoedig den eerenaam
van „De Zeeuwsche Prinsestad".
Na een mislukte poging in 1567 kocht
de Prins 27 Juni 1581 de Heerlijkheid
van Vlissingen, waar Hij 8 Augustus 1581
geestdriftig ais Heer werd gehuldigd.
Hij liet daar vervolgens het „Prinsen
huis" bouwen, waarvan 24 Maart 1582
door den gouverneur van Vlissingen de
Haultain de eerste steen werd gelegd.
Daar de Prins tegelijk in 1582 zijn huis
in de Lange Delft aan de stad Middel
burg verkocht, blijkt hieruit, dat de
Prins het Prmsenhuis bouwde als Zeeuw-
scbe residentie voor de Oranjes.
Helaas is het Prinsenhuis door den
grooten brand van 1747 te Vlissingen
geheel vernietigd, oude Vlissingers zul
len zich echter nog het voormalig Prin-
senboschje, het laatste overblijfsel van
het bijbehoorende Prinselijke park,
herinneren.
De Zeeuwsche Admiraliteit, voorloo-
pig Prijzenhof, werd na 1574 te Vlissin
gen gevestigd. De Prins hielp Vlissingen
de middelen verschaffen om de lang ge-
wenschte nieuwe haven te graven, die
in 1581 in gebruik werd gesteld. Dan
vermeldt o.a. het dagregister van den
Prins op 10 Januari 1575 eene reis naar
Vlissingen voor de stadsuitbreidingen;
alles bewijzen hoezeer de Viissingsche
belangen den Prins ter harte gingen.
Het is echter zeer begrijpelijk en men-
schelijk, dat de groote voorspoed en
snelle groei na 1572 van Vlissingen af
gunst en reactie verwekte: Zeer invloed
rijke Zeeuwsche lichamen, kringen
remmen.
Maar dan was het steeds de Prins van
Oranje en na hem vooral Prins Maurits,
die Vlissingen krachtig en afdoende in
bescherming nam, totdat na verloop van
jaren partijen zich bij den bestaanden
toestand hebben neergelegd.
Een zeer hechte en sterke band heeft
den Prins en Vlissingen verbonden en
het stemt tot groote dankbaarheid, dat
allé opvolgende Oranjes deze traditie
getrouw zijn gebleven.
Alle Stadhouders zijn als Heer binnen
Vlissingen met groot vreugdebetoon ge
huldigd en de geschiedenis van Vlissin
gen vermeldt doorloopend daden van
verhoogde belangstelling van het Oran
jehuis voor Vlissingen, wat ook in ster
ke mate geldt voor dé leden van ons Ko
ninklijk Huis en wat ik mede telkenmale
met diepgevoelde erkentelijkheid heb
mogen vaststellen bij Hare Majesteit on
ze geëerbiedigde Koningin- Dat Vlissin
gen zich bij zooveel vorstengunst steeds
den eerenaam van „Zeeuwsche Prinse
stad" heeft waardig getoond, behoef ik
hier niet nader uiteen te zetten.
Wij koningsgetrouwe Vlissingers eeren
thans de nagedachtenis van den Vader
des Vaderlands het beste door de innige
bede, dat de behartiging der Nederland-
sche en der Viissingsche algemeene be
langen steeds veilig in de bekwame han
den Zijner nakomelingen moge blijven
berusten.
CENT PER
PONDSPAK
NEDERLANDSCH FABRIKAAT'
en
door MENNO TER BRAAK.
Over zulk een abstract onderwerp zou
ik geen woord kunnen schrijven, zonder
eerst de mogelijkheid onder oogen te
zien, dat een boek in het geheel geen
beteekenis heeft.
Ik ken menschen in overvloed, voor
wie het boek geen of een zoo onderge
schikte beteekenis heeft, dat men dien
factor veilig kan verwaarloozen, wan
neer men de balans van hun leven op
maakt. Uit den aard der zaak is het boek
met van veel belang voor bij uitstek
practische menschen. Zij lezen wel
groote quantiteiten boeken (zooveel, dat
men er soms huiverig van wordt, alleen
al, door aan die vrachten geestelijke
consumptie te denken!), al dan niet uit
het leesgezelschap, maar zij zijn die
zelfde boeken, waarvan zij een dag ge-
eden genoten, aanstonds weer verge
ten. Voor hen verschilt het boek niet
zoo bijzonder van een copieus diner,
waaraan men ook veel te kluiven heeft!
zonder dat de herinnering het langer
vasthoudt dan de «pijsvertering duurt.
