DAMMEN EN SCHAKEN. ■fi falU VOOR DE JEUGD. Onder redactie van s K s GRAPHOLOGIE. X» &IP Mi Rif m Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. r^m I APRIL ALS T MIST! MADELIEFJES. JS 5* T3 «e 8 Jg "o 0> M O !j.5 Q iJiu Si? .jQrO n3 "N a S„Ji 1 WJT3 ©.us V, -a a '3 S #«o§° «K^-d Q o 0) w »-. 8 HW) 8 55 »H> O ,j^o J »-o u ffi «rs^'S a §--S:iq s g 1 is. Uit de post-slede treedt naar buiten een hevig elegante dame; het is de manicure van dit wereld- kuroort, een bekende verschijning, die bij geen feestelijke toebereid selen ontbreekt. Om zeven uur dreunt de gong. 'n pelsmantels verlaten wij het huis van den dokter. Ik krijg het opeens heel warm. De dokter snuf felt in de lucht, „Voor mijn part had die föhn nog een paar weken weg mogen blijven. Morgen is het geen goeie dag." De vestibule is stralend van veel feestelijk licht; de eetzaal is met roze anjelieren versierd. Sprook jes-gedaanten komen uit de lift, bij kleine troepen te voorschijn. Tusschen pierrot's en pierretten loopen shah's en Turksche prinses sen, bonte Zigeuners en aantrek kelijke Hollandsche meisjes. Op stoffen en Zijde werd niet bezui nigd, van af de pruik tot aan het schoeisel is alles keurig in or de en van het beste materiaal. De harem-broek der Turksche vrouw schijnt veel aftrek te hebben; er loopen drie a vier elegante harem-dames rond, in lichte zijde met een goed be stikten sluier. Tegelijk met de bon te gestalte golven wolken van par fums langs ons heen. Twee lange, magere, violet-kleurige pierrots met beangstigde kalk-wit beschil derde gezichten worden met bijval begroet. Dit spel met het bleeke doodsmasker valt bijzonder in de smaak. De jeugd hier is eerst recht driest, „Inval van Ellen", zegt de dok ter. Haar partner is Flex, de aar dige Weener. Men zit vandaag naar vrije keuze bij elkaar. Het herken nen der gevelfde of half-gemasker- de gezichten valt niet mee. Wij zijn nog bezig aan het oplossen der raadsels,daar draaien allen zich naar de deur: geheel in wit en goud verschijnt de mooiste aller Turk sche vrouwen, slank, om te bre ken, zoo slank en lachend om zich heen met de groote, blauwe oogen boven den sluier uit, die de trek ken verhult. Zij zet langzaam het eene goudbestikte zijden schoentje vóór het andere en loopt, een beetje wiegend, bijna zwenkend, op een nabij-staand tafeltje toe. Zij laat zich op de eenige stoel neerzinken buigzaam, zonder weerstand, zooals een windekelk in avond-huivering. Zij blijft alleen: bij het eind van het souper staat er champagne op haar tafeltje. De geheele vestibule is in een salon veranderd. Op een rooden divan strekt de witte Turksche zich uit. Zij glimlacht vanuit de verte den dokter tegen: „Ben ik niet een gehoorzame patiënt?" Een zwartzijden schoorsteenve ger biedt in zijn hooge hoed aan de heeren stembiljetten voor den schoonheidswedstrijd aan en aan de dames de nummers. De rood- gerokte musici spelen een hart- brekend-verliefde tango, de gas- tij neuriën mee, wiegen het lichaam mee op den maat, wisselen half luid gefluisterde woorden. De schoor steenveger zamelt de biljetten in. Hij houdt één nummer omhoog, de piano speelt een fanfare, een Me- phisto met stokjes van beenen knielt vóór de couche der Turk sche schoone en legt een bouquet donkerroode rozen op de witte zij de van haar costuum. Rondom het divan-bed verdringen zich den ge- heelen avond vele ridders, die hulde brengen. De soiree moet om tien uur ten einde zijn. Maar de ongedanste dansen achtervolgen de jeugd en het feest lost zich in kleine feest jes op. Voor