DE ROODE VULPENHOUDER
BINNENLAND.
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE COURANT VAN VRIJDAG 17 MAART 1933. No. 65.
WAT HAPERT ER AAN?
4»
•CRISISOVERHEID EN KIEZER I.
Een ieder die begaafd is met een nor
male hoeveelheid gezond verstand, ik
.bedoel: niet geleerd genoeg om theo
retische stokpaardjes te hebben, maar
niettemin voldoende algemeen ontwik
keld om oorzaak en gevolg behoorlijk
uit elkaar te houden, en het bosch niet
uit het oog te verliezen door het sta
ren op enkele boomen, die moet wel
met steeds grooter zorg vervuld worden
voor de naaste toekomst.
Want terwijl over de geheele wereld
de economische toestand hoogst ernstig
is, zoo ernstig zelfs als nooit tevoren,
en de politieke verhoudingen in en tus-
schen vele landen tot het uiterste ge
spannen zijn, gaat men overal voort
met het aanprijzen en toepassen van
allerlei lapmiddeltjes om de crisis-v e r-
achijnselen te bestrijden inplaats
van zich rekenschap te geven van haar
oorzaken, en deze weg te nemen
voor zoover dit binnen het mensche-
lijke kunnen ligt.
Toch heeft het de laatste jaren niet
geheel ontbroken aan zeer verstandige
voorlichting inzake de maatregelen die
overal getroffen zouden moeten worden
wil men kans hebben op verbetering van
de huidige toestanden, want op ver
schillende conferenties te Genève b.v,
waren de afgevaardigden van vrijwel
alle naties het er roerend over eens,
dat er aan de vrije beweging van per
sonen en goederen minder, in plaats
van steeds meer, belemmeringen in den
weg gelegd moeten worden.
Doch nog steeds, en in steeds ernsti
ger vorm, gaan de betroken regeeringen
voort met het treffen van beperkende
maatregelen, tot schade van het inter
nationaal verkeer en ook van het wel
zijn hunner eigen natie, als geheel ge
nomen.
Onze tegenwoordige samenleving is
te vergelijken met een patiënt die lij
dende is aan een infectie-ziekte welke
zich uit in een algemeene verzwakking,
gepaard met zich in steeds groeiend
aantal over het lichaam verspreidende
zweertjes, die gaandeweg verergeren tot
groote en diepe wonden.
Over dezen patiënt wordt te Genève
en elders consult gehouden door genees-
heeren die wel de kennis hebben,
noodig voor het onderkennen van de
kwaal en het bepalen der middelen
welke den patiënt verlichting en gene
zing kunnen brengen, doch wier b e-
voegdheid tot handelen be
perkt is tot het melden van hun bevin
dingen aan hun lastgevers. Het recept
uitschrijven, en zorgen dat de patiënt
zijn geneesmiddelen ook toegediend
krijgt, mogen zij niet.
Hun lastgevers zijn, in mijn schatting,
zoo min of meer kwakzalvers die elk op
eigen houtje een pleister, drankje of
zalfje noodig achten om elk der ve r-
schijnselen van de kwaal zoo mo
gelijk te doen verdwijnen.
Doch voor het wegnemen van de oor
zaak der ziekte, door de geneesheeren
e Genève aangewezen, ontbreekt hun
óf de macht öf de kennis öf de wil, ja
vaak zelfs alle drie tegelijk.
Intusschen woekert de infectie voort,
de patiënt wordt steeds zieker, zijn
weerstandsvermogen neemt voortdu
rend af en tenzij nog tijdig kundige
geneesheeren de plaatsen der kwakzal
vers innemen, en volledige bevoegdheid
krijgen tot behandelen van den patiënt
naar hun inzicht, zal deze aan zijn.ziek
te bezwijken.
ervang in deze beeldspraak patiënt
door samenleving; neem voor de genees
heeren de afgevaardigden der verschil
lende landen naar de wereldconferen
ties, die vaak zeer juiste opmerkingen
hebben gemaakt over de middelen ter
bestrijding van de crisis; beschouw ten
slotte als hun lastgevers, de kwakzal
vers dus, de regeeringen en parlemen
ten die in gebreke bleven de aangewe
zen geneeswijze toe te passen, en het
zal duidelijk zijn hoe ik den toestand
van nu zie.
