ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD oteïïkiim IVAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDSSCHE COUPAhTl 8 April 1933 DE MEREL RAADSELHOEKJE. X een mand, X een aardworm, X het tegenovergestelde van recht. ZEEUWSCHE KRONIEK. ik er eerst uithalen legde Anna den anderen uit. „Daarom graaf ik nog even door. We kunnen er dan daarna weer wat aarde inwer- 11 pen. „Wacht zus, ik zal dien steen er wel even voor je uithalen", sprak Louis. Hij nam toen het houwee" van den grond en begon er mee in de aarde te wroeten. „Die steen zit véél te vast", zuchtte hij. „Dien krijgen we er niet zoo gemakkelijk uit. En wie weet, hoe groot hij is" „Laat hem dan maar rustig in de aarde blijven", waarschuwde moe der. „Met al dat gewroet zouden jullie je beste kleeren heelemaal bederven. ,,'t Is juist alsof die steen geen echte steen is riep Louis, die weer met het houweel in het gat stak. ,,'t Klinkt zoo vreemd, als je er tegen aanstoot. Luister maar eens, vader. Ja, l't was wel een vreemde klank, vond ook Anna. Maar vader lachte. „Een steen is 't hol en uitgesleten door het grondwater", verklaarde hij. „Ik zal hem er eens uitgraven, dan kunnen jullie hem zien...." Zich buigende over het gat, begon hij toen met beide handen de aarde om den steen los te maken. Op zijn knieën liggende ging het wat gemakkelijker, vond hij. „Lieve help riep moeder Hor- tense. „Denk toch om je Zondag- sche broek Al dat gewroet op Palm-Zondag 't Is gewoon bar En wat heb je aan zoo'n steen te rtii zien Juist op dit oogenblik trok de boer iets naar boven, dat nogal zwaar scheen te zijn. ,,'t Is geen steen hijgde hij, het ding, een soort boterpot, te voorschijn bren gende. Voorzichtig plaatste hij den met vuile aarde overdekten pot op den grond en schrapte met zijn zakmes het vuil er eenigszins af. Het bleek toen, dat de pot geslo ten was met een rond-gevijlden, grijzen tegelsteen, waarmee in die streek de keukenvloeren werden belegd. En toen met veel moeite de steen er af was genomen, za gen allen met groote verbazing, dat de pot bijna geheel was ge vuld met geld, met echte zilver stukken, alle met de beeltenis van den vroeger over België regeeren den Koning Leopold. En tusschen al dat geld was een papier gesto ken, waarop in het Waalsch (de taal, welke in dit gedeelte van België wordt gesproken) haastig was neergekrabbeld: „Uit angst voor de Duitschers, die heden ons land binnendrongen, begraaf ik hier mijn geld, dat ik, na mijn dood vermaak aan mijn zoon Jean Du- four". Visé, 4 Augustus 1914. LOUIS DUFOUR. „Het geld van grootvader juichte Louis. „Dat komt door het palmtakje, dat ik hier wilde planten riep Anna. „En dat plant ik nu ook da delijk „Nu krijg ik echt een suiker-kip en Paascheitjes, zooals Mia in dat ding droeg!" schreeuwde vroolijk Paultje. „En Marietje krijgt ook kip en eitjes, juist zooals ik, hè moeder?" Moeder kon alleen hem toeknik ken. Zij noch vader kon op dit oogenblik iets zeggen. Droef, om dat hun oude vader niet van het reeds verloren gewaande geld had kunnen genieten en in armoede en zorgen zooveel ellendige jaren had doorleefd, keken zij elkander aan. Doch zij zegenden het toeval dat Anna juist op deze plek haar palmtakje had willen planten.. „We zullen hopen, dat vaders geld, gevonden op dezen Palm- Zondag ons geluk zal aanbren gen," sprak de boer dien avond tot zijnij vrouw. „Dat zal het zeker," zeo moe der Hortense. 