DE ROODE VULPENHOUDER BINNENLAND. TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE COURANT VAN VRIJDAG 17 MAART 1933. No. 65. WAT HAPERT ER AAN? 4» •CRISISOVERHEID EN KIEZER I. Een ieder die begaafd is met een nor male hoeveelheid gezond verstand, ik .bedoel: niet geleerd genoeg om theo retische stokpaardjes te hebben, maar niettemin voldoende algemeen ontwik keld om oorzaak en gevolg behoorlijk uit elkaar te houden, en het bosch niet uit het oog te verliezen door het sta ren op enkele boomen, die moet wel met steeds grooter zorg vervuld worden voor de naaste toekomst. Want terwijl over de geheele wereld de economische toestand hoogst ernstig is, zoo ernstig zelfs als nooit tevoren, en de politieke verhoudingen in en tus- schen vele landen tot het uiterste ge spannen zijn, gaat men overal voort met het aanprijzen en toepassen van allerlei lapmiddeltjes om de crisis-v e r- achijnselen te bestrijden inplaats van zich rekenschap te geven van haar oorzaken, en deze weg te nemen voor zoover dit binnen het mensche- lijke kunnen ligt. Toch heeft het de laatste jaren niet geheel ontbroken aan zeer verstandige voorlichting inzake de maatregelen die overal getroffen zouden moeten worden wil men kans hebben op verbetering van de huidige toestanden, want op ver schillende conferenties te Genève b.v, waren de afgevaardigden van vrijwel alle naties het er roerend over eens, dat er aan de vrije beweging van per sonen en goederen minder, in plaats van steeds meer, belemmeringen in den weg gelegd moeten worden. Doch nog steeds, en in steeds ernsti ger vorm, gaan de betroken regeeringen voort met het treffen van beperkende maatregelen, tot schade van het inter nationaal verkeer en ook van het wel zijn hunner eigen natie, als geheel ge nomen. Onze tegenwoordige samenleving is te vergelijken met een patiënt die lij dende is aan een infectie-ziekte welke zich uit in een algemeene verzwakking, gepaard met zich in steeds groeiend aantal over het lichaam verspreidende zweertjes, die gaandeweg verergeren tot groote en diepe wonden. Over dezen patiënt wordt te Genève en elders consult gehouden door genees- heeren die wel de kennis hebben, noodig voor het onderkennen van de kwaal en het bepalen der middelen welke den patiënt verlichting en gene zing kunnen brengen, doch wier b e- voegdheid tot handelen be perkt is tot het melden van hun bevin dingen aan hun lastgevers. Het recept uitschrijven, en zorgen dat de patiënt zijn geneesmiddelen ook toegediend krijgt, mogen zij niet. Hun lastgevers zijn, in mijn schatting, zoo min of meer kwakzalvers die elk op eigen houtje een pleister, drankje of zalfje noodig achten om elk der ve r- schijnselen van de kwaal zoo mo gelijk te doen verdwijnen. Doch voor het wegnemen van de oor zaak der ziekte, door de geneesheeren e Genève aangewezen, ontbreekt hun óf de macht öf de kennis öf de wil, ja vaak zelfs alle drie tegelijk. Intusschen woekert de infectie voort, de patiënt wordt steeds zieker, zijn weerstandsvermogen neemt voortdu rend af en tenzij nog tijdig kundige geneesheeren de plaatsen der kwakzal vers innemen, en volledige bevoegdheid krijgen tot behandelen van den patiënt naar hun inzicht, zal deze aan zijn.ziek te bezwijken. ervang in deze beeldspraak patiënt door samenleving; neem voor de genees heeren de afgevaardigden der verschil lende landen naar de wereldconferen ties, die vaak zeer juiste opmerkingen hebben gemaakt over