DAMMEN EN SCHAKEN.
ZOEKPLAATJE.
mi
VOOR DE JEUGD. Onderredactie
LENTEBODEN.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
m ii
e*
t
Éi! fUI
Üf
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
ARTISNIEUWS
van
IN DEN SCHOONMAAKTIJD
blijkbaar dien slag veroorzaakt. Ik
hield het nu voor zeker, dat één
van beiden, of de kram in den
muur had losgelaten, öf dat het
koord was doorgesleten of door
geroest. Doch bij onderzoek ble
ken beide volkomen gaaf. Boven
dien, wanneer een van deze oor
zaken den spiegel had doen val-
lep, zoo had die recht voorover
moeten neerkomen; het spiegel
glas zou in scherven, en 't wasch-
stel vlak daaronder gebroken zijn.
Geen van beiden was het geval;
alleen was een der Grieksche hoe
ken van de spiegellijst, waar die
met kracht op den vloer was ge
komen, ontzet en gebroken. Had
zijzelve misschien.... doch daar
tegen pleitte haar doodelijke schrik
en het feit, dat het niet zoo gemak
kelijk zou zijn geweest om den vrij
zwaren spiegel van den haak te ne
men. Zij had daarvoor eerst de
waschtafel moeten verplaatsen en
daarna op een stoel klimmen; voor
geen van beide was eenig bewijs
voorhanden.
Nog lang heb ik in mijn bezit ge
had de rekening van den meubel
maker, die de gebroken lijst re
pareerde, doch een oplossing van
het geval ben ik nooit te weten
gekomen. De huisgenoote wordt
thans verpleegd in de bekende
kolonie voor zwakzinnigen te
Gheel en na haar vertrek hebben
dergelijke verschijnselen zich niet
herhaald, althans niet bij ons.
Bottende boomen,
Vog'lengezang.
Stemmen, waarnaar ik
reeds maanden verlang.
Dicht bij de aarde
klepperen rein
Sneeuwwitte klokjes;
Bloemekens fijn.
Wilgen vertellen ons,
donzig en zacht:
„Weg is de winter!"
Weg is de nacht!"
„Lente gaat komen;
Bloemen u bien!"
„Hebt gij 't vernomen?"
„Hebt gij 't gezien?"
't Zonnetje schijnt er,
koestrend en warm.
't Dringt in de harten,
van rijken en arm'.
Zonnek', ontsteek in ons,
heiligen wil,
Lichtjes te brengen,
waar 't droef is en., kil.
J.
16 Maart 1832.
Bij Kon. besluit van bovenge-
noemden datum wordt de Ned.
Herv. Gemeente te West-Souburg
met die te Oost-Souburg ver-
eenigd.
Door het ijveren van Marnix
van St. Aldegonde, die op het
kasteel te West-Souburg woonde,
werd in 1595 een Hervormde ge
sticht. De vroegere Roomsche kerk
die sinds 1572 verwoest lag, werd
opnieuw opgebouwd. De eerste
predikant was L. de Herde en de
laatste (de 19e) was J. de Roche-
fort.
De betrekkelijk arme kerkelijke
gemeente schijnt niet meer in
staat geweest te zijn het oude
kerkgebouw, dat meer en meer
verviel, voldoende te onderhou
den. Op Zondag 1 Juli 1832 is de
combinatie van beide gemeenten
tot stand gekomen onder Ds. B,
de Looze van Oost-Souburg.
17 Maart 1776.
De invoering van de nieuwe
Psalmberijming geschiedt te West-
kapelle met grooten tegenstand.
De verouderde rijmpsalmen van
Petrus Dathenus werd van hooger
hand vervangen door een nieuwe
berijming. De heeren Staten van
Zeeland gaven bij besluit van 4
Nov. 1773 bevel .tot invoering. Dit
had in Zeeland niet overal op het
zelfde tijdstip plaats en werd ook
niet overal met liefde ontvangen.