En nu is datgene wat mij het meest
teleurstelt en verontrust het feit, dat
zoowel de geneesheeren ter wereldcon
ferentie als de knappe schrijvers van
soms uitstekende boeken (als b.v, „Re
covery" van Salter) wel den aard der
ziekte hebben bekend gemaakt, doch
verzuimd hebben practische
bruikbare middelen aan te wijzen
ter genezing.
Ik bedoel hiermede dat zij wèl da
noodzaak hebben bepleit van b.v. het
wegnemen van belemmeringen in het
vrije verkeer van menschen en goederen,
doch in gebreke bleven om tevens aan
te wijzen hoe dit onder de bestaande
verhoudingen ook werkelijk te berei
ken is.
Mijns inziens lag voor hen de volgende
eenvoudige redeneering voor de hand
le. over den aard der crisis zijn wij
het volmaakt eens, en evenzeer over de
noodzaak tot opheffing der vrijheidsbe
perkingen als: tariefmuren, deviezen-
regelingen, .contingenteeringen, e.d.;
2e. niettemin nemen, in strijd met
onze adviezen, deze beperkingen in aan
tal en vérgaande strekking eer toe dan
af doordat de regeeringen en parlemen
ten onze adviezen niet kunnen of dur
ven of willen volgen;
3e. daaruit blijkt dus dat die regee^
ringen öf onvoldoende bekwaam öf on
voldoende onafhankelijk öf onwillig
zijn; t
4e. aangezien echter deze ongeschikte
regeeringen en parlementen hun bestaan
en samenstelling ontleenen aan den uit
slag van voorafgegane verkiezingen of,
anders gezegd, producten zijn van den
kiezer met zijn gereedschap: zijn stem
biljet krachtens de Kieswet, komt men
onvermijdelijk tot de conclusie dat ook
Kieswet en Kiezer, of althans één van
beide, niet aan de te stellen eischen
voldoen.
Op deze wijze zou men op eenvoudige
en logische wijze gekomen zijn tot de
slotsom dat:
a. er aan den kiezer iets houdt;
b. er ook aan vele gekozenen nogal
iets mankeert;
c. de Kieswetten die beider bestaan
als zoodanig beheerschen, niet deugen;
d. één der belangrijkste oorzaken
van het ontstaan der crisis, en zeker van
haar hevigheid en onnoodig langen duur,
gelegen is in verwording van het
parlementaire stelsel;
e. het bestrijden van deze crisis, en
het zooveel doenlijk voorkomen van vol
gende, onmogelijk is zonder ingrij
pende verbetering, in buiten- en binnen
land, van de kieswetten, daardoor van
kiezers en gekozenen, hetgeen er dan
toe zal kunnen leiden dat, meer dan
thans, werkelijk bekwame mannen, die
zich nu uit tegenzin in het tegenwoordige
politieke gedoe afzijdig houden, zich
voor een ministerschap beschikbaar zul
len stellen.
Wat ik hierboven opmerkte over cri
sis in verband met regeering en parle
ment geldt voor een groot gedeelte ook
voor de andere overheids-lichamen in
ons land, provinciale en gemeentelijke,
want ook hun beslissingen zijn vaak in
strijd met de grondbegrippen der eco
nomie, en tot schade onzer geheele na
tie.
Aangezien ik echter niet ook wil ver
vallen in de te algemeene fout van:
constateeren en critiseeren, zonder
meer, zal ik in een volgend artikel uit
eenzetten welke maatregelen terstond
kunnen en moeten genomen wor
den, en waarom.