één enkele keer blijft den dokter niet anders over dan niets te zien. ïn Miss Maud's groote kamer met het verandah, waar, in een overdekte kooi een papegaai en in een gevoerde mand het hondje Ni-' nette slaapt, staat onder het roze schemerlicht een champagne-koel- emmer. Op kussens op den grond hebbende beide pierrots met de kalkwitte gezichten het zich be- hagelijk gemaakt. Miss Maud ligt op den divan, die met een ijsbeer- vel bedekt is. Ik bekijk een map met penteekeningen, die Ellen, liggend op haar terras, gemaakt eeft. „En dit?" „Oh, dat is werk van Flex, Is dat niet een talent? een oorspron kelijk talent? Wat een caricaturist en nooit er voor gestudeerd!" Het eene witte pierrot-gezicht kijkt in het andere; de bewonde ring laat zich in de stargeverfde trekken heelemaal niet peilen. De teekening vóór me stelt een door kussens ondersteund persoon voor, die zich over een waschbak buigt. Een man, die een onmiskenbare gelijkenis met den dokter heeft en een verpleegster in costuum, trek ken aan twee strikken, die onder de schouders om de armen van den persoon, in het midden, ge wonden zijn. Zij zijn zóó energiek met het afbinden der aderen bezig, dat ze bijna hun evenwicht ver liezen. „Ik heb daar alléén maar me zelf mee bedoeld", roept Flex uit, zich excuseerend van uit zijn kus sen. „Dergelijke tooneeltjes vinden meestal plaats en petit comité. Ik had juist een spiegel tegenover me. „Maar die hangt daar nu niet meer", voegt Ellen er aan toe. Zij heeft ondertusschen een klein tafeltje naar ons midden gescho ven, een glas op voet daarop ge plaatst en een papieren alphabet rond den rand neergelegd. „Houdt U van tafeldans", vraagt ze mij, terwijl Maud op den divan met hjt berenvel stil blijft liggen en wij met ons driën rondom het tafeltje zitten. Ellen heeft de han den om het glas. Verwonderlijk snel begint de kelk te leven. Ik voel een lichte griezel. „Maar dit hier is een spiritistische club!" Miss Maud antwoordt met de haar eigen rustige manier van spre ken en met sterk Engelsch accent: „Och, 't is maar zoo'n spelletje. Wij zijn weliswaar een club, maar geen spiritistische", waarop met 't glas experimenten van vragen en antwoorden worden gedaan. Maar het glas is van een merkwaardige grilligheid. Terwijl het op eenige antwoorden juist en ijverig ant woordt, stoot het op andere vra gen steeds meer weer de rij van 'etters aan, die zeggen: Maud moet naar be d." Ellen staat plotseling op. „Maud?" De Turksche schoone zucht: „All right, kinderen". Als ik van Ellen, op de half-duis- tere gang, afscheid neem, houdt zij een oogenblik mijn hand vast en zegt zacht: „Weet u wat hier „zuurstof" beteekent?" Ik zie haar aan, zie haar donkere oogen in 't witte pierrot-gezichtje heel, heel ernstig kijken. Zij is genoodzaakt de vraag te herhalen. „Levens ver lenging?" waag ik het eindelijk te fluisteren. „Ja, op het allerlaatst. En wij zijn de club der zuurstof weigeraars. Wij hebben elkaar dit op eerewoord beloofd." Zij heeft het uitgefluisterd, nau welijks waarneembaar. Ik voel haar adem aan mijn wang. Zij keert zich af; de sleutel klikt zacht in haar deur. Dien zelfden nacht kwam de föhn opzetten, die wij den avond reeds buiten geroken hadden. De soliede luiken klapperden, het hout kraakte: het werd een onrus tig slapen. Tegen den morgen gaat de telefoon, onmiddel.ijk daarop verlaat de geneesheer-directeur 't huis. En ziehier, wat hij bij zijn terugkomst vertelde: „Ik werd om zes uur wakker en wilde het bed uitspringen, want ik had om me hooren roepen. Toen