Middelburg, Vlissingen en Veere
voerden ze zonder tegenstand in
op 6 Nov. 1774 en Goes op 30 Oct.
1774. In deze laatste stad geschied
de dit met zooveel plechtigheid en
luister, dat een ontelbare menigte
uit geheel Zuid-Beveland was sa
mengekomen.
Te Westkapelle was er echter
een groote tegenstand. De voor
standers van de oude psalmen ble
ven op Zondag 17 Maart 1776, toen
eindelijk de nieuwe berijming zou
worden ingevoerd, hun liederen
op de langzame, slepende wijze
uitgalmen terwijl de voorstanders
de nieuwe psalmen deze in vlugge
tempo zongen. Toen dit eenige
Zondagen bleef aanhouden, trad
de regeering van Westkapelle
handelend op. Daar haar waar
schuwen niet hielp, werd de groot
ste tegenstander Ysbrand Borg-
graaf de stad uitgebannen. Deze
verbanning was een der oorzaken
tot verschillende woelingen, die in
1778 en 1779 op 't platteland van
Walcheren waren. Een sterke sol-
datenmacht werd toen naar hier
gezonden om de orde te handha
ven.
19 Maart 1831.
De matroos Jacob Hobein toont
bij Filippine zijn moed bij het red
den eener Nederlandsche vlag.
Eenige Belgische schuiten wa
ren op den Braakman aan het
visschen. De bemanning vluchtte
naar den wal, toen een gewapende
Hollandsche sloep van een der
kanonneerbooten dat wilde belet
ten. Toen van uit het nabij gelegen
Belgische fort Isabella werd ge
schoten en de sloep bovendien
aan den grond vastraakte, moest
de sloep aan haar lot worden over
gelaten. De bemanning trachtte
over de schorren te vluchten. Daar
op de sloep de Nederlandsche vlag
was en straks de Belgen beide
zouden vermeesteren, sprong de
matroos Jacob Hobein van een
kanonneerboot te water en niet
tegenstaande de kogels der Bel
gen wist hij de reeds op drift zijnde
boot met de vlag te redden.
Groot was de bewondering in 't
vaderland voor deze kloeke daad.
Hobein werd benoemd tot ridder
in de Militaire Willemsorde en
kreeg van particulieren kostbare
geschenken. Hij verliet in 1875
met meer dan 50 dienstjaren de
marine en bracht zijn verdere le
vensjaren te Vlissingen door Hier
werd hij zeer geacht, In 1881, toen
het vijftig jaar geleden was, dat hij
zijn dappere daad Verricht had,
werd in Vlissingen een groot hul-
digingsfeest gevierd.
22 Maart 1577.
Door de zoogenaamde satisfac
tie stelt de stad Goes met geheel
Zuid-Beveland zich onder het be
stuur van de Staten van Zeeland
en van den stadhouder Willem van
Oranje.
Bijna geheel Zeeland stond
einde 1576 aan de zijde van Oran
je. Goes echter was vergeefs door
de Geuzen belegerd geweest en
daar de vroedschap zeer Roomsch
gezind was, bleef de stad nog vrij
lang onder het Spaansch bewind.
Ze leed echter veel door een zwa
re bezetting, die ook het platte
land onderdrukte.
In de Staten van Zeeland met
den Prins van Oranje als stadhou
der had zij natuurlijk geen zitting
en dus ook geen zeggingschap.
Door den dood van Requesens
en het sluiten van de Pacificatie
van Gent was er in de politieke
toestand van het land verande-
ring gekomen. De stad Goes met
de besturen der Zuid-Beveland-
sche dorpen wilden zich nu onder
't bestuur der Staten van Zeeland
en van Oranje stellen, mits op
verschillende punten voldoening of
satisfactie werd verkregen. De
voornaamste punten waren: hand
having van den Roomschen gods
dienst, geen verplichting om be
zetting te ontvangen en bevesti
ging van de tegenwoordige hand
vesten en voorrechten.