Ik ken vele lezers, die zich van 'n boek
nog wel iets omtrent den inhoud voor
den geest kunnen roepen, maar die den
naam van den schrijver perse dadelijk
uit hun memorie laten wegvallen. Als
het boek dan iets voor hen beteekent:
de schrijver toch zeker niet. Hij deed
hoogstens dient als leverancier van be
ter of slechter tijdverdrijf, van Ietter-
consumptie; en meestal onthoudt men
den naam van zijn winkelier of groente
boer met meer gemak, omdat men dien
In tl *e'e^ooak°ek vindt.
Hiermee wil ik overigens allerminst
(Ingez. Med.)
te
Arrondissensents-Rechtbank
Middelburg,
De Crisis Varkenswet.
Op 11 Maart j.l. bevonden een twee
tal marechausseée's zich op het erf van
de kinderen P. onder de gemeente St,
Jansteen ten einde aldaar een onder
zoek in te stellen op de naleving van de
Crssis-Varkenswet, n.l. naar de oormer
ken van de varkens.
Zoodra de politiemannen op het erf
waren gekomen, verscheen zekere Ra.
P., die al razende en tierende op de ma-
rechaussée's toekwam, en op een ver
zoek hunnerzijds de varkens te mogen
zien, antwoordde: daar blijf je af, jullie
komen niet aan de varkens. De vrouw
riep de hulp in van haar broer, die on
der heftig gevloek en getier eveneens
weigerde de dieren te laten zien. Een
tot tweemaal toe onderworpen tocht
naar de varkenshokken werd verijdeld,
onder bedreigingen van de marechaus-
seé's aan een riek te zullen steken,
enz.
De politiemannen vertrokken, doch
kwamen in den namiddag in vijftal terug.
Thans herhaalde zich de geschiedenis
van den morgen en kon een der wacht
meesters ternauwernood een steek met
sen riek ontkómen. Er volgde al beel
spoedig een vechtpartij tnsschen de be
woners en de politiemannen, waarbij
van beidé kanten harde klappen vielen,
doch ten slotte kon een onderzoek in
de varkenshokken worden :ngesteld,
waarbij bleek dat de varkens niet voor-
zien waren van een oormerk.
Natuurlijk volgden verschillende pro-
cessen-verbaal en thans stond de land- j
bouwer A. L. P.,'23 jaar te St. Jan
steen, terecht, wegens bedreiging en
mishandeling van de politie, terwijl R.
M. P., 30 jaar, landbouwster, eveneens
aldaar woonachtig, zich had te verant
woorden wegens het belemmeren van
een ambtshandeling en wegens beleedi-
ging van de politie subsidiair wegens
wederspannigheid.
Bij het verhoor van verdachten dóór
den President, verklaart de eerste ver
dachte dat men algemeen van meening
is dat de varkens niet behoeven te wor
den gemerkt en men de politie niet bij
de beesten behoeft toe te laten.
Op een vraag van den President van
wie dat praatje afkomstig is, en of no
taris Van Dalsum dat heeft gezegd, blijft
verdachte het antwoord schuldig.
President: Hoe komt u toch daarbij?
U is ten slotte het slachtoffer van die
geheel verkeerde meening.
Verdachte: De marechaussée loopt bij
alle boeren de varkens af, en als daar
onder zieke dieren zijn, dan brengen
de politiemannen de ziekte bij gezond
vee over.
President: Dan kunt u schadevergoe
ding vragen, doch je moet toestaan dat
je varkens worden gecontroleerd.
De marechaussée's als getuigen ge
hoord, verklaarden dat 2e verdachte op
hen als een wilde kwam afstormen, roe
pende: Rotzakken, je blijft er af, roe
pende om haar broer.