ik echter op den rand van mijn bed zat en geheel wakker was, werd het mij duidelijk, dat onmogelijk de stem, die ik precies herkend had, uit nummer 27 van daarginds tot hier had kunnen doordringen. Ik dacht een oogenblik na, want ik kon me niet van een zekere onrust vrijmaken, toen ook mijn vrouw plotseling rechtop in haar bed zat. „Wie is het geweest?" vraagt ze. „Heb je hooren roepen", vraag ik. „Neen, maar wie heeft de deur opengemaakt zooeven?" Zij opent nu heelemaal de oogen en kijkt naar de deur, die op slot zit. „Wie is het geweest?" „Ik ga eens even polshoogte ne men", zeg ik en heb meteen enke le kleedingstukken aangeschoten. Ik ben nog niet kiaar, of reeds belt me een zuster op met dringend verzoek ijlings op no, 27 te komen. De patiënt wil geen zuurstof: dan gaat het snel. Zij is bij kennis ge bleven, haar laatste woord was 'n woord van dank." De dokter heeft een vochtigen glans in de oogen, „Ik heb het al tijd geweten,, dat zij een manne tjesputter was, dat verwende kind", voegt hij er aan toe. „De Turksche?" zeg ik. „Ja, en zóó heeft ze dus nu haar eind gevonden, naar eigen begee- ren." Apoloog. Een rechtschapen, openhartig, eerlijk, geloofwaardig en betrouwbaar man. Gevoelig, goedhartig en hulpvaardig. Een aangeboren neiging tot dui delijkheid van het woord en korte zakelijke formuleering. Iemand die een afkeer van druktemakerij en ijdel vertoon heeft, een critischen In de zeskamp, welke heden te Amsterdam wordt gehouden speelt mede, behalve de heeren Euwe, Felderhof, Kleefstra, Mulder en Schelfhout, de bekende meester Rudolf Spielmann, In 1883 te Wee- nen geboren leerde hij reeds in zijn jeugd het schaakspel. Eén zijner grootste successen is geweest het behalen van den lsten prijs in het schaakmeester-tour- nooi te Semmering 1926. Hieraan namen o.m. deel de bekende mees ters Capablanca en Lasker. Onderstaand partijtje geeft slechts een klein beeld van zijn kunnen op schaakgebied. Weenerpartij. Wit: Spielmann. Zwart: Flamberg. 1e2e4 e7e5 2. Pblc3 Pg8—f6 3. f2— f4 d7d5 4. f4Xe5 Pf6Xe4 5. Pgl— f3 Lc8g4 6. Ddle2! Deze zet, afkomstig van Spiel mann, geeft de juiste weerlegging op Zwart's vijfden zet. Voordien werd meestal vervolgd met d2 d4 en na de korte rochade van zwart bracht wit zijn looper uit naar d3. De tekstzet geeft een dubbele dreiging. 7. Pc3Xc4 en 7. De2 b5f. Mocht zwart zijn paard ruilen tegen het paard op c3 dan ver krijgt wit stellingsvoordeel, daar bij dan met zijn b pion terug slaat. 6Pe4c5 Zwart rekende hier op de d2 d4 en een daarop volgende afwik- Veling die voor wit niet erg gun stig is Wel d2d4 kwam maar het vervolg was heel anders en veel beter- 7 d2d4 Lg4X f3 8. De2X f3 Dd8—h4f Het meest voor de hand liggen de antwoord is Df2 ter verdediging tegelijk van pion d4. Vervolgd werd dan met: 9DXf2f. 10, k Xf2Pe6, 11. PXd5c6 benevens PXd4. Zwart had in dit geval het beste eindspel. Maar Spielmann laat een zich zoo gunstige gelegenheid niet voor bijgaan. Op zuiver positioneele gronden offert hij twee pionnen, waarna hij een overweldigende aanvalstel- ling verkrijgt met een groote voor sprong in de ontwikkeling. Zijn antwoord was 9- g2g3! 10. Lel—e3 Stand na. 11, Dh4Xd4 Dd4Xe5 c7—c6 C7c6 a b cdefg h 12. Pc3Xd5! Dit offer bezorgt hem de winst. Zwart's ontwikkeling komt hier door nog meer achter. 12c6Xd5 13. TdlXd5 De5—e6 Niet beter was: De5e4. Hierop vervolgt wit met: 14. Lb5 f—Pc6. 15 LXc5—DXf3. 16. Thel enz. 14. Lflc4! Dit is veel sterker dan 14. LXC5 LXc5, 15. TXc5—0-0. 