DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUODa Onder redactie van
111 5 Is®
„ZWARTE MARIE."
ZEELAND'S MOOI.
GRAPHOLOGIE.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
TOMMY'S DROOM.
ba re 4) g» Ml
|W f *3^' -SJaO 6 l-S^P. N y yCUJ'U U UUJ
of meer in de Wouwsche plantage,
alleen hebben we het centrum
daarvan links laten liggen.
In de buurt van Huybergen
kwamen we aan een vijfsprong
Met een kompas en twee kaarten
hebben we op z'n minst een kwar
tier gekiend, welke der vijf we
gen we moesten kiezen. Toen we
het onomstootelijk hadden vastge
steld, namen we natuurlijk den
verkeerden weg. En kwamen in
Huybergen aan, voor we het ver
wachtten. Dat was voor sommiger
vermoeide voeten en dorstige ke
len wellicht prettiger dan voor het
vertrouwen in onze kaartlees-
kunst. Maar het is gelukkig pas
den eersten keer, dat we er zoo
ver naast waren. Het heeft natuur
lijk aan de kaart gelegen; die deug
de niet. Dat is altijd zoo.
Trouwens, die kaart heeft ons
meer parten gespeeld. Want van
Huybergen hadden we het nu eens
heel precies uitgerekend hoe we,
op weg naar Ossendrecht, langs
het Groote meer zouden komen,
dat op de kaart staat. We hebben
heel wat gedwaald, we moeten tel
kens bijkans langs den oever van
dat groote meer getrokken zijn,
maar gezien hebben we het niet
Dat is trouwens niet zoo heel erg:
nu is er weer een mooi punt voor
een volgende expeditie, om op te
klaren. Net als die brug over het
Zwin; daar gelooven de officieele
instanties ook nog maar steeds
niet aan, al zijn er in de pers al
berichten verschenen, dat men de
„Internationale Brug" verbeteren
wil. Kan men bruggen, die niet be
staan, verbeteren
Hoe dat zij, wij zagen dat Groo
te meer niet. Alleen een heel een
zame boerderij, waar een ontzatf
gelijk groot varken in een zand
kuil wroette, en waar de min of
meer menschenschuwe bewoners
ons vriendelijk vroegen „of we
soms ontvlucht waren uit een ze
nuwlijdersgesticht voor handels
reizigers, dat, naar zij zeiden, in
de buurt moest wezen We zei
den van niet, maar ze geloofden
het niet erg.
Zonder dus dat Groote meer ge
zien te hebben, kwamen we in Os
sendrecht, waar-we een bezoek
brachten aan de werken van de
Waterleidingmpij. Zuid-Beveland.
Daarvan is al eerder in dit blad
melding gemaakt.
De vrouwelijke leden van de
club zijn door de goede zorgen van
een bevriende mogendheid per as
van hier naar hunne haardstede^
vervoerd; ze hadden er dan ook al
21 kilometer opzitten. De romp
divisie marcheerde door, langs bin
nenwegen naar Hoogerheide er
toen door den polder naar
Woensdrecht. Daar is nog een
Ufa-shot van den bemosten toren
genomen, maar die is zoo mooi ge
worden, dat-ie niet in de krant
kan komen. Vandaar dat het ver
haaltje ditmaal zonder plaatje is.
Het totaalaantal kilometers was
voor dezen dag 31; we beginnen
den ouden stijl en vorm te herwin
nen.
Zou jij je leven nog eens wil
len overleven? vroeg de sentimen-
teele.