De eerste verdachte is toen komen
aanloopen, gewapend met een riek,
waarmede hij dreigde te steken. De po
litie is toen weggegaan en 's middags
versterkt teruggekomen, waarop het al
gemeen verzet is gevolgd.
Op een vraag van den president hoe
die verkeerde opvatting over het oor
merken bij de menschen is ontstaan, ver
klaart de marechaussée dat notaris Van
Dalsum hun dat heeft gezegd.
President: Begrijpen zij dan niet dat
de maatregel in hun eigen belang is?
Marechaussée: Daar hechten ze geen
waarde aan.
De Officier van Justitie aan het woord
komende, zegt, nu getuigen verbalisan
ten niet hebben willen treden in den
grondslag, die aan den varkensoorlog in
Zeeuwsch-Vlaanderen onder leiding van
notaris Van Dalsum is vooraf gegaan,
hij dit zal doen.
Gansche dorpen staan onder den in
vloedssfeer van notaris Van Dalsum; er
wordt maar gezegd: Er is geen wet die
ons daartoe verplicht. 200 menschen
hebben voor het kantongerecht Hulst te
recht gestaan, heel het land van Hulst
is in rep en roer gebracht, waaraan de
pers is te pas gekomen. Kortom een
toestand die hoogst ongewenscht is. Ge
lukkig is thans in hoogste instantie uit
gemaakt, dat de verplichting tot oor
merken wettelijk bestaat.
Notaris Van Dalsum die feitelijk van
dezen ganschen toestand de oorzaak is
kan thans zijn cassatiememories waar
van hij er e'en 1000 heeft laten vervaar
digen, naar de prullenmand verwijzen.
Een uitvloeisel van die historie is deze
ernstige verzetzaak. De politie is bui
tengewoon kalm en bezadigd opgetreden
en is na het eerste dreigende verzet
heengegaan om deze verdachten nog de
gelegenheid te geven tot inkeer te ko
men.
De officier eischt tegen den eersten
verdachte 3 maanden gevangenisstraf
en tegen de tweede 2 maanden gevan
genisstraf.
De verdediger van verdachten, mr. P.
vein Empel, zegt dat verdachten inder
daad aan een ernstig verzet hebben
schuldig gemaakt. Men gaat in het land
van Hulst van het standpunt uit dat de
politie niet het recht heeft de varkens
hokken te bezoeken. Pleiter verzoekt
de Rechtbank een groote clementie ten
opzichte van deze verdachten te be
trachten, omdat zij onder de bestaande
regeling buitengewoon zenuwachtig zijn
en zij bij de schermutseling beiden ver
wond zijn geraakt. Spr. is ook van
meening dat takt bij de politie te wen-
schen heeft overgelaten.
men zoóals zich dat hier heeft voorge
daan. Daarom verzoekt pleiter dat de
Rechtbank verdachte zal vrijspreken.
Uitspraak 8 Mei a.s.
Kapitein der jagers W. L. A. C. van
Woerden is belast met de functie van
kapitein, toegevoegd aan den indeelings-
districtscommandant te 's-Gravenhage.
Majoor A. Kloeke, van het 21e reg.
inf. is overgeplaatst bij den staf der VUIe
infanteriebrigade te Amersfoort.
Aanrijding met doodelijken afloop.
J, M. K. 27 jaar, administrateur te
Goes, had zich te verantwoorden dat hij
op 9 Maart j.l. met zijn auto op den Mo
lendijkweg te 's Heerenhoek waar een
aantal kinderen speelden, dermate on
voorzichtig en roekeloos heeft gereden
met een snelheid van ongeveer 25 km
per uur, wat voor de plaatselijke om
standigheden aldaar, een te groote snel
heid was. Het gevolg was dat hij een
van die kinderen heeft aangereden en
dat kind, in verband met de snelheid
waarmede hij reed, een eind heeft me-
degesleurd waardoor het een been brak
en het andere ernstig kneusde, aan de
gevolgen waarvan het is overleden.
Getuige Vermeulen te 's-Heerenhoek
was op den Molendijk toen het ongeval
was gebeurd en hij het kind onder de
auto zag liggen. De aanrijding zelf heeft
hij niet gezien. Volgens diens schatting
reed verdachte ongeveer 40 km. Ver
dachte ontkent zulks. Hij zegt 25 hoog
stens 30 km te hebben gereden.