't Was nog vroeg in den morgen toen op Paschen de klokken vroo lijk beierden. Ze beierden zoo vroolijk en zoo luid dat Paultje er door ontwaakte. Hij sprong uit bed en ging Marietje, die nog sliep wekken door haar in den neus te knijpen. „Hè, wat is er?" riep het klei ne meisje, haar neusje wrijvend. „Sta op, zus juichte Paultje. „De kip, de suiker-kip is er al! De klokken brachten, met heel veel eieren voor ons ieder een suiker-kip en suikereitjes uit Ro me mee! Kom maar vlug mee!" In geen jaren hadden de Du- fours zulk een heerlijk Paaschfeest gevierd als op dezen Paaschdag. „Dat komt door al dat geld van grootvader," zei Anna tot Louis. Doch Louis schudde lachende het hoofd. „Neen, zusje7' zei hij. „Dat komt alléén, om dat jij daar, cp die kale plek, je palmtakje ging planten. Want hadt je dit op een andere plek in de aarde gezet, dan hadden wij grootvaders geld nooit gevonden." Tante Joh. Dit is een algemeen gebruik in deze streek, waar het meerendeel der bevolking Katholiek is. EEN BALLETJE VAN IETS OPGOOIEN. Vader en Moeder wandelen met Liesje in het groote bosch. Na een tijdje gaan ze op een bank zitten om wat te rusten. Liesje teekent met Vaders stok allerlei mooie fi guren in het zand, maar toch ontgaat haar niet, wat Vader en Moeder tegen elkaar zeggen. Zij hebben 't er over, dat Oma weer eens moet komen logeeren. Nu is Liesje één-en-al gehoor en heeft Vaders stok rust. Daar hoort ze Moeder zeggen: „De volgende week zal ik eens naar Amsterdam gaan en er een balletje van opgooien Verschrikt kijkt Liesje Moeder bij het hooren van deze woorden aan. Hoe kan dat nu? Oma woont immers op een bovenhuis, nog wel een bovenhuis zonder één enkel balkon Met een ernstig snuitje roept 't kleine ding dan uit: „O, maar Moeder, U mag toch niet bij Oma in huis ballen U zegt zelf, dat er dan zoo licht wat breekt Even kijkt Moeder haar doch tertje vragend aan, maar dan legt ze Liesje uit, dat de uitdrukking „een balletje van iéts opgooien" beteekent: ergens over praten, iets voorstellen, Dat Liesje haar gezegde ook zoo woordelijk opvatte Carla Hoog. VOOR DE GROOTEREN. Reeds is 't voorjaar, al lijkt 't winter. Koud en sch^'p is 't in de lucht. Menigeen zegt: Noem je 't lente Brr 't Is winter en hij zucht. Uit den top van kale boomen Klinkt heel helder 't merellied. Wie er op de koude moppert, Stellig onze merel niet Met 't geluid der nieuwe lente, 't Fraaie orgeltj' in de keel, Zegt die kleine, dapp're vogel Aan ons allen toch zoo veel: Mensch en kind, wees blij, 't is lente Éénmaal zal het zomer zijn Komt de tijd, dat wij ons koest'ren In den warmen zonne schijn Merel, in de kale takken, Kleine vogel, zing maar door Mijn gedachten worden blijder, Als ik jou maar zingen hoor OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1 Oor, log; oorlog. 2. Slak klam t u i k n i o r d A r n e z e ach s c h Sliedrecht. n e e 0 1 t a poot 3. Het is toch bar: in één week driemaal te laat op school te ko men (Bari). Laat Co morgen na vieren het boek komen halen. (Como). Hebben Jan en Piet hun sommen al af? (Thun). Hij zal To na de les eens flink de waarheid zeggen. (Altona.) 4. Oranje, Jan, rania, oor, roe. VOOR KLEINEREN. 1. Otto, lotto. 2. M Merwede, mes Merel Merwede arend Ada e 3. Huis, buis, muis, gruis. 4. Fluiten buiten, lied niet, band hand, bouquet zet. o OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN, 1. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt een plaats in Noord-Holland. Een 4, 1, 2, 3 is een ander woord voor schalk. Een 7, 8, 5, 6, 4 is een nauw straatje. Een 4, 6, 2, 8 is een viervoetig dier. Een 3, 1, 2, 8 is een deel van een ketel, of kan. 4, 2, 8 is altijd zwart. 