DAMMEN EN SCHAKEN.
■fi
falU
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
s
K s
GRAPHOLOGIE.
X»
&IP Mi
Rif
m
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
r^m
I APRIL
ALS T MIST!
MADELIEFJES.
JS 5* T3
«e 8
Jg
"o
0> M
O !j.5
Q
iJiu Si?
.jQrO n3 "N
a S„Ji
1 WJT3 ©.us
V, -a a '3 S
#«o§°
«K^-d Q
o 0)
w »-.
8
HW) 8
55 »H>
O
,j^o J »-o u
ffi «rs^'S a §--S:iq s g 1
is. Uit de post-slede treedt naar
buiten een hevig elegante dame;
het is de manicure van dit wereld-
kuroort, een bekende verschijning,
die bij geen feestelijke toebereid
selen ontbreekt.
Om zeven uur dreunt de gong.
'n pelsmantels verlaten wij het
huis van den dokter. Ik krijg het
opeens heel warm. De dokter snuf
felt in de lucht,
„Voor mijn part had die föhn
nog een paar weken weg mogen
blijven. Morgen is het geen goeie
dag."
De vestibule is stralend van veel
feestelijk licht; de eetzaal is met
roze anjelieren versierd. Sprook
jes-gedaanten komen uit de lift,
bij kleine troepen te voorschijn.
Tusschen pierrot's en pierretten
loopen shah's en Turksche prinses
sen, bonte Zigeuners en aantrek
kelijke Hollandsche meisjes. Op
stoffen en Zijde werd niet bezui
nigd, van af de pruik tot aan het
schoeisel is alles keurig in or
de en van het beste materiaal.
De harem-broek der Turksche
vrouw schijnt veel aftrek te
hebben; er loopen drie a vier
elegante harem-dames rond, in
lichte zijde met een goed be
stikten sluier. Tegelijk met de bon
te gestalte golven wolken van par
fums langs ons heen. Twee lange,
magere, violet-kleurige pierrots
met beangstigde kalk-wit beschil
derde gezichten worden met bijval
begroet. Dit spel met het bleeke
doodsmasker valt bijzonder in de
smaak. De jeugd hier is eerst recht
driest,
„Inval van Ellen", zegt de dok
ter.
Haar partner is Flex, de aar
dige Weener. Men zit vandaag naar
vrije keuze bij elkaar. Het herken
nen der gevelfde of half-gemasker-
de gezichten valt niet mee. Wij
zijn nog bezig aan het oplossen der
raadsels,daar draaien allen zich
naar de deur: geheel in wit en goud
verschijnt de mooiste aller Turk
sche vrouwen, slank, om te bre
ken, zoo slank en lachend om zich
heen met de groote, blauwe oogen
boven den sluier uit, die de trek
ken verhult. Zij zet langzaam het
eene goudbestikte zijden schoentje
vóór het andere en loopt, een
beetje wiegend, bijna zwenkend,
op een nabij-staand tafeltje toe.
Zij laat zich op de eenige stoel
neerzinken buigzaam, zonder
weerstand, zooals een windekelk
in avond-huivering. Zij blijft alleen:
bij het eind van het souper staat
er champagne op haar tafeltje.
De geheele vestibule is in een
salon veranderd. Op een rooden
divan strekt de witte Turksche
zich uit. Zij glimlacht vanuit de
verte den dokter tegen: „Ben ik
niet een gehoorzame patiënt?"
Een zwartzijden schoorsteenve
ger biedt in zijn hooge hoed aan
de heeren stembiljetten voor den
schoonheidswedstrijd aan en aan
de dames de nummers. De rood-
gerokte musici spelen een hart-
brekend-verliefde tango, de gas-
tij neuriën mee, wiegen het lichaam
mee op den maat, wisselen half luid
gefluisterde woorden. De schoor
steenveger zamelt de biljetten in.
Hij houdt één nummer omhoog, de
piano speelt een fanfare, een Me-
phisto met stokjes van beenen
knielt vóór de couche der Turk
sche schoone en legt een bouquet
donkerroode rozen op de witte zij
de van haar costuum. Rondom het
divan-bed verdringen zich den ge-
heelen avond vele ridders, die
hulde brengen.
De soiree moet om tien uur ten
einde zijn. Maar de ongedanste
dansen achtervolgen de jeugd en
het feest lost zich in kleine feest
jes op. Voor één enkele keer blijft
den dokter niet anders over dan
niets te zien.