Een van de kinderen als getuige ge
hoord, zegt dat zij op den weg aan het
tollen waren. De tol van het aangere
den knaapje was daarbij midden op den
weg geloopen en het was daar naar toe
geloopen, juist op het oogenblik dat de
auto aankwam en het daardoor werd ge
grepen met het bekende gevolg.
Nog eenige andere getuigen leggen 'n
ongeveer gelijkluidende verklaring af.
De getuige Boudens uit Goes die bij
verdachte in den auto zat, zegt dat ver
dachte ongeveer 20 km reed. Er speel
den kinderen op den wgg. Verdachte
gaf signalen. Op eens voelde zij een
schok cn bleek dat een kind onder de
auto lag. Vein de aanrijding zelf heeft
get. niets gezien aangezien zij met het
haar bezig was.
Verdachte door den President onder
vraagd, zegt dat hij ter plaatse 25 K.M.
mag rijden, en dat hij zeker niet harder
reed, wat de President doet opmerken,
dat 25 K.M. wel de maximumsnelheid is
maar men toch langzamer kan rijden,
voor al als er troepjes kinderen op den
weg spelen.
De Officier van Justitie begint met
zijn leedwezen uit te spreken met de ge
troffen familie R. Het knaapje was een
verstandig ventje en het is wel jammer
dat het gebeurd is. Volgens spr. heeft
get. B. meer gezien dan er uit haar is
te krijgen. Verdachte reed voor zijn ple
zier en behoefde dus niet zoo hard te
rijden. Na de aanrijding is de auto nog
11 meter doorgereden. De officier acht
de feiten bewezen en eischt een geld
boete van 100.of 10 dhts.
De verdediger van verdachte Mr.
Zaayer te Goes, komt in zijn pleidooi
tot de conclusie dat verdachte ter plaat
se niet te hard heeft gereden en dat de
schuld moet worden gezocht bij het kind
dat plotseling den weg overstak en dat
onder die omstandigheden geen enkele
automobilist een ongeval kan voorko
Onder groote belangstelling heeft
de heer J. v- d. Vlugt zijn arbeid als
hoofd van de Herv. School te Ferwerd
neergelegd.
Hij genoot zijn opleiding aan de rijks
kweekschool te Middelburg. Als
onderwijzer diende de heer v. d, Vlugt
achtereenvolgens de Chr. scholen te
Brielle, Charlois, Rotterdam, om 1 Febr,
1893 op te treden als hoofd van de
Herv. school te Ferwerd, wat hij dus
meer dan 40 jaar is geweest.
beweren, dat menschen, die alle auteurs
namen perfect onthouden, de ware boe-
kenminnaar zijn. Om de namen, en zelfs
om de auteurs gaat het niet; want er
zijn ook schrijvers genoeg, die niets be-
teekenen, zoodat het onthouden van hun
veelvuldige namen maar ballast voor het
geheugen zou worden. De schrijvers
naam is pas waard onthouden te worden,
wanneer de lezer aan dien naam een
bepaalde voorstelling verbindt en daar
mee bewijst, uit de chaotische hoeveel
heid „stof" eén persoonlijkheid van een
medemensch te kunnen reconstrueeren.
Er zijn schrijvers „van één boek", m.a.w.
schrijvers, wier werk middelmatig is op
een enkele uitzondering na; er zijn ook
schrijvers, die men uit één boek pas
voor een derde of een tiende leert ken
nen, terwijl zij eerst volledig voor den
dag komen uit hun geheele oeuvre. Vele
dichters b.v. kent men uit een paar
verzen en een paar critieken; de rest
van hun werk kan men dikwijls verwaar
loozen. Dostojewski daarentegen mag
men niet beoordeelen naar „Witte
Nachten" of „De Gebroeders Karama-
zow" alleen, omdat zijn persoonlijkheid
zich voortdurend heeft ontwikkeld en
in ieder boek weer anders genuanceerd
voor den lezer staat. In beide gevallen
wacht achter het werk de persoonlijk
heid op herkenning; hééft men haar een
maal herkend, dan zal een naam vol
doende zijn om ieder oogenblik het
beeld van een bepaald menschenkind op
te roepen.