15De6e4 16. Le3Xc5! opgegeven Op DXf3 verkrijgt wit mat met 17 Thelf Lfe7, 18 TXe7f enz. aanleg bezit een ietwat heersch- zuchtig is. Hij is voortvarend en actief en zal zich schrap zetten te gen werkelijke of vermeende hin derpalen. Niet egoïstisch. Gevoe lig voor zintuigelijke gewaarwor dingen en indrukken. Terughoudend, zelfbeheerscht en niet spontaan. Idealist in liefde voor het schoone. Houdt van hu mor. Meer opgewekt dan zwaar moedig. Heeft een zelfstandig oor- deelen. Liefde voor zinnelijke ge nietingen, zin voor orde. Het schrift in zijn geheel heeft iets vrouwelijks, iets teers. Schrijver heeft waarschijnlijk universitair onderwijs gevolgd. Fraai schrift. G. A. Het gevoel is bij deze schrijver overheerschend, de wil komt op de tweede plaats. Een vrij ge ijkmatig-rustig en kalm man, zeer goedhartig en liefdevol over gevoelig, ietwat schroomvallig, be stendig, voorzichtig en zwaarwich tig. Een man, die niet tegen een snel denktempo is opgewassen, niet snel besloten is, en daardoor in een meer of mindere mate, wan kelmoedig zijn zal, Hij is eerlijk .be trouwbaar en nauwkeurig maar iet wat verlegen en in zich zelf ge keerd. Iemand, die niet in staat zal zijn iets te weigeren. Hij is meer altruïst, dan egoïst. Schrift van een goed mensch, maar niet van een krachtige per soonlijkheid. Weinig bewegelijk en niet actief; meer assumuleerend dan reproduceerend. Geen opge wekt en stralend karakter. Er is in dit schrift weinig spanning. Zij, die prijs stellen op een be oordeeling van hun handschrift door den aan ons blad verbonden grapholoog, zenden ons tenminste tien regels van hun gewone, na tuurlijke handschrift, liefst op on- geliniëerd papier. De afzender be hoeft ons niet bekend te zijn; ini tialen, schuilnaam, motto is vol doende, wel dienen opgegeven te worden geboortedatum, leeftijd en geslacht. Men zende ons tegelijk een postwissel ad 1,10, waarop als afzender hetzelfde staat als onder de schriftproeve, dus of de ware naam, of de schuilnaam. De beoordeeling volgt dan later in het Zondagsblad. Toen Pim 31 Maart naar bed ging, verheugde hij zich iti het voor uitzicht, dat het morgen 1 April was. Wat zou hij ze lekker foppen! Allemaal! Niet eentje zou hij spa ren! En hij bedacht voor aLemaal wat. 't Was net iets voor hem: fop pen en plagen deed hij graag. Ge lukkig kon hij er zelf ook best te gen. Mocht hij om andere dingen al eens gauw boo sworden, zoodra er humor bij te pas kwam, kon hij heel wat verdragen. En nu was het morgen 1 April! Onder het bedenken van allerlei leuke plannetjes viel hij eindelijk met een glimlach op zijn gezicht in slaap en toen Moeder 's avonds de gewone ronde deed, dacht zij: „Dat voorspelt voor ons morgen niet veel goeds! Wat zou hij nu weer van plan zijn?" En zij nam zich voor dubbel op haar hoede te zijn. Den volgenden morgen kwam Jaantje, het dienstmeisje, dadelijk binnen, toen Moeder beneden was, met de mededeeling: ,,'k Heb 'm niet gevonden, me vrouw!" „Wat bedoel je?" vroeg Moe der verbaasd, „De knoop, mevrouw!" antwoord de Jaantje. „Er stond toch op de lei geschreven. „Knoop verloren in de huiskamer." Maar ik zag 't pas, toen ik al met den stofzuiger rond was geweest, 'k Heb toen den heelen vuilnisbak nagekeken, maar niets gevonden." Bijna onhoorbaar was Pim naar beneden geslopen. Juist verstond hij de laatste woorden van Jaantje, toen hij de kamer inkwam en lachend riep: „1 April, Jaan!" ..Zoo'n dromme'sche jongen, die je foot, nog voor ie goeien morgen zegt", mopperde Jaantje. Ze deed of ze boos was, maar moest toch lachen. Ze kon veel van Pim ver