2. Op de zigzag-krijsjeslijn komt de naam van een veldbloem. X een deel van een bloem X een vaartuig, X een kleedingstuk. X een lichaamsdeel, X een jongensnaam, X - een uitheemsche vogel, X een wapen, 3. Vul deze 16 vakjes in met: 7 A 1U2D2M3N IS maar doe het zóó, dat je van links naar rechts en van bo ven naar beneden leest: lo rij een jongensnaam. 2o een rivier in Rusland en Letland. 3o een meisjesnaam. 4o een rivier, welke gedeel telijk door ons land stroomt. 4. Welke bloem bestaat uit een deel van een mast, een vrou welijk geestelijke en X li chaamsdeel. VOOR KLEINEREN. 1. Boven aan mijn brief schreef ik den naam van de plaats, waar ik woon. Ik vergat echter één klinker en toen kwam er een insect te staan. Hoe kan dat 2. Verborgen plaatsen in ons land. Ruim dadelijk dien vuilen boel op. Ik waarschuw je niet meer! De nieuwe stokken bij de dahlia's zijn heel stevig. De kinderen uit het dorp moch ten het eerst naar huis; voor hen en enkele anderen zou 't te laat worden, als zij tot het einde bleven. De school stond vol water na het noodweer. 3. Wie kan een grappenmaker too- veren uit: lak ren hij? 4. Mijn eerste is familie, Mijn tweede is een worm, Terwijl 'k met beide deelen Iets heel, heel nuttigs vorm. Je zult het vast gebruiken. Raad daarom maar eens goed En zeg mij, wat het antwoord Van 't raadselrijm zijn moet. «ja®#***™* BB BMBESP MBBBM&W J1/j I Palmpaschen. In de rij onzer Zonddgen neemt ook de Palmzondag; het Palmpa schen, een eigen plaats in. Reeds van oudsher. Toen werden op de zen Zondag de kerken gesierd met het groen der palmen, een herin nering aan het Bijbelsch verhaal van den intocht in Jeruzalem, toen immers de volgelingen van Jezus de palmtakken van de boomen hieuwen en met hun kleederen uit spreidden op den weg, waarlangs hun meester zou gaan. Palmpaschen. In die tijden, dat de passie werd medegeleefd met ingetogenheid en vasten, sloot het Paschen deze zeven weken af. Dan werd het weer anders. De vasten waren voorbij. Men mocht weer van vermaak genieten. De Zondag daarvóór opende reeds het uit zicht. Vandaar, dat Palmpaschen reeds eenigszins stond in het tee- ken van de vreugde, die komen ging. En zoo heel veel gebruiken van dezen dag en deze waren vele en stemden tot vreugde vertellen ons nog, dat de Palm zondag wel een zeer bijzondere plaats innam in het leven van vo rige generaties. Wij voelen dat niet zoo meer. Zeker hebben we er schade door geleden evenals door het verdwijnen van zoo heel veel oude volksgebruiken door een tijd, die op confectie was be lust. Wel tracht men verschillende van die oude gebruiken te doen herleven. Folkloristen doen daar hun uiterste be^t voor. Of het hun gelukken zal? Het woord Zondag heeft al een bijzonderen klank. Er ligt iets in van den zon, van het licht en de warmte en het leven, dat zij zoo heerlijk brengt in het rijk van de natuur. We staan tegenover dien dag anders dan tegenover de zes werkdagen. We verwachten wat anders, wat beters. Hoeveel te meer, wanneer de klank van den naam nog versterkt wordt. Zooals de naam Paaschmaandag dien dag, dien feitelijk een werkdag is, in eens zat in de rij van de Zonda gen zoo tilt 't woord P a 1 mzon- dag den Zondag vóór Paschen bo ven de andere rustdagen uit. Zoo hebben we dat gevoeld als kinde ren, wanneer we woonden in een streek, waar de Palmpasschen werd gevierd met haantjes en zwaantjes en palmgroen en we zongen en vertelden in oude versjes van 't voorjaar dat er was, van het Paschen dat komen ging. Zooals we op Pinksteren dansten rondom de Pinksterkroon. Het was een zoo andere Zondag, waaraan