ïn Miss Maud's groote kamer
met het verandah, waar, in een
overdekte kooi een papegaai en in
een gevoerde mand het hondje Ni-'
nette slaapt, staat onder het roze
schemerlicht een champagne-koel-
emmer. Op kussens op den grond
hebbende beide pierrots met de
kalkwitte gezichten het zich be-
hagelijk gemaakt. Miss Maud ligt
op den divan, die met een ijsbeer-
vel bedekt is. Ik bekijk een map
met penteekeningen, die Ellen,
liggend op haar terras, gemaakt
eeft.
„En dit?"
„Oh, dat is werk van Flex, Is
dat niet een talent? een oorspron
kelijk talent? Wat een caricaturist
en nooit er voor gestudeerd!"
Het eene witte pierrot-gezicht
kijkt in het andere; de bewonde
ring laat zich in de stargeverfde
trekken heelemaal niet peilen. De
teekening vóór me stelt een door
kussens ondersteund persoon voor,
die zich over een waschbak buigt.
Een man, die een onmiskenbare
gelijkenis met den dokter heeft en
een verpleegster in costuum, trek
ken aan twee strikken, die onder
de schouders om de armen van
den persoon, in het midden, ge
wonden zijn. Zij zijn zóó energiek
met het afbinden der aderen bezig,
dat ze bijna hun evenwicht ver
liezen.
„Ik heb daar alléén maar me
zelf mee bedoeld", roept Flex uit,
zich excuseerend van uit zijn kus
sen.
„Dergelijke tooneeltjes vinden
meestal plaats en petit comité. Ik
had juist een spiegel tegenover
me.
„Maar die hangt daar nu niet
meer", voegt Ellen er aan toe.
Zij heeft ondertusschen een klein
tafeltje naar ons midden gescho
ven, een glas op voet daarop ge
plaatst en een papieren alphabet
rond den rand neergelegd.
„Houdt U van tafeldans", vraagt
ze mij, terwijl Maud op den divan
met hjt berenvel stil blijft liggen
en wij met ons driën rondom het
tafeltje zitten. Ellen heeft de han
den om het glas. Verwonderlijk
snel begint de kelk te leven. Ik
voel een lichte griezel. „Maar dit
hier is een spiritistische club!"
Miss Maud antwoordt met de
haar eigen rustige manier van spre
ken en met sterk Engelsch accent:
„Och, 't is maar zoo'n spelletje.
Wij zijn weliswaar een club, maar
geen spiritistische", waarop met 't
glas experimenten van vragen en
antwoorden worden gedaan. Maar
het glas is van een merkwaardige
grilligheid. Terwijl het op eenige
antwoorden juist en ijverig ant
woordt, stoot het op andere vra
gen steeds meer weer de rij van
'etters aan, die zeggen: Maud
moet naar be d."
Ellen staat plotseling op. „Maud?"
De Turksche schoone zucht: „All
right, kinderen".
Als ik van Ellen, op de half-duis-
tere gang, afscheid neem, houdt zij
een oogenblik mijn hand vast en
zegt zacht: „Weet u wat hier
„zuurstof" beteekent?" Ik zie haar
aan, zie haar donkere oogen in 't
witte pierrot-gezichtje heel, heel
ernstig kijken. Zij is genoodzaakt
de vraag te herhalen. „Levens ver
lenging?" waag ik het eindelijk te
fluisteren. „Ja, op het allerlaatst.
En wij zijn de club der zuurstof
weigeraars. Wij hebben elkaar dit
op eerewoord beloofd."
Zij heeft het uitgefluisterd, nau
welijks waarneembaar. Ik voel
haar adem aan mijn wang. Zij keert
zich af; de sleutel klikt zacht in
haar deur.
Dien zelfden nacht kwam de
föhn opzetten, die wij den avond
reeds buiten geroken hadden. De
soliede luiken klapperden, het
hout kraakte: het werd een onrus
tig slapen. Tegen den morgen gaat
de telefoon, onmiddel.ijk daarop
verlaat de geneesheer-directeur 't
huis. En ziehier, wat hij bij zijn
terugkomst vertelde:
„Ik werd om zes uur wakker en
wilde het bed uitspringen, want ik
had om me hooren roepen. Toen
ik echter op den rand van mijn bed
zat en geheel wakker was, werd
het mij duidelijk, dat onmogelijk de
stem, die ik precies herkend had,
uit nummer 27 van daarginds tot
hier had kunnen doordringen. Ik
dacht een oogenblik na, want ik
kon me niet van een zekere onrust
vrijmaken, toen ook mijn vrouw
plotseling rechtop in haar bed zat.