Ik niet, zei de nuchtere. Ik
heb vij fen twintig jaar voor een
lijfrente betaald, ea die gaat de
volgende week iq,
De avondschemering daalde op
het station neer; door de grijze ne
velen boorden zich vlammende
licht-signalen tot bonten licht
plekken. Langzaam kwam een lo
comotief naar één der breede re
mises schuiven. Voor vandaag hac
deze haar dienst gedaan en keerde
als een vermoeid paard, dat, na
ingespannen dagtaak, naar stal ge-
le.d wordt. Nadat aan de volgens
voorschrift verplichte werkzaam
heden was voldaan, wenschte de
stoker goeienavond en vertrok
Kristen echter, de machinist, blee::
nog. Hij begaf zich op de rails en
bekeek, in gedachten verzonken,
de machine,
„Hoe lang nog?" peinsde hij. Er
werd gesmoezeld, dat „de heeren'
overwogen hem, wegens veel voor
komende ongesteldheid, binnen
den tijd, er uit te schuiven. Inder
daad, in de laatste maanden had
zijn hart hem af en toe dwaze par
ten gespeeld; al te veel moeilijkhe
den ook hadden zich in zijn iange
leven aan hem opgedrongen. Maar
thans voelde hij zich weer volko
men frisch en sterk. Hij, de immer
op werk-ingestelde man, hij rilde
als hij dacht aan de leegte, die een
bestaan zonder werk beteekende
Hij stond op de wereld alleen en
'vat hem nog gebleven was aan lief
de gold zijn beroep. In zijn ziel
had hij weggesloten zijn locomo
tief, zij behoorde bij hem, ze was
een stuk van hemzelf geworden.
„Zwarte Marie" had hij haar ge
doopt en het liefst zou hij op de
machine zijn dood gevonden heb
ben. In ieder geval wilde hij met
haar vereend blijven. Zoolang dit
maar eenigszins mogelijk was, zoo
lang tot hij ten minste de uiterste
ouderdomsgrens bereikt zou heb
ben.
Door bange voorgevoelens ach
tervolgd, keerde Kristen in zijn
eenzame woning terug. Daar
wachtte een brief op hem. De man
schrok hevig; in zijn trillende han
den h-'eld hij de officieele mede-
deeling zijner pensioneering
Hij probeerde er tegen op te ko
men,* door een verzoekschrift in te
zenden, door eigen smeekbede. Al
les tevergeefs De weken, die hem
nog in dienstverband waren toebe
deeld, waren te tellen; Kristen
noemde ze den laatsten hem nog
vergunden levens-termijn.
„Zwarte Marie" had stellig reeds
op hem gewacht, toen hij de eer
ste maal, na de ontvangst der jobs
tijding, weer op haar toetrad. Hij
streek over haar heen alsof hij
haar liefkoosde en, de onderdee
len betastend, fluisterde hij haar
toe: „Samen zijn we oud geworden,
goeie, zwarte Marie, en nu wil men
niet van ons wetenja, ja, zóó
is 's werelds loop.
Opgewekt zoowel als treurig
ïad hij daarboven, op zijn verant
woordelijke post, steeds de wacht
gehouden en alles wat hem inner-
ijk beroerde, had hij de brave,
zwijgzame vriendin toevertrouwd.
Zou, bij een dergelijke innige ver-
inochtheid van z'n hart niet meer
malen ontroering op haar zijn over
geplant en zou er niet in haar
ijzeren borst, op een of andere my
stieke wijze, een ziel zijn binnen
gedrongen,
Hoe duidelijk herinnerde hij zich
nog hoe hij, op een avond, het be-
m-'nde meisje, zijn latere vrouw,
mede had .genomen om haar vol
trots zijn toen nog nieuwe, keurige
machine te toonen en hoe toen een
weeke mond het zoo vurig ver
langde ja-woord gegeven had. Toen
later zijn zoontje, amper eenige
weken oud was, verbeelde Kristen
zich reeds, dat hij het naar de loco
motief diende mee te nemen, als
of gezegende krachten voor den
kleine van haar uitstraalden De
tijd snelde voorbij; moeder en zoon
st.erven en de door smart verteer
de vader vluchtte naar zijn plaats
achter den ketel om daar, in een
zaam uur, te kunnen uitschreien.
Aldus verkreeg de machine voor
Kristen steeds meer en meer de
beteekenis van een persoonlijk we
zen en vulde ten slotte ook de leeg
te aan, die zich in het vereenzaamc
leven had geboord.
De gestelde termijn liep ten ein
de en droefgeestig brak de dag
aan, waarin Kristen voor de laat
ste maal den weg naar zijn werk
zou inslaan. Het was den ouden
man als beteekende het in de vol
ste beteekenis zijn laatste gang
Hij klom op zijn plaats achter zijn
locomotief, waar de stoker reeds
enorme scheppen kolen 't vuurgat
inwierp. Vertrouwd glansden alle
hefboomen, ventielen en wijzers
Kristen tegen. Zachtjes-snuivend
schoof de machine vooruit, aan het
hoofd van een reeks wagons. Het
werd een korte goederentrein.