de middelen ter bestrijding van de crisis; beschouw ten slotte als hun lastgevers, de kwakzal vers dus, de regeeringen en parlemen ten die in gebreke bleven de aangewe zen geneeswijze toe te passen, en het zal duidelijk zijn hoe ik den toestand van nu zie. En nu is datgene wat mij het meest teleurstelt en verontrust het feit, dat zoowel de geneesheeren ter wereldcon ferentie als de knappe schrijvers van soms uitstekende boeken (als b.v, „Re covery" van Salter) wel den aard der ziekte hebben bekend gemaakt, doch verzuimd hebben practische bruikbare middelen aan te wijzen ter genezing. Ik bedoel hiermede dat zij wèl da noodzaak hebben bepleit van b.v. het wegnemen van belemmeringen in het vrije verkeer van menschen en goederen, doch in gebreke bleven om tevens aan te wijzen hoe dit onder de bestaande verhoudingen ook werkelijk te berei ken is. Mijns inziens lag voor hen de volgende eenvoudige redeneering voor de hand le. over den aard der crisis zijn wij het volmaakt eens, en evenzeer over de noodzaak tot opheffing der vrijheidsbe perkingen als: tariefmuren, deviezen- regelingen, .contingenteeringen, e.d.; 2e. niettemin nemen, in strijd met onze adviezen, deze beperkingen in aan tal en vérgaande strekking eer toe dan af doordat de regeeringen en parlemen ten onze adviezen niet kunnen of dur ven of willen volgen; 3e. daaruit blijkt dus dat die regee^ ringen öf onvoldoende bekwaam öf on voldoende onafhankelijk öf onwillig zijn; t 4e. aangezien echter deze ongeschikte regeeringen en parlementen hun bestaan en samenstelling ontleenen aan den uit slag van voorafgegane verkiezingen of, anders gezegd, producten zijn van den kiezer met zijn gereedschap: zijn stem biljet krachtens de Kieswet, komt men onvermijdelijk tot de conclusie dat ook Kieswet en Kiezer, of althans één van beide, niet aan de te stellen eischen voldoen. Op deze wijze zou men op eenvoudige en logische wijze gekomen zijn tot de slotsom dat: a. er aan den kiezer iets houdt; b. er ook aan vele gekozenen nogal iets mankeert; c. de Kieswetten die beider bestaan als zoodanig beheerschen, niet deugen; d. één der belangrijkste oorzaken van het ontstaan der crisis, en zeker van haar hevigheid en onnoodig langen duur, gelegen is in verwording van het parlementaire stelsel; e. het bestrijden van deze crisis, en het zooveel doenlijk voorkomen van vol gende, onmogelijk is zonder ingrij pende verbetering, in buiten- en binnen land, van de kieswetten, daardoor van kiezers en gekozenen, hetgeen er dan toe zal kunnen leiden dat, meer dan thans, werkelijk bekwame mannen, die zich nu uit tegenzin in het tegenwoordige politieke gedoe afzijdig houden, zich voor een ministerschap beschikbaar zul len stellen. Wat ik hierboven opmerkte over cri sis in verband met regeering en parle ment geldt voor een groot gedeelte ook voor de andere overheids-lichamen in ons land, provinciale en gemeentelijke, want ook hun beslissingen zijn vaak in strijd met de grondbegrippen der eco nomie, en tot schade onzer geheele na tie. Aangezien ik echter niet ook wil ver vallen in de te algemeene fout van: constateeren en critiseeren, zonder meer, zal ik in een volgend artikel uit eenzetten welke maatregelen terstond kunnen en moeten genomen wor den, en waarom. B. C, de Groot, DE RUN-SCHELDE VERBINDING. Vergadering kanalen-comité van N. Brabant. Het Kanalencomité in N. Brabant had Woensdag een vergadering belegd te Bergen op Zoom. Als