„Wie is het geweest?" vraagt ze.
„Heb je hooren roepen", vraag ik.
„Neen, maar wie heeft de deur
opengemaakt zooeven?"
Zij opent nu heelemaal de oogen
en kijkt naar de deur, die op slot
zit.
„Wie is het geweest?"
„Ik ga eens even polshoogte ne
men", zeg ik en heb meteen enke
le kleedingstukken aangeschoten.
Ik ben nog niet kiaar, of reeds belt
me een zuster op met dringend
verzoek ijlings op no, 27 te komen.
De patiënt wil geen zuurstof: dan
gaat het snel. Zij is bij kennis ge
bleven, haar laatste woord was 'n
woord van dank."
De dokter heeft een vochtigen
glans in de oogen, „Ik heb het al
tijd geweten,, dat zij een manne
tjesputter was, dat verwende kind",
voegt hij er aan toe.
„De Turksche?" zeg ik.
„Ja, en zóó heeft ze dus nu haar
eind gevonden, naar eigen begee-
ren."
Apoloog. Een rechtschapen,
openhartig, eerlijk, geloofwaardig
en betrouwbaar man. Gevoelig,
goedhartig en hulpvaardig.
Een aangeboren neiging tot dui
delijkheid van het woord en korte
zakelijke formuleering. Iemand die
een afkeer van druktemakerij en
ijdel vertoon heeft, een critischen
In de zeskamp, welke heden te
Amsterdam wordt gehouden speelt
mede, behalve de heeren Euwe,
Felderhof, Kleefstra, Mulder en
Schelfhout, de bekende meester
Rudolf Spielmann, In 1883 te Wee-
nen geboren leerde hij reeds in zijn
jeugd het schaakspel.
Eén zijner grootste successen is
geweest het behalen van den lsten
prijs in het schaakmeester-tour-
nooi te Semmering 1926. Hieraan
namen o.m. deel de bekende mees
ters Capablanca en Lasker.
Onderstaand partijtje geeft slechts
een klein beeld van zijn kunnen
op schaakgebied.
Weenerpartij.
Wit: Spielmann.
Zwart: Flamberg.
1e2e4 e7e5
2. Pblc3 Pg8—f6
3. f2— f4 d7d5
4. f4Xe5 Pf6Xe4
5. Pgl— f3 Lc8g4
6. Ddle2!
Deze zet, afkomstig van Spiel
mann, geeft de juiste weerlegging
op Zwart's vijfden zet. Voordien
werd meestal vervolgd met d2
d4 en na de korte rochade van
zwart bracht wit zijn looper uit
naar d3.
De tekstzet geeft een dubbele
dreiging. 7. Pc3Xc4 en 7. De2
b5f.
Mocht zwart zijn paard ruilen
tegen het paard op c3 dan ver
krijgt wit stellingsvoordeel, daar
bij dan met zijn b pion terug
slaat.
6Pe4c5
Zwart rekende hier op de d2
d4 en een daarop volgende afwik-
Veling die voor wit niet erg gun
stig is Wel d2d4 kwam maar het
vervolg was heel anders en veel
beter-
7 d2d4 Lg4X f3
8. De2X f3 Dd8—h4f
Het meest voor de hand liggen
de antwoord is Df2 ter verdediging
tegelijk van pion d4. Vervolgd werd
dan met: 9DXf2f. 10, k
Xf2Pe6, 11. PXd5c6 benevens
PXd4. Zwart had in dit geval het
beste eindspel.
Maar Spielmann laat een zich
zoo gunstige gelegenheid niet voor
bijgaan.
Op zuiver positioneele gronden
offert hij twee pionnen, waarna hij
een overweldigende aanvalstel-
ling verkrijgt met een groote voor
sprong in de ontwikkeling.
Zijn antwoord was
9- g2g3!
10. Lel—e3
Stand na. 11,
Dh4Xd4
Dd4Xe5
c7—c6
C7c6
a b cdefg h
12. Pc3Xd5!
Dit offer bezorgt hem de winst.
Zwart's ontwikkeling komt hier
door nog meer achter.
12c6Xd5
13. TdlXd5 De5—e6
Niet beter was: De5e4.