Vóór den afrit deed Kristen, voor
de laatste maal, zijn rondgang om
de locomotief. Hevig ontroerd
greep hij in het stuur en zijn
„Zwarte Marie" hulde hem sis
send in een wolk van stoom, als
wilde zij haar scheidenden leider
omarmen in liefde en pijn.
Glad liep de reis van stapel tot
het eerste station. Aldaar werd
een wagen aangehaakt voor en
kele heeren der spoorweg-directie.
Kristen hoorde hoe één dezer, met
een blik naar den machinist, in het
voorbijgaan zei: „een zeer degelijke
beambte, maar een tamelijk eigen
zinnige dwarskop; daarbij ook niet
meer gezond. Het wordt tijd, dat
hij gaat
De machinist ontging bijna het
signaal van vertrek; daarop gaf hij
dermate stoom, dat de machine
met heftige rukken sissend aantrok.
In Kristen's somber gezicht schok
te iets. „Dat is dus de dank voor
mijn eerlijke werk, voor mijn le
venstaak Moet ik dus deze kou
de, gevoellooze woorden van on
verschillige superieuren hls herin
nering met me meenemen. „Ja, ja,
het is tijd, dat ik wegga, maar vóór
dien wil ik nog éénmaal rijden zóó,
dat den heeren hooren en zien ver
gaat."
Kloek-rustig lag de hand op den
snelheids-regulateur. De uitdruk
king van zijn gezicht verhardde tot
woeste vastberadenheid en de ma
chine joeg, door stoom opgezweept,
steeds harder voorwaarts. Of die
„Zwarte Marie" ook kon rennen
De wielen draaiden als de wind en
de rook warrelde in fleurige kron
keling mee. Het spoor boog nu zij
waarts af. De trein donderde voor
uit als werd hij door het dal opge
zogen. Bij den ingang van het dal
'ag het station. Het schoot Kristen
te binnen, dat daar meermalen
geen inrit was en er vóór het sta
tion moest worden gewacht. Wat,
als hij het signaal negeerde' en den
ïeelen trein in gruzelementen reed,
z'chzelf als allen in de wagons
cortweg naar den duivel zond?
„Toe maar, vooruit maar, oude
Vlarie", wilde hij roepen, maar een
onzichtbare hand drukte zijn mond
toe. De gedachte aan zijn oude Ma
rie trof hem wonderlijk. In eer en
deugd was hij met haar vergrijsd,
in eer en deugd had zij hem ge
diend. Zou hij die trouwe machine
door zoo'n misdaad ontwijden,
mocht hij tot slot zoo vreeselijke
schuld op zich laden? Ontzetting
voor zichzelf greep hem aan. Bin
nen enkele oogenblikken moest
het station opdoemen. Kristen trok
met alle macht aan de remmen. De
dolle rit scheen echter in het ra
derwerk een storing veroorzaakt
te hebben: de remmen weigerden.
Tegelijkertijd werd de signaal-
paal zichtbaar. Haltbeval de hori
zontaal gestelde schijf. Of was het
de dood zelf, die daar met drei
gend opgeheven arm stond? Ver
twijfeld deed Kristen het eenige,
wat te doen was. Hij haalde een
hefboom over. Als een wild dier
schoot de geheel-losgelaten tegen-
stoom in de cylinders en worstelde
woedend met de elementaire
kracht der beweging. Krakend
drongen de wagons op elkaar in,
de snelheid verminderde snel en 't
wonder gebeurde: de trein hield
stil, voordat het ongeluk had
plaats gevonden. De „Zwarte Ma
rie" had haar plicht gedaan. Kris
ten echter lag, met half-opgericht
bovenlichaam, ontzield op zijn
plaats, de hand nog stevig aan de
kruk van den stoom-hefboom.
„Beroerte", constateerde de
dokter later. Drie dagen daarna
werd de doode naar zijn laatste
rustplaats gebracht. Ter zelf der tijd
echter, dat men hem in de aarde
neerliet, werd een oude, onbruik
baar geworden machine op een ne
ven-emplacement geschoven, op 't
kerkhof der locomotieven, om bij
gelegenheid als „oud roest" te
worden onttakeld.