sprekers traden op mr. W. Baars en de heer J, Schilthuis te Rotterdam over het onderwerp Rotter dam-Brabant en de Rijn-Scheldeverbin- ding. Aanwezig waren o.a. vele burge meesters uit den omtrek en de burge meester van Clinge, de heer Vienings, namens het comité voor Z. Vlaanderen. Het blijft, aldus mr. Baars, voor ons na tionaal Nederlandsch zelfstandigheidsge- voel een bedroevende en vernederende toestand, dat wij over de herziening met België van de tractaten van 1839, en in het bizonder ten aanzien van de Rijn- Scheldeverbinding, ook thans nog steeds met elkaar moeten spreken in een at- mospheer van onzekerheid, zelfs van on gerustheid. En dat er na veertien jaren onderhan delen, nadat: a), he tverdrag van 1925 door de Ne derlandsche volksvertegenwoordiging in 1927 is gedesavoueerd. b). men in z'n desbetreffend Witboek der Nederlandsche regeering 't memo randum van 1929 't Nederlandsche volk geruststelde, dat 'n kanaal met de ken merkende eigenschappen van 'n Moer dijkkanaal nooit, tegen welke concessie ook, zou worden toegestaan; c). en in het voorjaar van 1932 een storm van verontwaardiging door het Nederlandsche volk is gegaan na de ont hullingen van het Dagblad van N. Bra bant. Te midden dezer onzekerheid is 't, al dus spr. een verheugend feit, dat, indien niet alle voorteekenen bedriegen, er staat gevormd te worden een breed front in den lande positief wetend en willend te geven aan de Rijn-Schelde- verbinding een oplossing, die allereerst uiting is van een eigen nationale wel- vaartspolitiek, de historische souvereine rechten van Nederland op het gebied der tusschenwateren intacht handhaaft en aan Brabant en zijn bevolking geve zal de ontwikkelingsmogelijkheden, waarop zijn heden en zijn verleden het recht geven. Langs welke lijnen kan een een na tionale oplossing worden be reikt? Voorop blijve staan, dat Nederland eerlijk, in een sfeer van welgezind be grijpen van redelijke Belgische wen- schen, bereid blijve mede te werken aan een zoodanige oplossing, die in werke lijkheid de goede verstandhouding tus- schen beide nabuurvolken blijvend be vorderen zal. Nederland blijve bij alle verdere on derhandelingen in zake welke nieuwe R ij nS cheldeverbinding ook, onwrikbaar staan op en eische de er kenning van zijn onaantastbaar recht als duidelijk neergelegd in den tekst der tractaten van 1839. De van Belgische zijde steeds nog maar geponeerde stel ling dat het, zooa! niet naar de letter, dan toch naar den geest dier verdragen, recht heeft op de technisch beste en kortst denkbare verbinding met den Rijn, blijve ten krachtigste gerefuteerd. Noch uit de verdragen van 1839, noch uit de Rijnvaartsche, waarin ook de vaart van den Rijn naar België en om gekeerd werd opgenomen, noch uit de Rijnartikelen van het verdrag van Ver sailles is zelfs maar een schaduw van door A. W. v. E.v. R. 71. Een korte poos rookte zij zwijgend, toen wendde zij zich tot Fayre met een prettig lachje op haar alledaaösch gelaat. ,,lk was zooeven erg grof," zei ze. sPijt mij, maar ik had juist een ake lig kwartiertje achter den rug. Mr. Fay re, wat moeten wij nu doen?" r ay re keek haar diep ellendig aan. ,,Jk weet het niet," zei hij wanhopig. ,,lk moet Grey spreken. Daarna ik weet het niet." Hij verborig zijn gezicht in zijn han den. „Daarover kunnen wij niet beschik ken! zei miss Allen zacht. „Hoe arm zalig klein voelen wij menschen ons toch, als er groote dingen gebeuren! Dat