B. C, de Groot,
DE RUN-SCHELDE VERBINDING.
Vergadering kanalen-comité
van N. Brabant.
Het Kanalencomité in N. Brabant had
Woensdag een vergadering belegd te
Bergen op Zoom. Als sprekers traden op
mr. W. Baars en de heer J, Schilthuis te
Rotterdam over het onderwerp Rotter
dam-Brabant en de Rijn-Scheldeverbin-
ding. Aanwezig waren o.a. vele burge
meesters uit den omtrek en de burge
meester van Clinge, de heer Vienings,
namens het comité voor Z. Vlaanderen.
Het blijft, aldus mr. Baars, voor ons na
tionaal Nederlandsch zelfstandigheidsge-
voel een bedroevende en vernederende
toestand, dat wij over de herziening met
België van de tractaten van 1839, en in
het bizonder ten aanzien van de Rijn-
Scheldeverbinding, ook thans nog steeds
met elkaar moeten spreken in een at-
mospheer van onzekerheid, zelfs van on
gerustheid.
En dat er na veertien jaren onderhan
delen, nadat:
a), he tverdrag van 1925 door de Ne
derlandsche volksvertegenwoordiging
in 1927 is gedesavoueerd.
b). men in z'n desbetreffend Witboek
der Nederlandsche regeering 't memo
randum van 1929 't Nederlandsche volk
geruststelde, dat 'n kanaal met de ken
merkende eigenschappen van 'n Moer
dijkkanaal nooit, tegen welke concessie
ook, zou worden toegestaan;
c). en in het voorjaar van 1932 een
storm van verontwaardiging door het
Nederlandsche volk is gegaan na de ont
hullingen van het Dagblad van N. Bra
bant.
Te midden dezer onzekerheid is 't, al
dus spr. een verheugend feit, dat, indien
niet alle voorteekenen bedriegen, er
staat gevormd te worden een breed
front in den lande positief wetend en
willend te geven aan de Rijn-Schelde-
verbinding een oplossing, die allereerst
uiting is van een eigen nationale wel-
vaartspolitiek, de historische souvereine
rechten van Nederland op het gebied
der tusschenwateren intacht handhaaft
en aan Brabant en zijn bevolking geve
zal de ontwikkelingsmogelijkheden,
waarop zijn heden en zijn verleden het
recht geven.
Langs welke lijnen kan een een na
tionale oplossing worden be
reikt?
Voorop blijve staan, dat Nederland
eerlijk, in een sfeer van welgezind be
grijpen van redelijke Belgische wen-
schen, bereid blijve mede te werken aan
een zoodanige oplossing, die in werke
lijkheid de goede verstandhouding tus-
schen beide nabuurvolken blijvend be
vorderen zal.
Nederland blijve bij alle verdere on
derhandelingen in zake welke nieuwe
R ij nS cheldeverbinding ook,
onwrikbaar staan op en eische de er
kenning van zijn onaantastbaar recht
als duidelijk neergelegd in den tekst der
tractaten van 1839. De van Belgische
zijde steeds nog maar geponeerde stel
ling dat het, zooa! niet naar de letter, dan
toch naar den geest dier verdragen,
recht heeft op de technisch beste en
kortst denkbare verbinding met den
Rijn, blijve ten krachtigste gerefuteerd.
Noch uit de verdragen van 1839, noch
uit de Rijnvaartsche, waarin ook de
vaart van den Rijn naar België en om
gekeerd werd opgenomen, noch uit de
Rijnartikelen van het verdrag van Ver
sailles is zelfs maar een schaduw van
door A. W. v. E.v. R.
71.
Een korte poos rookte zij zwijgend,
toen wendde zij zich tot Fayre met een
prettig lachje op haar alledaaösch gelaat.