Gaat U dezen zomer fietsen
Denkt U aan een tippeltocht
Zoekt U naar een stukje Neerland
dat dit jaar eens dient bezocht
Gaat dan eens naar Zeeland kijken,
als U 't werk een poos ontvlucht,
komt eens naar dat land van water,
't land van ruimte, licht en lucht.
Zeeland heeft veel mooie wegen,
dwars door wijde landen heen,
wegen over hooge dijken,
lage huisjes staan beneên.
Zeeland is een land van verten,
helder, open, wijd en klaar,
't Zeeuwsche volk is als die verten,
rond en open, trouw en waar.
Zeeland is een land van ruimte,
rijk aan zeelucht, zonbestraald,
waar de stadsmensch vol
[verrukking
diep en dankbaar ademhaalt.
Zeeland heeft voor èlk tourisme
wegen, wegjes, elke soort,
breede, vlakke autowegen,
rijwielpaden enzoovoort.
Slingerpaadjes door de bosschen,
langs de duinen, naar het strand,
Zeeland is een openbaring,
'n ideaal vacantieland.
Komt genieten, dezen zomer
van hetgeen U Zeeland biedt.
Zeeland moét U gaan bekijken,
anders kent U Neerland niet.
Lange Jan.
J, d e B. Een emotioneel,
spraakzaam, niet in elk opzicht
gelijkmatig meisje. Liefde vol en
vrijgevig en in staat deze gevoe
lens te remmen als dat noodig is,
maar over 't geheel genomen toch,
meer tot geven, dan tot nemen be
reid.
Zij is eerder gesloten dan open
hartig; bezit fantasie en voorstel
lingsvermogen en meer verlegen,
dan vrijmoedig, al schijnt juist het
tegenovergestelde waar te zijn.
Schrijfster heeft iets strijdlustigs, is
stijfkoppig en zal haar zin trachten
door te zetten. Haar gedachten-
gang, is niet volkomen logisch,
omdat hare gedachten, te veel van
den hak op den tak springen. Al is
zij niet ijdel, zal zij zich zelf toch
niet van haar plaats laten duwen
omdat zij overtuigd is van hare
eigenwaarde.
Een eerlijk en betrouwbaar ka
rakter dat behoefte heeft aan lief
de, deze gaarne ontvangt en ook
van harte geven zal.
Grapholoog.
Zij, die prijs stellen op een be
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wel dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd er
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1.10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, of de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
Brieven enz. betrekking hebben
de op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende.
In no. 55 maakte de heer P. de
Bruijn met wit door een slagzet de
partij uit.
In no. 56 maakte de heer J. de
Haas met wit eveneens door een
slagzet de partij uit.
Beide standen zijn dus uit het
practische spel.
No. 55.
P. DE BRUIN, R'dam.
46 47 48 49 50
Z. 6, 9, 13, 15, 16, 17, 21, 23, 34.
W. 24, 26, 27, 32, 33, 38, 42, 43,
No. 56.
J. DE HAAS, A'dam.
1 2 3 4 5
48.
46 47 48 49 50
Z. 6, 7, 9, 11/20, 24, 29.
W. 25/28, 31, 35, 36, 38, 39, 42,
43, 47/50.
Oplossingen no.'s 5152.
No. 51 W. 35—30, 33—28, 28X
8, 39—33, 2722, enz.
No. 52. W. 39—34, 44—40, 28X
17, 48X37, 32X1.
J. Scheeres, Delfzijl.
VOOR DE KLEINTJES.
Tommy lag in zijn bedje en bui
ten blies de wind uit alle macht.
Tommy vond het wel prettig in
zijn veilige bedje te liggen, als het
buiten zoo stormde. Hem kon
meneer de Wind niet deren en hij
luisterde graag naar hetgeen hij te
vertellen had.
Nu eens klonk het loeiend „oe-
i-i oei-i-i 1" Dat beteekende na
tuurlijk „foei foei Dan weer
floot meneer de Wind zóó drei
gend, als Meesters fluitje nog nooit
geklonken had en toch kon dat al
le bengels plotseling doen ver
stommen, als ze in het vrije kwar
tier iets deden, wat niet mocht.