Niettegenstaande de groote te
genstand der vroedschap ontvin
gen teruggekeerde Hervormden la
ter vrijheid tot uitoefening van
hun godsdienst en kregen zelfs ten
laatste de overhand.
22 Maart 1789.
Abraham Caland, een beroemd
waterbouwkundige, wordt te West
kapelle geboren.
Onderstaande partij is uit het in-
tednationaal schaakmeestertour-
nooi te Karlstad 1907,
Wit: MARSHALL.
Zwart: JOHNER.
Damegambiet.
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 e7eó
3. Pblc3 Pg8—f6
4. Lel—g5 Lf 8e7
5. e2e3 00
6. Pgl—f3 Pb8d7
7. Lf 1—d3 d5Xc4
8. Ld3Xc4 a7a6
Deze zet is volgens Janowski,
met de drie daaropvolgende zetten
een zeer aanbevelenswaardig ver
dedigingssysteem.
9. 0—0 b7b5
10. Lc4—b3 c7—c5
11. Ddl—e2 Lc8—b7
12. Tf 1—dl Dd8b6
13. a2a4! c5c4
14. Lb3—c2 b5—b4
15. a4a5 Db6cl
16. Pc3a4 Tf 8c8
17. e3e4 b4b3
18. Lc2—bl Dc7Xa5
19. e4e5 Lb7Xf3
Al krijgt wit door deze ruil groo-
ter speelruimte een betere zet
heeft zwart niet. Op 19
Pf 6d5 volgt De2e4. De natuur
lijke parade 20 Pd7f 8
is onmogelijk daar dan Lb7 onge
dekt blijft.
20. De2Xf3 Pf6—d5
21. Lg5Xe7 Pd5Xe7
22. Pa4c5! Da5—d8
Natuurlijk niet Da5Xal wegens
LblXh7f en de Dame gaat ver
loren.
23. Pc5—b7 Dd8—f8
24. Pb7—d6 Pe7—d5
Zwart moet nu de qualiteit wel
geven. Blijft de Toren op de c baan
en gaat deze b.v. naar c7 dan volgt
Voortgekomen uit den dijkwer
kersstand (de naam Caland be
staat nog te Westkapelle) heeft hij
zich opgewerkt tot hoofdingenieur
van den Waterstaat in Zeeland.
Van zijn hand zijn veel waterbouw
kundige werken geschreven. On
der zijn bekwame leiding zijn vele
en belangrijke waterbouwkundige
werken in Zeeland uitgevoerd.
Hij heeft het laatst gewoond op
Arnestein bij Middelburg, waar hij
11 April 1869 overleed.
24 Maart 1607.
Michiel Adriaansz. de Ruijter te
Vlissingen geboren.
Het is algemeen bekend, dat de
zoon van den bierdrager Adriaan
Michielszn. door eigen verdienste
is opgeklommen van bootsmans
jongen tot luitenant-admiraal. Hij
sneuvelde 29 April 1676 in den
slag bij 't giland Sicilië tegen de
Franschen, In 1841 werd in zijn
geboortestad een standbeeld voor
hem opgericht.
Te Debreczin in Hongarije ver
rees in 1895 ook een standbeeld
voor hem als dankbare herinne
ring aan het vrijmaken van 26 Hon-
gaarsche predikanten, die als ga
leislaven in den dienst van den
koning van Spanje waren.
De Ruijter toonde zijn gods
vrucht niet alleen door woorden
maar ook door daden. Zoo schonk
hij o.a. in 1666 300, in 1667
630 en in 1672 weer 300 aan de
Vlissingsche armen, welke giften
dankoffers waren, toen God hem
uit gevaren gered en van een tocht
Pd6Xf met verlies van de toren
op a8.
Gaat hij naar b of d8 zoo gaat
pion c4 verloren.