,,lk was zooeven erg grof," zei ze.
sPijt mij, maar ik had juist een ake
lig kwartiertje achter den rug. Mr. Fay
re, wat moeten wij nu doen?"
r ay re keek haar diep ellendig aan.
,,Jk weet het niet," zei hij wanhopig.
,,lk moet Grey spreken. Daarna ik
weet het niet."
Hij verborig zijn gezicht in zijn han
den.
„Daarover kunnen wij niet beschik
ken! zei miss Allen zacht. „Hoe arm
zalig klein voelen wij menschen ons
toch, als er groote dingen gebeuren! Dat
ven, terwijl al het licht uit je leven is
ontnomen! Ik wou, dat ik wist, wat te
doen!" eindigde hij kortaf.
Miss Alleen staarde hem verbaasd aan.
„Hij zal toch natuurlijk in hooger be
roep gaan?"
„Dat denk ik wel, maar ik vrees, dat
het niet veel helpen zal. Ik kan geen
reden vinden, waarom het vonnis zou
worden herzien. Kean pleitte schitte
rend, maar de feiten spraken te sterk.
Laat Cynthia daar niet op rekenen!"
Zij praatten nog een poosje en daar
na haastte Fayre zich naar zijn hotel
terug, in de hoop er Grey te vinden.
De procureur wachtte in hun ge
meenschappelijke zitkamer op hem.
„Sir Edward Ls naar de stad terugge
gaan," zei hij. „Hij koP niet wachten.
Hij zei, dat ik u moest zeggen, dat het
hem speet u niet te hebben getroffen.
Hij is ziek van deze zaak. Ik heb nog
nnntf inmunH rfnn Hm rr r\ r» iron
s^ueuren! uai van uclc laai, in. ueu uug
kind daar boven, dat nog geen levens- j nooit iemand gezien, die zoo van zijn
ervaring heeft, om haar te leiden, heeft stuk was, omdat hij een zaak verloren
nu te doen met iets oneindigs jgrooters, i had!"
dan ik ooit gekend heb, en ik kan haar „U gaat zeker in hooger beroep?"
niet helpen. Zij moet haar eigen weg nu „Natuurlijk, maar ik verwacht er niet
(Ingez. Med.)
gaan, mr, Fayre! Op mijn woord, ik ge
loof, dat ik wel in de plaats van Leslie
zou willen zvm
„Ik ook, antwoordde Fayre, terwijl
hij opstond. „Dat is niet de eerste keer,
dat hij den dood voor oogen heeft, en
hoe ouder ik word, hoe meer ik mij be- j
veel van en sir Edward ook niet.
Fayre keek hem strak aan.
„Wat is, eerlijk gesproken, uw mee
ning?" vroeg hij.
Grey aarzelde even en antwoordde
toen openhartig:
„Ik geloof, dat het hopeloos is. Al-
"wrc; HlWi lrv II11J üe- „IK gCIUOI, aai IICI IlOpfcïlüOiS IS. AAJ."
gin af te vragen, of die Wel zoo erg is, leen door een wonder kan Leslie nog
als wi; denken. Maar voort te blijven le- gered worden."
„Zoodat het hooger beroep eenvoudig
geheel onnoodig angst bezorgt aan twee
menschen, die al meer dan hun deel
van het lijden hebben gehaa/'"
„Zoo kunt u het noemen," antwoordde
Grey kort. „Het is evenwel zijn laatste
kans, en wij mogen die niet laten loo-
pen!"
Fayre knikte nadenkend.
„Ik reis met u mee," zei hij. „Heb ik
nog tijd om te pakken?"
„Ruim. Ik «Ja Leslie opzoeken. Ik
hoopte dat u hier zoudt blijven, en hem
dan zoudt willen spreken, voordat hij
wordt weggebracht Ik denk, dat ik dat
wel gedaan kan krijgen, en het zou
hem nu veel goed doen."