heel het jaar met stille vreugde werd gedacht. Een andere tijd kwam. Al werd de uitdrukking zóó niet gebruikt, een tijd van minder poezië en van zakelijkheid. Of het leven er rij ker door geworden is en fleuriger, omdat dit en zoo heel veel meer moest verdwijnen onder een zeke re vervlakkingszucht? We meenen dat te mogen betwijfeen. Trouwens we weten wel beterEn de be geerte om zooveel weer uit het verleden te doen oprijzen bewijst, dat men gemis is gaan voelen aan meer poezië in het leven. Hoe moeilijker een tijd wordt; hoe meer de materieele zorgen gaan drukken en nijpen, des te sterker wordt de behoefte aan wat den geest kan verheffen. Hoeveel ge wijde en ongewijde poezië is er niet bestemd voor degenen, die rouwdragen, om hen op te beuren, te vertroosten? Daarom heeft onze tijd zoo'n be hoefte aan wat hooger ligt dan de dingen van al den dag. De ouden begrepen zoo iets. Men sprak toen nog niet van psychologie maar het getuigde van psychologisch inzicht, dat ze de lange rij der da gen van arbeid en zorgen telkens lieten breken door zeer bijzondere dagen. Voor dat de zware arbeid op den akker begon en als deze was geëindigd. Als de fundamen ten van een huis gelegd werden of als het huis was voltooid. Op de hooge feestdagen of ter inlei ding ervan. Er was iets bijzon ders, dat opwekte tot vreugde; tot gewijde stemming, tot dankbaar heid. Zoo de oude Palmzondag. En wie, zooals wij, zich dit alles van rondom den Palmzondag weet te herinneren, die ziet met dankbaar heid terug op een tijd, die vreug de gaf en die voelt: het leven van al den dag vervlakt de menschen, daarom dient de geest verstrekt, verheven, op: dat die zich onder ga; aan de alledaagschheid des le vens. J. Nagel, 8 April 1532. De nieuwe haven van Middel burg naar de Welzinge wordt ge graven. De Arne, het oudste vaar water van Middelburg naar zee, 'iep langs Arnemuiden en verzand de mede door haar vele kronkelin gen meer en meer. Om voldoende gemeenschap met de zee te hou den zou een nieuwe haven gegra ven worden van de stad naar de Welzinge, een vaargeul tusschen Walcheren en de schor St. Joos- land. Op 8 April 1532 werd met het werk begonnen en op 24 Augustus 1535 werd de haven geopend. De oude haven (de Arne) werd nu af gedamd. Het nieuwe kanaal was een half uur lang. De tegenwoordi ge straatweg naar Nieuw- en St. loosland was de Noordelijke dijk van ,de haven. Spoedig vertoonde het nieuwe vaarwater neiging tot verzanden, soodat in 1550 een groote spuiboe- zem, h)et Molenwater, werd ge graven, Dit gaf echter niet het ge- wenschte resultaat en Middelburg bleef met haar haven sukkelen, niettegenstaande duizenden gul dens tot verbetering werden uitge geven. Boven de Noorddampoort stond: XVCXXXII in April den Agtsten [Dag Dat men de Nieuwe Haven be gonnen zag. Op Sinte-Bartholomeus Dag [XXXV daaraan Werd de voorschreeve Haven [open gedaan. 13 April 1728- Mattheus Gargon, de schrijver van de Walchersche Arcadia, over lijdt te Vlissingen op 67 jarigen leeftijd. De Walchersche Arcadia is vrij algemeen bekend en wordt nog wel gelezen, doch van den schrij ver weten de lezers weinig, of niets meer dan den naam. Mattheus Gargon, geboren te Haarlem op 23 Febr. 1661, was eerst 6 jaar hulpprediker bij de Waalsche kerk en werd in 1688 predikant bij de Nederl. Hervorm de Kerk te Geffen en Nuland in de Meierij van Den Bosch. In dezen afgelegen hoek stond de bekwa me man bijna 14 jaar, toen hij toe vallig werd gehoord door Herman van de Putte, burgemeester van Middelburg, die op „de Griffioen" woonde. Door den invloed van de zen werd Gargon in 1702 te Serooskerke (W.) beroepen, waar hij slechts 5 jaar bleef, daar hij in 1707 naar Vlissingen verfrok. Nau welijks één jaar alhier als predi kant werkzaam zijnde, werd hi) rector der Latijnsche school. Mei zijn beschermheer Van de Putte sloot hij innige vriendschap. Zijn drie zoons zijn ook predi kant geweest. Van zijn vele boeken, die hij ge schreven heeft, is de Walchersche Arcadia het meest bekend. 