25. Lble4 Pd7—b6
26. Pd6Xc8 Pf8Xc8
27. Tal— a5! Ta8—a7
28. Df 3h3
Dreigt naast het schaak op h7
eveneens Le4Xd5 e6Xd5 30. Dh3
Xc8 Pb6Xc8 31. Ta5Xd5
28f 7—f 5
29. e5Xf6e.p. Pd5Xf6
30. Ta5c5 Dc8—d7
31. Le4c6 Dd7d6
32. Lc6—f3 Pf 6d5
33. Lf 3g4 Ta7e7
34. g2g3 e6e5?
w£r/>
WM
a b c d e f g h
35. Lg4e2! e5Xd4
36. Tc5—c8fi! Pb6Xc8
37. Dh3Xcïf Kg8—f7
38. Le2Xc4
Het paard op d5 is niet meer te
redden. Wit dreigt met Dc8f 5f
en ook met TdlXd4
"38Kf 7—gó
NaDd6e6. 39. Dc8X
e6f—Kf 7Xe6. 40. TdlXd4—Te7—
d7 41. Lc4Xb3 enz. na
Dd6—e5 39. Dc8—c5. Te7—d7 40.
Dc5Xd4 enz.
39. Dc8—g4f Kg6h6
40. Dg4—h4t Kh6g6
41. Lc4Xd5 geeft op:
Na Dd5: gaat de toren verloren.
ra »-» m A Ki iTt II ra ZUJ rn mr» i iIn v
CO II
veilig thuis had gebracht. Ook heeft
hij aan de Vlissingsche armen een
legaat vermaakt van 333 pd. vl.
6 sch. 8 gr. 2000)
R. B. J. d. M.
Een belangstellend lezer heeft
de redactie er op attent gemaakt,
dat niet 1 Maart, maar 12 Maart I „Heb je thuis soms last van mie-
1906 Zeeland door een water-I ten?"
snood geteisterd werd Als hij een
weinig had nagedacht, had hij da
delijk kunnen begrijpen, dat een
cijfer was uitgevallen, daar de
volgorde der data was 9-10-11-12-
14 Maart.
door
G. J. VISSCHER.
De Mierenbeer,
Er was eens een eigenaar van
een circus, die met groote letters
boven den ingang van zijn tent
liet schrijven: Hier temt men leeu
wen en beren.
Ik denk, dat dit gewone leeuwen
en beren geweest zijn en om die
te temmen moet je heel wat kracht
en moed hebben. Als het mieren
leeuwen en mierenberen geweest
waren, dan had hij dat snorkende
opschrift wel mogen weglaten.
Weet je waarom?
Wel, een mierenleeuw is een in
sect van ruim een centimeter
lengte. De kleinste jongen moet
voorzichtig zijn, dat hij er niet op
trapt, want dan is de leeuw er ge
weest. En een mierenbeer, zooals
ik b.v.? Ja, ik ben grooter, ik ben
een viervoetig dier, zoo groot als...
laat ik zeggen zoo groot als een
middelmatige hond. Maar er is aan
mij niets te temmen.
Kinderen, die mij voor het eerst
zien, vinden mij een vreeselijk
dier, met mijn geweldigen, langen
behaarden staart, mijijn groote na
gels aan de voorpooten en mijn
tamelijk langen snuit. Maar hun
angst gaat spoedig over, als zij
hooren vertellen, dat ik totaal geen
tanden heb, dat ik mijn grooten
staart alleen als deken gebruik,
wanneer ik ga slapen, en dat ik
maar weinig kracht in mijn pooten
heb, zoodat ik mijn kolossale na
gels wel gebruiken kan, om in los
sen grond te krabbelen, maar vol
strekt niet om iemand aan te val
len.
En toch heb ik een jongen, wien
dat allemaal verteld was, op een
gegleven oogenblik "verschrikt 'n
paar passen achteruit zien gaan.
„Wat is er Jan?" vroeg zijn moe
der.