Hierop vervolgt wit met:
14. Lb5 f—Pc6. 15 LXc5—DXf3.
16. Thel enz.
14. Lflc4!
Dit is veel sterker dan 14. LXC5
LXc5, 15. TXc5—0-0.
15De6e4
16. Le3Xc5! opgegeven
Op DXf3 verkrijgt wit mat met
17 Thelf Lfe7, 18 TXe7f enz.
aanleg bezit een ietwat heersch-
zuchtig is. Hij is voortvarend en
actief en zal zich schrap zetten te
gen werkelijke of vermeende hin
derpalen. Niet egoïstisch. Gevoe
lig voor zintuigelijke gewaarwor
dingen en indrukken.
Terughoudend, zelfbeheerscht en
niet spontaan. Idealist in liefde
voor het schoone. Houdt van hu
mor. Meer opgewekt dan zwaar
moedig. Heeft een zelfstandig oor-
deelen. Liefde voor zinnelijke ge
nietingen, zin voor orde. Het
schrift in zijn geheel heeft iets
vrouwelijks, iets teers. Schrijver
heeft waarschijnlijk universitair
onderwijs gevolgd. Fraai schrift.
G. A. Het gevoel is bij deze
schrijver overheerschend, de wil
komt op de tweede plaats. Een vrij
ge ijkmatig-rustig en kalm man,
zeer goedhartig en liefdevol over
gevoelig, ietwat schroomvallig, be
stendig, voorzichtig en zwaarwich
tig.
Een man, die niet tegen een snel
denktempo is opgewassen, niet
snel besloten is, en daardoor in
een meer of mindere mate, wan
kelmoedig zijn zal, Hij is eerlijk .be
trouwbaar en nauwkeurig maar iet
wat verlegen en in zich zelf ge
keerd. Iemand, die niet in staat
zal zijn iets te weigeren. Hij is
meer altruïst, dan egoïst.
Schrift van een goed mensch,
maar niet van een krachtige per
soonlijkheid. Weinig bewegelijk en
niet actief; meer assumuleerend
dan reproduceerend. Geen opge
wekt en stralend karakter. Er is in
dit schrift weinig spanning.
Zij, die prijs stellen op een be
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wel dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd en
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1,10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, of de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
Toen Pim 31 Maart naar bed
ging, verheugde hij zich iti het voor
uitzicht, dat het morgen 1 April
was. Wat zou hij ze lekker foppen!
Allemaal! Niet eentje zou hij spa
ren! En hij bedacht voor aLemaal
wat. 't Was net iets voor hem: fop
pen en plagen deed hij graag. Ge
lukkig kon hij er zelf ook best te
gen. Mocht hij om andere dingen
al eens gauw boo sworden, zoodra
er humor bij te pas kwam, kon hij
heel wat verdragen.
En nu was het morgen 1 April!
Onder het bedenken van allerlei
leuke plannetjes viel hij eindelijk
met een glimlach op zijn gezicht
in slaap en toen Moeder 's avonds
de gewone ronde deed, dacht zij:
„Dat voorspelt voor ons morgen
niet veel goeds! Wat zou hij nu
weer van plan zijn?"
En zij nam zich voor dubbel op
haar hoede te zijn.
Den volgenden morgen kwam
Jaantje, het dienstmeisje, dadelijk
binnen, toen Moeder beneden was,
met de mededeeling:
,,'k Heb 'm niet gevonden, me
vrouw!"
„Wat bedoel je?" vroeg Moe
der verbaasd,
„De knoop, mevrouw!" antwoord
de Jaantje. „Er stond toch op de
lei geschreven. „Knoop verloren
in de huiskamer." Maar ik zag 't
pas, toen ik al met den stofzuiger
rond was geweest, 'k Heb toen den
heelen vuilnisbak nagekeken, maar
niets gevonden."
Bijna onhoorbaar was Pim naar
beneden geslopen. Juist verstond
hij de laatste woorden van Jaantje,
toen hij de kamer inkwam en
lachend riep:
„1 April, Jaan!"
..Zoo'n dromme'sche jongen, die
je foot, nog voor ie goeien morgen
zegt", mopperde Jaantje. Ze deed
of ze boos was, maar moest toch
lachen. Ze kon veel van Pim ver
dragen. „Te veel" zei Moeder wel
eens hoofdschuddend.