Hier begint pas de beteekenis van het
boek in den goeden zin van het woord.
Alle andere z.g, beteekenissen van het
boek sla ik daarbij vergeleken buiten
gewoon laag aan. Het boek als versie
ring van den wand (het 6taat zoo intel-
van JOHANNES BRAHMS.
Men schrijft ons:
Het persoonlijk Brahmsche in de com
posities van dezen componist, treedt in
zijn Requiem sterk op den voorgrond
en wel niet zoozeer in de techniek van
het componeeren als in de keuze van
den tekst.
Hij heeft het aangedurfd de door tal-
looze groote en kleinere meesters dei-
toonkunst aangewende tekst van het be
kende Latijnsche Requiem te vervangen
door een andere, die zich niet slechts in
de taal er van onderscheidt, maar het
„allerzielen" uit een andere minder
„Kerkse h", en meer ,,b ij b e 1 s c h"
of liever „evangelisch" standpunt belicht.
In plaats van de smeekbede om bevrij
ding van den „eeuwigen dood" (libra me
de morte aeterna) en den schrik voor den
„dag des oordeels" (dies irae). De vrome
getuigenis: „Zalig zijn zij de treurenden
(die da Leid tragen), want zij zullen
getroost worden". „Zalig zijn zij, die in
den Heere sterven" en het jubelende
„dood waar is uw prikkel!" „hel waar
is uw zegepraal!"
De imponeerende sfeer van de kathe
draal vervangen door het verfrisschende
uitzicht op een Zwitsersche landschap.
Brahms componeerde zijn requiem op
33-jarigen leeftijd tijdens zijn verblijf in
een boerenwoning in de gemeente Flun-
tern bij Zürich, van waar hij een uitzicht
had op de Zwitsersche bergen. Een jaar
na den dood van zijn moeder.
't Is, alsof hij heeft willen tot uiting
brengen:
„God woont niet in tempels door men-
schenhanden gemaakt!"
Velen noemen de muziek van Brahms
pessimistisch, omdat hij de neiging heeft
het sombere en droefgeestige niet te ont
wijken, Dit is echter het pessimisme van
een Rembrandt, die de duisternis noodig
had om het licht te doen uitkomen,
het pessimisme van de lelie, die aan de
modder gekluisterd is, maar haar bloe
sem naar het zonlicht keert. En het
pessimisme van het Requiem inzonder-
lectueelü; het boek als „Ersatz" voor
een postzegelverzameling (het levens
ideaal der bibliophieLen)het boek als
„leerstof"; inderdaad, ook dat boek
heeft zijn beteekenis, maar over die be
teekenis kunnen anderen beter schrij
ven dan ik. Men moet daarvoor deskun
dig zijn, verstand hebben van boeken
kasten, ex libris en treinlectuur; dingen,
waarvan ik de waarde ook al weer niet
onderschat, maar waarop ik mij nooit
in het bijzonder heb gespecialiseerd. Ik
houd van een- goed uitgegeven boek,
mits de inhoud mij niet verveelt; ik ben
maniakaal op het gebied van een eigen
bibliotheek, mits die bibliotheek mij dan
ook iets zegt over de persoonlijkheid
van den oioiiotheekhouder; ik veraf
schuw zelfs langdradige en taaie boeken,
mits men daaruit niet wil concludeeren,
dat ik alle „vlotte" boeken hoog taxeer.
Alles, wat met het uiterlijk van het boek
samenhangt, komt mij in zeker opzicht
belangrijk voor, zoodra het boek ook
iets meer vertegenwoordigt dan alleen
een uiterlijk; het is hinderlijk, een goe
den Duitschen schrijver in gothische let
ters te lezen een persoonlijke voorkeur
overigens!), omdat die letters den goe
den Duitschen schrijver voor mijn ge
voel ontoegankelijker maken; in Latijn
sche letters wordt hij in mijn oogen dade
lijk Europeaan, terwijl ik hem in de Got
hische krullen onwillekeurig als een pro
vinciaal onderga; ik ben in dat geval
verplicht, een weerstand te overwinnen,
die misschien kinderachtig schijnt, maar
zeker meer invloed heeft dan men ge
woonlijk aanneemt. Daarom zal ik de
laatste zijn om het uiterlijk van een
boek af te geven; immers een schrijver
moet al zeer geniaal zijn, als hij het lij
delijk verzet van slecht papier, gemeene
lettertypen en pretentieus formaat al
leen door zijn qualiteiten weet te over
winnen! De bibliophiel is één kant van
de waarheid omtrent het boek; hij wordt
pas een grove onwaarheid, wanneer hij
zich identificeert met de postzegelver
zamelaars.