„Er komt een worm uit zij*
mond", zei Jan en hij wees met
een ontsteld gezicht naar mij.
Zijn moeder ook niet bijzon
der op de hoogte zei: „Ik geloof
eer, dat het een slangetje is."
En wat was dat nu? 't Was geen
worm en ook geen slang, maar 't
was eenvoudig mijn dunne, ronde
tong, die ik, als ik wil, wel meer
dan veertig centimeter buiten mijn
mond kan steken.
„O, wat een langtong! Je bent
goed van den tongriem gesneden!
Wat zal jij veel te vertellen heb
ben!" hoor ik je zeggen. Ook al
niet! Ik maak totaal geen geluid
en zet dus nooit een grooten mond
op. Dat kan ik ook niet, want mijn
mond is niet wijder dan je vaders
trouwring en dat kleine mondje
doe ik alleen open om er mijn tong
door te laten. Eigenlijk mijn tong
niet alleen! Om dat duidelijk te
maken, moet ik wat meer van mij
zelf vertellen.
Mijn vaderland is Zuid-Amerika.
Daar zijn, zooals je zeker wel weet,
een aantal landen. Het grootste is
Brazilië; daar ben ik geboren. Er
leven daar heel wat miereneters
De grootste soort noemt men, om I ^en Vh^raangekomen. Toln
„Heelemaal niet!" zei de baas,
„maar ik geef hem aan Artis."
„O, dat is wat anders! In dat
geval heb je hem gekocht voor 'n
goed doel."
De baas noemde mij Gerrit. Zoo
werd ik aan boord door iedereen
genoemd en dien naam heb ik hier
in Artis ook gehouden; 't schijnt
een speciaal Hollandsche naam te
zijn. In Brazilië heb ik hem nooit
gehoord.
Ik ben gehuisvest in het gebouw
voor kleine zoogdieren, dicht bij
den meeuwen- en ganzenvijver. 't
Is er lekker warm, ook in den win
ter. In de maand Juli van 't vorige
hun manen op hals en rug en om
bun bijzondere lange haren, ook
mocht ik ook wel eens naar buiten
in de loopplaats. Later moest ik
wel mierenberen Daartoe behoor Llcedg binnen blijy€n fin dat be_
1 1/ A I wi -f r» +-/-**- 'T/MI i Ir nOT i I
ik. Als miereneter zou ik het in
Holland niet breed hebben; er zijn
hier te weinig mieren. Maar daar
in Brazilië! Zoo hier en daar op
de groote vlakten of op open plek
valt mij ook beter, want een win
er, zooals hier, is in mijn vader
land onbekend. De menschen schij
nen er ook niet goed tegen te
kunnen, want bij gebrek aan lange
ken in de bosschen vindt men haren) bedekken zij zich -s winters
groepen heuveltjes, waarvan een
jongen uit Zandvoort zou zeggen:
„Ginds heb je lage duinen!"
niet een massa kleedingstukken,
vervaardigd van haren van allerlei
dieren, vooral van schapen, maar
dat gebeurt maar zelden.
Zou ik het zoo kunnen uithou
den of niet?
Vlak naast mij woont een visch-
otter. Dat is een ontevreden heer
schap. Hij schreeuwt telkens:
„Eten! Eten!" en hij krijgt toch ge
noeg. Dat vind ik niet netjes. Als
ik mijn buikje vol heb, ga ik, in
mijn staart gerold, op mijn zachte
stioobedje liggen en dan droom ik
wel van mijn vaderland, maar, eer
lijk gezegd, ik zou er niet graag
weer heen willen!