Soms ook hoorde Tommy meneer
de Wind al uit de verte aankomen
en was 't net, alsof die 'm riep om
wat te vertellen. Zijn stem klonk
telkens anders en het verveelde
Tommy geen oogenblik naar hem
te luisteren.
Maar langzamerhand scheen
meneer de Wind toch uitgepraat,
scheen hij uitgepraat, want
Tommy werd zóó slaperig, dat hij
'm niet meer hoorde, 't Leek wel,
of meneer de Wind dat is im
mers zoo'n grappenmaker hem
naar Droomenland geblazen had.
En hij had niet eens zijn cape bij
zich Hij kon die dus ook niet
wijd-uithouden om weggeblazen te
worden I Gek, overdag had hij dat
zoo dikwijls gedaan in de hoop: op
eens net als een vogel de
lucht in te gaan en te kunnen vlie
gen. Maar natuurlijk was dat hem
nooit gelukt Zulke dingen gebeu
ren in werkelijkheid niet, alleen
maar in een droom En is het niet
jammer, dat je dan eigenlijk niets
bijzonders merkt en alles zóó ge
woon gaat, als dit in droomen al
tijd het geval is?
Tommy had meneer de Wind
niet alleen gehoord, maar ook ge
voeld en nu zweefde hij in zijn
verbeelding toch heusch in de
lucht. Floep, ging het over de da
ken
Hij was zóó hoog, dat hij ze een
heel eind onder zich zag en toch
was hij heelemaal niet bang, dat
hij vallen zou Want dat is juist 't
grappige: in een droom ben je bij
na nooit bang. Waarom niet Het
zal wel komen, doordat je veilig
in je bedje ligt, al denk je daar na
tuurlijk heelemaal niet aan. Als je
dat wist, zou het immers geen
droom zijn.
Wij weten dus, dat Tommy in
zijn bedje lag, maar.zullen wij
nu ook eens net doen, alsof we dat
vergeten zijn en hem in gedachten
volgen op zijn avontuurlijken
tocht?
Gelukkig had Tommy bij ge
brek aan zijn cape nog net tijd
gehad zijn laken om zijn schouders
te slaan. Stijf hield hij de beide zij
kanten in zijn handjes, de armen
wijd uitgestrekt, precies zooals hij
immers zoo dikwijls met zijn cape
had gedaan, als meneer de Wind
hem in den rug blies
Maar nu was het een echt vlieg-
zeil geworden. Jongens, wat ging
dat heerlijk En het ging niet al te
vlug, zoodat hij dan ook niet dui
zelig werd, maar alles, waar hij bo
ven zweefde, duidelijk zien kon
Hij genoot van zijn vliegtochtje
Waarheen zou meneer de Wind
hem brengen? Tommy durfde niets
vragen. Meneer de Wind zou hem
immers toch niet verstaan en het
wel goed met hem maken, 't Zou
stellig een reis vol verrassingen
worden
Hoe vreemd zag de stad er uit,
als hij naar beneden keek De hui
zen, kerken en andere gebouwen
leken net uit zijn bouwdoos weg-
geloopen: wat waren ze klein
Maar de stad was groot Hoe
hoe zou hij ooit Vaders huis te
rug vinden Och, daarvoor zou
meneer de Wind wel zorgen Dat
was immers zijn vriend Maar nu
scheen hij nog niet over naar huis
gian te denken. Gelukkig maar,
want Tommy wilde nog graag van
allerlei beleven
Daar was de Maan En Manus
lachte Ook hij scheen plezier te
hebben in Tommy's reisje, maar.,
als Tommy gedacht had, nu
dichter bij de Maan te zijn en die
te kunnen grijpen, had hij zich toch
ieelijk vergist, 't Leek eigenlijk
wel, of Manus daar hoog in de
lucht Tommy wat stond uit te
lachen. Z'n gezicht was echter zóó
goedig 'n echt vollemaansge
zicht! dat Tommy zelf ook la
chen moest. De Zon overdag mocht
dan warmer zijn, eigenlijk hielc
hij meer van de maan, die hij
als ie er ten minste was! vóór
hij slapen ging, goeiennacht knik
te. 't Gaf 'm altijd zoo'n prettig
veilig gevoel, als Manus de wacht
hield.
En nu ging Manus zelfs met hem
mee op zijn tocht boven de daken
Steeds zag Tommy zijn trouwen
vriend.