Ik houd om dezelfde redenen van het
gekochte boek. Iemand,, die werkelijk
beteekenis hecht aan boeken, mag zich
gelukkig prijzen, als hij de middelen
heeft om zijn geprefereerde boeken te
koopen. Mijn manie gaat zoover, dat ik
een geleend boek met denzeEden tegen
zin begin als een boek in Gothische let
ters; onder het lezen zit ik voortdurend
te denken aan de mogelijkheid het zelf
te koopen en dat is weinig bevorderlijk
voor de lectuur. „Maar men kan toch
niet alle boeken koopen?" Inderdaad,
neen, geachte opponent; maar wie zegt,
dat men alle boeken moet lezen? Er
wordt ongetwijfeld veel te veel gelezen
en veel te weinig gekocht, behalve dan
natuurlijk door de bibliop hielen, voor
wie het omgekeerde geldt. De gemid
delde lezer zit vast aan de dwangvoor
stelling van de consumptie; alsof men
zonder al dat lezen niet zou kunnen
voortbestaan!, alsof men ook met brid
gen den tijd niet fatsoenlijk kon dooden!
Weinig lezen en op de goede manier
lezen, bij tijden zelfs geen letters kun
nen zien zonder ervan te ijzen: daaraan
hecht ik onvoorwaardelijk beteekenis.
Men kan een boek koopen, terwijl men
vast en zeker weet, dat men 't eerste
halfjaar geen gelegenheid zal hebben om
het te lezen; het boek staat er, is reeds
voorwaardelijk eigendom, het is een be
lofte en als zoodanig al een stuk van de
atmosfeer.Wil iemand van mij een
boek uit mijn bibliotheek leenen, dan
voel ik koude rillingen langs mijn rug
opstijgen: want hoe hem te beduiden,
dat ik hem geenszins onvriendelijk ge
zind ben en toch nog veel minder bereid
hem „dat boekje" mee te geven? Dat
boekje, tusschen haakjes, dat men in
75 pet. van de gevallen nooit terugziet.
Ik leen evenmin mijn overhemden, le
pels of vloerkleeden; men beschouwt het
bovendien als een indiscretie, daarom
te vragen; waarom dan wel mijn boe
ken? Het dogma van het noodzakelijke
alles-lezen deel ik niet, dus liefdadigheid
is hier een misplaatst gebaar; ik zie
geen andere verontschuldiging voor het
heer.-chende „leenstelsel" dan een alge-
heele onverschilligheid voor de betee
kenis van het boek.
De belangen van mij en mijn boek
handelaar gaan dus in dit opzicht won
derbaarlijk goed samen; ik geloof dan
ook, dat ik bij hem een graa.g geziene
gast ben. Laat ik mij aan den eenen kant
niets „aansmeren", zooals de oom, die
een roman voor zijn nichtje noodig heeft
en nu vastbesloten is, den winkel niet
te verlaten voor hij een pakje onder zijn
arm draagt: aan den anderen kant kom
ik zelden mijn rekening betalen zonder
mijn nieuwe al weer roekeloos te belas
ten, al is het dan niet met de best-sel
lers van het seizoen. De boekwinkel is
voor mij het huis der verleidingen, mis
schien meer zelfs dan met mijn principes
overeenkomt; en met een onmisken
baar gevoel van leedvermaak zie ik an
deren zich verstrikken in diezelfde
hartstocht, die noch voedsel, noch blee
ding, noch schoeisel oplevertniets
anders dan een bestendig groeiende
bibliotheek, die mij binnenkort zal dwin
gen naar een ruimere woning om te
zien