13 April 1809. Door de bedijking van den Wil- helminapolder worden Zuid-Beve land, Wolfaartsdijk en Oost-Beve land met elkaar vereenigd. Op genoemden datum werden de schorren van den nieuwen pol der verkocht met de verplichting om die te bedijken en in den be dijkten polder een nieuwe haven te graven voor de stad Goes met een daartoe behoorende schutsluis of sas. Een combinatie van 23 Rot- terdamsche heeren kocht voor zes en een halve ton gouds de schor ren. Het bedijken kostte vijf ton. De nieuwe polder was groot 1559 H.A. Naar den toenmaligen Ko ning van Holland Lodewijk Napo leon kreeg de polder den naam van Lodewijkpolder. Zes jaar la ter, dus in 1815 verrees daarin een dorp, dat naar de gemalin van Ko ning Willem I Wilhelminadorp werd genoemd. Ook kreeg de pol der den naam van Wilhelminapol- der. Aan het bedrijf in dien polder zijn de namen G. J. van den Bosch en I. G. J. van den Bosch onaf scheidelijk verbonden. 15 April 1833. De Kerk te West Souburg wordt afgebroken. Nadat de kerkelijke gemeente van West-Souburg op 1 Juli 1832 met die van Oost-Souburg ver eenigd was, werd door de kerk voogden de oude kerk verkocht aan H. F. Haman, heel- en vroed- meester te Oost-Souburg voor 1800. Volgens de conditiën van ver koop bleven de preekstoel, de ban ken, de opstal der zerken en het uurwerk uit den toren het eigen dom der kerkvoogdij. De preek stoel werd overgebracht naar de kerk te Oost-Souburg om den ouden en minder fraaien te ver vangen. Het torenuurwerk werd verkocht aan de gemeente Nieuw en St. Joosland, die nog geen uur werk in den toren had. De graf- steenen werden verkocht aan par ticulieren, die ze als stoepsteenen gebruikten. Zoo woedde het vandalisme in de eerste helft der vorige eeuw. R. B- J. d. M. Mevrouw A: In welk hotel in München hebben jullie gelo geerd? Mevrouw B: Glad vergeten 'n Oogenblikje, ik zal er even mijn handdoeken op nakijken Een politie-agent in een \merikaansche stad had nacht dienst. En gedurende dien nacht werd het plotseling veel kouder dan voorheen het geval was. Zijn whiskey-fleschje was al heel spoe dig grondig leeg. Hij begon het flink koud te krijgen. Tenslotte pa trouilleerde hij langs zijn woning en wekte zijn vrouw uit haar zoe ten sluimer door steentjes tegen 'iet venster te werp.... „Gooi mijn mantel even naar beneden", riep hij, toen Mabel in nachtge waad aan het venster verscheen. „Hier, vang op f" riep Mabel te- -ug en wierp zijn mantel, verge zeld van een kushand, ormaag. Tim ging verder de ronde doen. Onderweg kruiste hij een andere collega. „Koud, hè Bill?" zoo begroette hij dien. „En of, Jim," was het antwoord en daarna vervolgde de collega, met een jaloersche blik op den mantel van Jim, „sedert wanneer ben jij brigadier geworden?".... Eén ding moet ik u tot uw eer nageven, zei de vertrekkende commensaal. U bent nooit van de waarheid afgeweken. Het verheugt me dat van u te hooren, sprak de hospita gevleid. Ja, de waarheid ^'aat u boven alles, zei de ander. Zelfs op dat bordje voor het raam: „Hier wor den commensalen genomen."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 11