Maar die heuvels zijn niets dan ook yan bunzingS( molleil|
reusachtige mierennesten; dat is kalteni ja zelfs van veulens en ka_
geen beton of ijzerconstructie, I al^ëfên
neen, 't is niets dan zand, vermengd
met heel dunne takjes en denne-
Wat een geluk, dat ik in een
naalden, alles bijeenvergaard door h"ist^eJ ^ale verwarming ge-
de wakkere mieren. Een enkele P n'
maal heb ik er wel eens spijt van,L.Ml'n «PPffer 18 efn Jonge man,
als ik bedenk, dat ik hun grootste Miet er gelukking niet naar uitziet,
vijand ben, maar.honger is een d u'..v krijgen van
scherp zwaard en als ik bij zoo'n Je fppn' voor ml)n ko
zachten heuvel kom, zet ik er da- 5,° an en .,zeA "K°m.
delijk mijn groote, kromme nagels Per"V ,/dan ™e,et !k ketL al' Da»
in en doe ik het zand links en leefÜU> een bak'e ln de hand me
rechts vliegen. Dan komen de be- heerh'ke, maizenapap bereid uit
woners uit alle gangen en kamers maismeel en melk. Dat zet hi, voor
bij duizenden aangestormd om te mi> nefr e,n.,lk smikkel het lekker
zien, wie die rustverstoorder is. op, natuurlijk met behulp van mijn
Ik steek mijn lange, kleverige tong .toné- Df PaP m°et niet te
uit, rol die om en om in de dichte dun Z1'n' want dan kleeft ze niet
menigte, trek ze weer naar binnen
ik slik en ik smul! Zoo doe ik eeni
ge malen en dan ben ik verzadigd
Ik rust vervolgens een beetje uit.
genoeg aan mijn tong, maar dal
weet mijn baas wel. Vooral wan
neer er een lepel stroop door ge
roerd is, vind ik dat kostje verruk-
Er scharrelen nog wat mieren om I kebik- 0°k krijg ik wel gemalen
- - I ir mnpoh on mnvnn An n u
mij heen, die zich in mijn weelde-
rigen haardos verstopt Ihebben,
en die worden, bij wijze van amuse-
vleesch, en eieren en maar die
zijn moeilijk te bekomen soms
ook mierenpoppen of meelwor-
vil uiv rruiuvii| KJ x j vv ijziv v uil flinuov I y-« j '1 lf 1
ment, nog één voor één door mij I men ,.n vanÊ *k zelf wel eens
opgepikt. Zoo deed ik in Brazilië
en zoo deed ik ook in Suriname, 't
Nederlandsche gebied, waarin ik
verzeild geraakte. Daar werd ik
op een morgen gegrepen door een
paar boschnegers.
„O wee!" dacht ik, „Nu ben ik
verloren!" Ik wist, dat die negers
het vleesch van de miereneters
met smaak verorberen. En ons vel
met de lange haren er aan, leg
gen ze 's nachts onder hun lijf.
„Geen beter middel tegen lende-
pijn!" zegt de neger. Als je 't maar
gelooven wilt!
Enfin! Ik zat in doodsangst. Maar
wat wil het geval? Juist in dien
tijd vertoefde er een gezelschap
Hollandsche acteurs in de hoofd
stad Paramaribo. Zij hadden een
paar kolibri's gekocht en goed be
taald. „Wacht!" dachten de slim
me boschnegers, „voor dezen mie
renbeer zullen ze misschien nog
veel meer betalen!" Ze brachten
mij naar de stad en ja hoor! De
koop werd gesloten en ik werd
op een stoomboot gebracht, die
voor Amsterdam lading innam.
„Wat moet jij nu met een mie
reneter doen?" hoorde ik iemand
op de boot aan mijn baas vragen.
een vlieg of een mug, die in mijn
woning verzeild geraakt is, maar
In den schoonmaaktijd liet Moeder
Iemand komen: Zwarten Jan,
Om den schoorsteen flink te vegen.
En wat deed haar kleine man?
't Ventje maakte in een wipje
Zijn gezicht en handen vuil.
Ook zijn kleeren, dacht toen glun
der:
O f ik graag met Zwartjan
ruil!—i
-*y
Waar is zijn zoontje, dat van de fiets gevallen is?