De jongen zat nu met het on
schuldigste gezicht van de wereld
zijn geschiedenis-les na te kijken
en Moeder liet 'm maar, dankbaar,
dat hij zich ten minste kalm hield
in dit vroege morgenuur, waarin zij
het altijd druk had met de verzor
ging van menschen en dieren,
Nadat Moeder de kamer even
uit geweest was, keek zij onderzoe
kend in haar theekop. Had zij er
suiker in gedaan? Nee toch! Maar
wat zat er dan in? 1 April èn Pim
alleen in de kamer! Als daar maar
niets achter zat! Ja, natuurlijk zat
er wat achter! En zij proefde voor
zichtig het witte goed, dat op den
bodem van den verder nog leegen
kop lag. Zout was het. O, wat
keek Moeder leelijk! Pim schater
de het uit en riep:
„1 April, Moes!"
„Wacht maar, jongetje!" prevel
de Moeder, terwijl zij het zout
weggooide en suiker in de koppen
schepte, 't Viel Pim nog mee, dat
Moeder z ij n kopje niet oversloeg.
Even later kwam Vader, Mies
en Jantje beneden.
Pim zat weer als een voorbeel
dige jongen te leeren, tot hij ein
delijk ook aan tafel kwam.
„Hoetie afsaan, Pappie!" zei
Jantje, terwijl hij Vader zijn ei
voorhield, maar.... het bleek een
leege dop te zijn, die omgekeerd
in het eierdopje stak. Jantje
keek zóó teleurgesteld, dat Pim
hij wist er natuurlijk meer van!
het holle voorwerp haastig weer
ruilde met het echte ei, dat voor
Jantje bestemd was, maar op een
voor den kleinen jongen onbegrij
pelijke wijze uit Pims broekzak te
voorschijn kwam. Hij was zóó blij
met zijn „heusche eitie", dat hij zich
van het gelach der anderen niets
aantrok.
Vader wilde nu ook aan zijn ei
beginnen, Plotseling riep hij echter
verschrikt uit:
„Moeder heb je bij ongeluk sui
ker in het zou tvaatje gedaan?"
Maar nee, Moeder had zich niet
vergist.
„1 April, Vader!" riep Pim uit
en toen Vader in het lachende ge
zicht van zijn oudsten zoon keek,
moest ook hij lachen, Dat hij daar
niet eerder aan gedacht had!
Onrustig zat Mies op haar stoel
te schuiven. O, o! wat was die Pim
weer bezig geweest! Natuurlijk zou
ij haar ook willen foppen, maar
dat zou hem niet gelukken en zij
nam zich voor, op haar hoede te
zijn.
Ze ontdekte niets ongewoons
gedurende het ontbijt. Zie je wel!
haar durfde Pim niet foppen! 't
Lukte 'm immers toch niet!
Na het ontbijt, juist toen ze be
zig was haar mantel aan te trek
ken om naar school te gaan, werd
er gebeld. De brievenbus klepte en
Mies ging vlug kijken, 't Was een
briefje, 'n briefje voor haar! Dat
gebeurde bijna nooit, alleen met
haar verjaardag en als Nettie, haar
vriendinnetje, niet naar school
ging. Eén van Nettie's vele broer
tjes had dan haastig op 'n stukje
papier gekrabbeld: „Vandaag gaat
Nettie niet naar school!" of „Van
daag blijft Nettie thuis!"
Al heel gauw had Mies dan ook
gezien, dat er op het stukje papier
stond: „Vandaag gaat Nettie niet
naar school!"
Mies besloot dus alleen te gaan.
Ze was er bijna, toen Nettie haar
hijgend achterop kwam en verwij
tend uitriep:
„Hè, wat flauw! Waarom wacht
je vandaag niet op me?"
En opeens schoot de gedachte
door Mies heen: 1 April! In het
zelfde oogenblik zag ze in gedach
ten weer Pims lachende gezicht
van dien morgen en ze wist: ook
z ij was er in geloopen!
Een haastige uitlegging van het
geval deed de dreigende wolk,
welke er tusschen de beide vrien
dinnetjes hing, plotseling verdwij
nen.
Druk babbelend liep het tweetal
nu naar school. Ook Nettie's broer
tjes hadden van alles verzonnen,
omdat het 1 April was.
Intuscchen had Pim op weg naar
school heel wat jongens „erin" la
ten loopen. Ja, zelfs had hij het ge
waagd zijn onderwijzer vóór de
les beet te nemen, door met een
ernstig gezicht te vertellen, dat in
de som, welke hij den vorigen dag
opgegeven had, een fout zat.