Fayre's gelaat werd nog verdrie
tiger, maar hij klemde de lippen vast
opeen.
„Het spijt mij," zei hij op vasten toon,
„maar ik moet op staanden voet naar
de stad. Als ik kon, zou ik blijven, en
in elk geval kom ik later terulgj."
Grey trok de wenkbrauwen op.
„Wat bent u van plan?" vroeg hij.
„Dat weet ik niet. Ik wou bij God,
dat ik het wist," antwoordde Fayre, ter
wijl hij in zijn kamer verdween om zijn
koËer te pakken.
Vroeg in den mo-gen kwam hij en
Grey in Londen aan. Fayre reed dade
lijk door naar zijn club en dwong zich
zelf tot een paar wen rust. maar hü
sliep niet, en om negen uur had hij zich
gebaad en ontbeten en was hij op weg
zoodanig recht voor België, van zooda-
nigen plicht van Nederland te constru-
eeren.
Spr. behandelde hierop de onaan
vaardbare compensaties van Belgi
schen kant.
De Belgische stelling van een recht
op zoodanige RijnSchelde-verbinding
doet uiteraard tevens dienst om van
Belgische zijde igeen compensatie-ver
plichting tegenover Nederland te erken
nen voor het toestaan van een verbeter
de verbinding. Als compensaties zijn wel
eens genoemd een betere verbinding
Luik—'Maastricht en vooral de afschaf
fing van het complex fiscaal-protectionis
tische maatregelen, waarmede België in
samenwerking met Frankrijk sinds den
oorlog bezig is het Rijnverkeer van
Rotterdam af te leiden, en naar Ant
werpen te voeren.
Nederland kan evenwel nimmer de
afschaffing als compensaties aanvaar
den, tegenover de vervulling van Bel
gische wenschen in zake de Rijn
Schelde-verbinding.
Daarnaast blijft het taak om tegen
over de simpele voorstelling van zaken
van Belgische zijde, als gold het hier al
leen het Igeven van een gemakkelijker
en veiliger vaarweg, er op te blijven
wijzen, dat de materie van het kanaal in
het Westen vopr ons heel wat belang
rijker aspecten heeft dan alleen die van
'n tgjemakkelijken en veiligen vaarweg
vragen. Het langs kunstmatigen weg
Antwerpen maken tot Rijnmond be-
teekent kunstmatig afleiden van het
Rijnverkeer van onze Nederlandsche
zeehavens Rotterdam en Amsterdam,
beteekent aantasten van een hoofdbron
van onze volkswelvaart, komt neer op
een defunctionneeren van onze oude
vrachtvarende positie in het Deltage
bied, een positie, die toch reeds èn van
Duitsche èn van FranschBelgische zij
de met allerlei middelen wordt aange
tast. Antwerpen heeft het niet noodig;
het is groot geworden met en door een
geheel ander karakter van zijn haven
dan Rotterdam. Antwerpen evenwel,
krachtig gesteund door de centrale re
geering, hetgieen wij hier niet kunnen ge
tuigen, wil bovendien ook nog Rijnha
ven en massagoedhaven worden, waar
voor het zich trouwens reeds outilleert,
in afwachting van de nieuwe verbinding.
Laat heel Nederland, zoo besloot mr.
Baars zich stellen, in het bewustzijn van
eigen kracht en energie, achter een
eigen zelfbewust zelfstandigheidspoli-
tiek. Laat de Nederlandsche regeering
de eigen zeehavens bevoordeelen, (her
ziening, desnoods afschaffing van de
loodsgelden van uit zee), laten we het
Scheldebelang van Nederland vergroo-
ten door een zeehaven bij Bergen op
Zoom te bevorderen en daardoor Noord
Brabant en Zeeuwsch Vlaanderen beter
op Rotterdam en Amsterdam oriëntee-
ren eri laten we den Waterweg naar
Maastricht voltooien in het belang van
de vrachtvaart van Maastricht naar onze
zeehavens en naar den Rijn.