Plotseling zweefde de luchtrei
ziger boven het Schoolplein. Daar
was nu geen enkele jongen. Na
tuurlijk niet Iedereen lag in bed,
iedereen behalve hij, die met z'n
vriend, meneer de Wind, op stap
was. Wat zou hij morgen op schoo
veel te vertellen hebben!! En alles
was echt gebeurd, er kwam geen
woord opschepperij bij!
In het groote huis van het
Hoofd der school brandde nog
licht. Zou meneer Heukels nog
aan 't werk zijn? En Tommy
slaakte een zucht van verlichting,
dat hij geen „Hoofd" was, maar
gewoon Tommy Timmermans, die
maar wat fijn tijd had om te vlie
gen! Tommy wenschte dikwijls,
dat hij groot, heelemaal groot was,
maar op dit oogenblik niet!
Daar waren ze bij het huis van
Dicky Drop, zijn vriendje, dat
eigenlijk Dicky Duin heette, maar
zich een paar dagen geleden in 't
speelkwartiertje zóó zwart ge
maakt had, dat meneer hem „Dic
ky Drop" genoemd had.
Dicky sliep natuurlijk. De gor
dijnen van zijn kamer waren dicht
en Tommy kon hem niet zien. Hij
wist alleen, dat hij er woonde.
Dicky zou wel graag met 'm mee
gegaan zijn, maar meneer de Wind
had zóó'n haast, dat Tommy geen
oogenblik op zijn vriendje wach
ten kon, want natuurlijk moest hij
bij meneer de Wind blijven.
Plotseling zweefde Tommy niet
langer boven de stad, maar., bo
ven Luilekkerland Nee, maar
hoe kwam hij hier nu Hij had
natuurlijk wel van Luilekkerland
gehoord welk kind heeft dan
niet maardat heerlijke
sprookjesland was immers zóó ver
weg, dat Tommy er nooit komen
kon En nu, nu was hij er op eens!
Jongens, wat 'n bof Dat zou hij.
Moeder eens vertellen Gisteren
nog had Moeder tegen hem ge
zegd, dat ook zij nooit in Luilek
kerland geweest was, niet als kind
en niet als Moeder. En nu was hij
Tommy, er wel
Hij moest dus heel, heel goed
kijken, om Moeder alles te kunnen
vertellen en Vader zou ér ook stel
lig meer van willen weten. Vader
was er ook nooit geweest Toch
aardig van meneer de Wind, dat
hij 'm juist hier heen bracht.
De jongen keek eens heel even
om en wilde zijn vriend bedanken,
maar deze blies hem zóó hard in
't gezicht, dat hij begreep dit maar
liever niet te moeten doen. Na af
loop van de reis zou hij hem im
mers voor al het plezier bedanken.
Want dat wilde hij natuurlijk niet
vergeten
Meneer de Wind liet hem zóó
lang over Luilekkerland zweven,
dat hij alles duidelijk zien kon.
't Was een groot park, een park
met boomen en struiken, mooie
bloemen ook, een beekje en hier
en daar een huis. Vóór de poort
was een hooge rijstebrij-berg. O ja,
daar moest je je doorheen eten om
in Luilekkerland te komen Maar
nu begreep Tommy pas, dat geen
enkel mensch en zeker geen kind
dat kon. Die berg was veel te
groot Daar zou je in geen jaar
doorheen komen, al at je ook nog
zoo flink.
En nu was hij er maar zóó over
heen gevlogen Wat 'n bof toch,
wat 'n bof Hij had altijd wel veel
van meneer de Wind gehouden,
maar dat hij zóó aardig was, had
hij toch niet geweten.
Maar nu moest hij opletten om
morgen alles goed aan Vader,
Moeder en de jongens op school
te kunnen vertellen.
De boomen waren van. zoet
hout en de bladeren van sukade
Meneer de Wind, die hem op den
grond gezet had, kriebelde hem
wat in het oor en Tommy verstond
'duidelijk, dat hij wel wat proeven
mocht, als hij maar zorgde, dat hij
niet ziek werd. 't Was jammer, dat
hij geen zakken in zijn lakencape
had en zijn pyama die niet meer
bezat. Hij kon dus niets van al dit