„1 April, jongetje!" zei meneer
Horst, die zich niet beetnemen liet.
Toen Pim na twaalven 't was
Zaterdag uit school kwam, ver
heugde hij zich in het vooruitzicht
van een vriien middag, 't Was heer
lijk voorjaarsweer en wat was het
al warm in de zon! Fijn weer om
vanmiddag naar den Dierentuin te
gaan met Oom Hans. Nu en dan
kwam Oom Mies en hem wel eene
voor een dergelijk uitgangetje ha
len. Zou 't vandaag gebeuren? 't
Was er net weer en dus.
Vlugger dan Pim gewoonlijk na
schooltijd den weg naar huis afleg
de, liep hij dien nu.
Jaantje deed 'm open en Pim
vroeg dadelijk, toen hij een vreem
de jas en dito hoed aan den kap
stok zag:
„Is er bezoek, Jaan? Wie?"
„Meneer van der Steen!" luidde
het antwoord.
„Oom Hans! Zie je wel!" juichte
het in Pim. Ja, 't was Ooms hoed!
En zijn jas zou het dan ook wel zijn!
In een wip was hij in de huis
kamer.
„Dag Moes, waar is Oom Hans?"
vroeg hij haastig.
„Oom Hans?" riep Moeder kwa-
si-verbaasd uit, nadat zij hem be
groet had.
„Ja, Moeder, Jaantje zei, dat
Oom Hans er Was. Zijn jas en hoed
hangen aan den kapstok."
„1 April!" riep Moeder lachend
uit, al had zij op dit oogenblik bijna
mede ijden met haar jongen. Dat
zijn gezicht op eens zoo verande
ren kon! Maar.hij had het ver
diend, ook eens gefopt te worden!
Natuurlijk hield Pim zich groot.
Eerst lachte hij wel een beetje als
een boer, die kiespijn heeft, maar,
hij moest zichzelf toch bekennen,
dat hij er leelijk ingeloopen was.
Die Moes! Hij zou het haar maar
gauw vergeven, want hij zelf had
ook immers iedereen gefopt.
Toen even later de heele fami
lie om de kofietafel geschaard zat,
gng de telefoon. Pim stond onmid-
middellijk op en't was Oom
Hans, die vroeg, of hij en Mies dien
middag mee naar den Dierentuin
gingen!
„1 April, Oom!" zei Pim.
„Nee, nee! 'k Meen het!" klonk
het van den anderen kant. „Zorg
maar, dat jullie klokke-twee klaar
zijn!"
Mies en Pim maakten zich te
gen den opgegeven tijd klaar al was
Pim er nog steeds niet zeker van,
of Oom Hans hen ook fopte. Zelfs
toen Oom hen kwam halen en zij
met z'n drieón op straat liepen,
wist hij het nog niet. Hij geloofde
het pas, toen Oom bij den ingang
van den Dierentuin toegangsbewij
zen nam, maar toen werd het een
heerlijke middag!
De wereld is zoo klein vandaag
En in onz' eigen straat
Kan 'k 't huis aan d' overkant
niet zien,
Al weet ik, dat 't er staat
Die dikke mist maakt alles grauw
Verbergt de lieve zon.
Ik snap heusch niet, dat mist op
eens
Wegtoov'ren alles kon
Na 'n tijdje zegt de trouwe zon:
Kom mist, nu is 't genoeg
Je hoorde toch, dat mensch en
kind
Verlangend naar me vroeg?
De wind bemoeit er zich ook mee,
Scheurt 't mistgordijn, floep door.
En 't duurt niet lang, daar gluurt
de zon
En blij klinkt 't kinderkoor:
Dag zonnetje, wij wisten 't wel:
Al leek je heusch ook zoek,
Als wij geduldig wachten, dan.
Kijk jij weer om den hoek
De wereld is nu niet meer klein.
De mist ging op de vlucht,
En zon staat op haar oude plaats
Te lachen in de lucht
De dagen worden langer.
Kom mee naar buiten, kind!
We doen, wie er het eerste
Een madeliefje vindt.
Die lieve, kleine bloempjes,
Ze brengen ons de Lent'
En zijn juist door hun eenvoud
Bii O ld en Jong bekend.
Ze lijken op de zon heusch:
Hun hartje is van goud.
Zou 't daardoor, denk je, komen,
Dat ieder van hen houdt?
CARLA HOOG,