dragen. „Te veel" zei Moeder wel eens hoofdschuddend. De jongen zat nu met het on schuldigste gezicht van de wereld zijn geschiedenis-les na te kijken en Moeder liet 'm maar, dankbaar, dat hij zich ten minste kalm hield in dit vroege morgenuur, waarin zij het altijd druk had met de verzor ging van menschen en dieren, Nadat Moeder de kamer even uit geweest was, keek zij onderzoe kend in haar theekop. Had zij er suiker in gedaan? Nee toch! Maar wat zat er dan in? 1 April èn Pim alleen in de kamer! Als daar maar niets achter zat! Ja, natuurlijk zat er wat achter! En zij proefde voor zichtig het witte goed, dat op den bodem van den verder nog leegen kop lag. Zout was het. O, wat keek Moeder leelijk! Pim schater de het uit en riep: „1 April, Moes!" „Wacht maar, jongetje!" prevel de Moeder, terwijl zij het zout weggooide en suiker in de koppen schepte, 't Viel Pim nog mee, dat Moeder z ij n kopje niet oversloeg. Even later kwam Vader, Mies en Jantje beneden. Pim zat weer als een voorbeel dige jongen te leeren, tot hij ein delijk ook aan tafel kwam. „Hoetie afsaan, Pappie!" zei Jantje, terwijl hij Vader zijn ei voorhield, maar.... het bleek een leege dop te zijn, die omgekeerd in het eierdopje stak. Jantje keek zóó teleurgesteld, dat Pim hij wist er natuurlijk meer van! het holle voorwerp haastig weer ruilde met het echte ei, dat voor Jantje bestemd was, maar op een voor den kleinen jongen onbegrij pelijke wijze uit Pims broekzak te voorschijn kwam. Hij was zóó blij met zijn „heusche eitie", dat hij zich van het gelach der anderen niets aantrok. Vader wilde nu ook aan zijn ei beginnen, Plotseling riep hij echter verschrikt uit: „Moeder heb je bij ongeluk sui ker in het zou tvaatje gedaan?" Maar nee, Moeder had zich niet vergist. „1 April, Vader!" riep Pim uit en toen Vader in het lachende ge zicht van zijn oudsten zoon keek, moest ook hij lachen, Dat hij daar niet eerder aan gedacht had! Onrustig zat Mies op haar stoel te schuiven. O, o! wat was die Pim weer bezig geweest! Natuurlijk zou ij haar ook willen foppen, maar dat zou hem niet gelukken en zij nam zich voor, op haar hoede te zijn. Ze ontdekte niets ongewoons gedurende het ontbijt. Zie je wel! haar durfde Pim niet foppen! 't Lukte 'm immers toch niet! Na het ontbijt, juist toen ze be zig was haar mantel aan te trek ken om naar school te gaan, werd er gebeld. De brievenbus klepte en Mies ging vlug kijken, 't Was een briefje, 'n briefje voor haar! Dat gebeurde bijna nooit, alleen met haar verjaardag en als Nettie, haar vriendinnetje, niet naar school ging. Eén van Nettie's vele broer tjes had dan haastig op 'n stukje papier gekrabbeld: „Vandaag gaat Nettie niet naar school!" of „Van daag blijft Nettie thuis!" Al heel gauw had Mies dan ook gezien, dat er op het stukje papier stond: „Vandaag gaat Nettie niet naar school!" Mies besloot dus alleen te gaan. Ze was er bijna, toen Nettie haar hijgend achterop kwam en verwij tend uitriep: „Hè, wat flauw! Waarom wacht je vandaag niet op me?" En opeens schoot de gedachte door Mies heen: 1 April! In het zelfde oogenblik zag ze in gedach ten weer Pims lachende gezicht van dien morgen en ze wist: ook z ij was er in geloopen! Een haastige uitlegging van het geval deed de dreigende wolk, welke er tusschen de beide vrien dinnetjes hing, plotseling verdwij nen. Druk babbelend liep het tweetal nu naar school. Ook Nettie's broer tjes hadden van alles verzonnen, omdat het 1 April was. Intuscchen had Pim op weg naar school heel wat jongens „erin" la ten loopen. Ja, zelfs