vervullen. Eerst heeft België getracht
den eisch te baseeren op bestaande
verdragen, maar dat standpunt heeft
België niet kunnen volhouden. Daarna is
veel gesproken over den slechten toe
stand van *de bestaande waterverbin
dingen en uit de toeneming van Rotter
dams Rijnverkeer trachtte men te be
wijzen, dat die slechte waterwegen het
aan Antwerpen onmogelijk maakten
om de concurrentie met Rotterdam vol
te houden, zoodat het redelijkerwijze
een Moerdijkkanaal verlangen kon. De
redeneering is onjuist. De uitbreiding
van 't Roterdamsche Rijnverkeer was 't
gevolg van grootere transporten vein
kolen stroomafwaarts en ertsen stroom
opwaarts en op deze massagoederen
had Rotterdam zich steeds toegelegd, 't
Was daarvoor beter dan Antwerpen ge
outilleerd en de voorsprong, dien Rot
terdam wegens zijn geografische ligging
ten opzichte van den Rijn geniet, kwam
door de massagoederen sterk tot uiting.
Van zijn eigen reeds bestaand Rijnver
keer verloor Antwerpen echter niets van
Rotterdam. Dat dit juist is, bleek na
1929, toen het verkeer van kolen en erts
spoedig ontzaglijk verminderde. Dade
lijk liep het Rotterdamsche Rijnverkeer
even sterk terug en het Antwerpsche
handhaafde zich veel beter
Verbetering van de verbinding tus-
schen Schelde en Rijn zou het evenwicht
tusschen Antwerpen en Rotterdam ten
aanzien van het Rijnverkeer nog meer
verleggen in het voordeel van Antwer
pen en zeer sterk zou een kanaal dat
doen, dat de Antwerpsche havens ver
bindt met het Hollandsch Diep zooals 't
Moerdijkkana^l zou doen. Toch aan
vaardt men ook te Rotterdam het Me
morandum van 1929.
Men voelt namelijk ook te Rotterdam
veel voor een vriendschappelijke ver
houding tot België en voor een welwil
lende sfeer tusschen beide landen.
Ondanks dit alles bleek in het voor
jaar de Nederlandsche regeering toch
weer van zins om aan België een Rijn-
Schelde verbinding toe te staan, die de
kenmerkende eigenschappen bezat van
een Moerdijkkanaal. Het zou namelijk
weer een gesloten kanaal naar de Ant
werpsche haven zijn.
Ook Noord-Brabbant verhief zijn stem
daartegen op gronden van waterstaat
kundigen aard en tevens omdat zoo'n
kanaal Noord-Brabant voorgoed zou af
sluiten van het zeefront, dat voor de
verdere ontwikkeling der provincie van
zoo uitermate groote waarde valt te
achten. Daarbij kwam dan een argument
van zeer groote beteekenis. Een Moer
dijkkanaal of het kanaal, dat de regee
ring in 1932 blijkbaar wenschte toe te
staan, zou Noord-Brabant steeds meer
oriënteeren op Antwerpen en deze pro
vincie maken tot een vast deel van het
achterdeel dier haven, economisch ge
heel daarvan afhankelijk. Uit nationale
overwegingen wenscht Noord-Brabant
echter nauwere oriëntatie op Neder
landsche havens, nauwere aansluiting
aan het Noordelijk deel van Nederland.
Dat is inderdaad een zeer heugelijk
verschijnsel geweest.
De heer Jan Schilthuis betoog
de dat de vraag of en hoe de scheep
vaartverbinding tusschen de Schelde en
het gebied van den Rijn op Nederlandsch
gebied verbeterd dient, slechts een van
de zijden is van het vraagstuk van het
afsluiten van een nieuw verdrag tus
schen Nederland en België,
België zou gaarne voor zijn havens,
inzonderheid Antwerpen een betere
verbinding met den Rijn verkrijgen, ten
einde naar die haven meer Rijnverkeer
te trekken. Dat is te begrijpen, maar
toen België daartoe een kanaal eischte,
dat groote Nederlandsche belangen
schaadde, vloeide daaruit nog niet voort,
dat Nederland dien eisch ook moest
naar Kean's kantoor.