had hij het ge waagd zijn onderwijzer vóór de les beet te nemen, door met een ernstig gezicht te vertellen, dat in de som, welke hij den vorigen dag opgegeven had, een fout zat. „1 April, jongetje!" zei meneer Horst, die zich niet beetnemen liet. Toen Pim na twaalven 't was Zaterdag uit school kwam, ver heugde hij zich in het vooruitzicht van een vriien middag, 't Was heer lijk voorjaarsweer en wat was het al warm in de zon! Fijn weer om vanmiddag naar den Dierentuin te gaan met Oom Hans. Nu en dan kwam Oom Mies en hem wel eene voor een dergelijk uitgangetje ha len. Zou 't vandaag gebeuren? 't Was er net weer en dus. Vlugger dan Pim gewoonlijk na schooltijd den weg naar huis afleg de, liep hij dien nu. Jaantje deed 'm open en Pim vroeg dadelijk, toen hij een vreem de jas en dito hoed aan den kap stok zag: „Is er bezoek, Jaan? Wie?" „Meneer van der Steen!" luidde het antwoord. „Oom Hans! Zie je wel!" juichte het in Pim. Ja, 't was Ooms hoed! En zijn jas zou het dan ook wel zijn! In een wip was hij in de huis kamer. „Dag Moes, waar is Oom Hans?" vroeg hij haastig. „Oom Hans?" riep Moeder kwa- si-verbaasd uit, nadat zij hem be groet had. „Ja, Moeder, Jaantje zei, dat Oom Hans er Was. Zijn jas en hoed hangen aan den kapstok." „1 April!" riep Moeder lachend uit, al had zij op dit oogenblik bijna mede ijden met haar jongen. Dat zijn gezicht op eens zoo verande ren kon! Maar.hij had het ver diend, ook eens gefopt te worden! Natuurlijk hield Pim zich groot. Eerst lachte hij wel een beetje als een boer, die kiespijn heeft, maar, hij moest zichzelf toch bekennen, dat hij er leelijk ingeloopen was. Die Moes! Hij zou het haar maar gauw vergeven, want hij zelf had ook immers iedereen gefopt. Toen even later de heele fami lie om de kofietafel geschaard zat, gng de telefoon. Pim stond onmid- middellijk op en't was Oom Hans, die vroeg, of hij en Mies dien middag mee naar den Dierentuin gingen! „1 April, Oom!" zei Pim. „Nee, nee! 'k Meen het!" klonk het van den anderen kant. „Zorg maar, dat jullie klokke-twee klaar zijn!" Mies en Pim maakten zich te gen den opgegeven tijd klaar al was Pim er nog steeds niet zeker van, of Oom Hans hen ook fopte. Zelfs toen Oom hen kwam halen en zij met z'n drieón op straat liepen, wist hij het nog niet. Hij geloofde het pas, toen Oom bij den ingang van den Dierentuin toegangsbewij zen nam, maar toen werd het een heerlijke middag! De wereld is zoo klein vandaag En in onz' eigen straat Kan 'k 't huis aan d' overkant niet zien, Al weet ik, dat 't er staat Die dikke mist maakt alles grauw Verbergt de lieve zon. Ik snap heusch niet, dat mist op eens Wegtoov'ren alles kon Na 'n tijdje zegt de trouwe zon: Kom mist, nu is 't genoeg Je hoorde toch, dat mensch en kind Verlangend naar me vroeg? De wind bemoeit er zich ook mee, Scheurt 't mistgordijn, floep door. En 't duurt niet lang, daar gluurt de zon En blij klinkt 't kinderkoor: Dag zonnetje, wij wisten 't wel: Al leek je heusch ook zoek, Als wij geduldig wachten, dan. Kijk jij weer om den hoek De wereld is nu niet meer klein. De mist ging op de vlucht, En zon staat op haar oude plaats Te lachen in de lucht De dagen worden langer. Kom mee naar buiten, kind! We doen, wie er het eerste Een madeliefje vindt. Die lieve, kleine bloempjes, Ze brengen ons de Lent' En zijn juist door hun eenvoud Bii O ld en Jong bekend. Ze lijken op de zon heusch: Hun hartje is van goud. Zou 't daardoor, denk je, komen, Dat ieder van hen houdt? CARLA HOOG,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 12