Hoe vroeg hij ook was, Kean was er
reeds en was hard aan het werk. Hij
schoof zijn papieren terzijde, toen Fayre
binnentrad en gintf hem tegemoet.
„Ik dacht wel dat je zoudt komen,"
zei hij somber. „We zullen natuurlijk in
hooger beroep gaan,"
Favre keek hem even doordringend
aan, als hij Grey had aangekeken.
„Met wat voor gevolg^?"
Kean wond er geen doekjes om.
jGeen enkel, als ik iets van de wet
ken," zei hij. „Het spijt mij, Hatter, ik
heb mij best gedaan!"
Fayjre wendde zijn oogen niet van
Kean af.
„Dat kwam ik je vragen," zei hij
langzaam. „Je hebt een schitterend plei
dooi gehouden. Het was een prachtige
verdediging, maar je faalde. Iedereen,
behalve ik, moet gedacht hebben, dat
je je uiterste best deed."
Hij zweeg even, en Kean viel scherp
in:
„Ik heb harder gewerkt voor deze
zaak, dan ik ooit in mijn leven gedaan
heb."
Fayre knikte.
„Dat geef ik toe. Daar heb ik het niet
over. Er zijn mij den laatsten tijd eenige
dingen ter oore gekomen, die ik aan
niemand verteld heb, zelfs niet aan
Grey."
Weer zweeg hij. Het viel hem zeer
moeilijk woorden te vinden voor het
Een aanvaardbaar plan-
Uit de verschillende plannen, die bin
nen het raam van het Memorandum
van 1929 zijn opgebouwd, heeft zich ont
wikkeld de wensch naar een open boe
zem op de Westerschelde tot Bergen op
Zoom met een daarvanuitgaand kanaal
in Noordelijke richting onder .den ouden
Noord Brabantschen wal niet verder dan
Dintelsas, Daardoor behoudt Noord-
Brabant zijn zeefront, wat, nu deze pro
vincie het noodig acht voor zijn ver
dere agrarische en industrieele ontwik
keling als nationaal belang dient te wor
den aanvaard. Verder kan door middel
van dezen waterweg en enkele daarmee
verband houdende eenvoudiger kanalen
geen hij te zeégen had, en Kean deed
geen moeite hem te helpen.
„Sinds ik zekere dingen ontdekte,"
ging Fayre voort, „heb ik gevochten te
gen de overtuiging dat jij Leslie van de
verdenking hadt kunnen zuiveren, als je
dat gewild hadt. Kun je me in de oogen
kijken en ontkennen, dat je van het be
gin af aan iets hebt verborgen gehou
den, en dat je Leslie's verdediging op je
nam, omdat je hem louter door je wel
sprekendheid hoopte vrij te krijgen,
zonder gedwongen te zijn die persoon te
verraden?"
Kean was naar het haardkleedje ge-
loopen en scheen verdiept in de keus,
van een cigarette uit de doos op den
schoorstenmantel.
„Ik weet niet, hoe je dat alles hebt
ontdekt, zei hij eindelijk, „of wat je
hebt meenen te ontdekken maar je hebt
in één opzicht gelijk. Ik beschermde' ie
mand."
„Je hebt geprobeerd Leslie te redden,
en dat is je niet gelukt," (ging Fayre
halsstarrig voort. „Wat voor stappen
denk je nu te nemen?"
Kean aarzelde.
„Voordat ik die vraag beantwoord,"
zei hij langzaam, „stel ik je voor open
kaart te spelen. Wat weet je?"
(Wordt vervolgd).