ven, terwijl al het licht uit je leven is ontnomen! Ik wou, dat ik wist, wat te doen!" eindigde hij kortaf. Miss Alleen staarde hem verbaasd aan. „Hij zal toch natuurlijk in hooger be roep gaan?" „Dat denk ik wel, maar ik vrees, dat het niet veel helpen zal. Ik kan geen reden vinden, waarom het vonnis zou worden herzien. Kean pleitte schitte rend, maar de feiten spraken te sterk. Laat Cynthia daar niet op rekenen!" Zij praatten nog een poosje en daar na haastte Fayre zich naar zijn hotel terug, in de hoop er Grey te vinden. De procureur wachtte in hun ge meenschappelijke zitkamer op hem. „Sir Edward Ls naar de stad terugge gaan," zei hij. „Hij koP niet wachten. Hij zei, dat ik u moest zeggen, dat het hem speet u niet te hebben getroffen. Hij is ziek van deze zaak. Ik heb nog nnntf inmunH rfnn Hm rr r\ r» iron s^ueuren! uai van uclc laai, in. ueu uug kind daar boven, dat nog geen levens- j nooit iemand gezien, die zoo van zijn ervaring heeft, om haar te leiden, heeft stuk was, omdat hij een zaak verloren nu te doen met iets oneindigs jgrooters, i had!" dan ik ooit gekend heb, en ik kan haar „U gaat zeker in hooger beroep?" niet helpen. Zij moet haar eigen weg nu „Natuurlijk, maar ik verwacht er niet (Ingez. Med.) gaan, mr, Fayre! Op mijn woord, ik ge loof, dat ik wel in de plaats van Leslie zou willen zvm „Ik ook, antwoordde Fayre, terwijl hij opstond. „Dat is niet de eerste keer, dat hij den dood voor oogen heeft, en hoe ouder ik word, hoe meer ik mij be- j veel van en sir Edward ook niet. Fayre keek hem strak aan. „Wat is, eerlijk gesproken, uw mee ning?" vroeg hij. Grey aarzelde even en antwoordde toen openhartig: „Ik geloof, dat het hopeloos is. Al- "wrc; HlWi lrv II11J üe- „IK gCIUOI, aai IICI IlOpfcïlüOiS IS. AAJ." gin af te vragen, of die Wel zoo erg is, leen door een wonder kan Leslie nog als wi; denken. Maar voort te blijven le- gered worden." „Zoodat het hooger beroep eenvoudig geheel onnoodig angst bezorgt aan twee menschen, die al meer dan hun deel van het lijden hebben gehaa/'" „Zoo kunt u het noemen," antwoordde Grey kort. „Het is evenwel zijn laatste kans, en wij mogen die niet laten loo- pen!" Fayre knikte nadenkend. „Ik reis met u mee," zei hij. „Heb ik nog tijd om te pakken?" „Ruim. Ik «Ja Leslie opzoeken. Ik hoopte dat u hier zoudt blijven, en hem dan zoudt willen spreken, voordat hij wordt weggebracht Ik denk, dat ik dat wel gedaan kan krijgen, en het zou hem nu veel goed doen." Fayre's gelaat werd nog verdrie tiger, maar hij klemde de lippen vast opeen. „Het spijt mij," zei hij op vasten toon, „maar ik moet op staanden voet naar de stad. Als ik kon, zou ik blijven, en in elk geval kom ik later terulgj." Grey trok de wenkbrauwen op. „Wat bent u van plan?" vroeg hij. „Dat weet ik niet. Ik wou bij God, dat ik het wist," antwoordde Fayre, ter wijl hij in zijn kamer verdween om zijn koËer te pakken. Vroeg in den mo-gen kwam hij en Grey in Londen aan. Fayre reed dade lijk door naar zijn club en dwong zich zelf tot een paar wen rust. maar hü sliep niet, en om negen uur had hij zich gebaad en ontbeten en was hij op weg zoodanig recht voor België, van zooda- nigen plicht van Nederland te constru- eeren. Spr. behandelde hierop de onaan vaardbare compensaties van Belgi schen kant. De Belgische stelling van een recht op zoodanige RijnSchelde-verbinding doet uiteraard tevens dienst om van Belgische zijde igeen compensatie-ver plichting tegenover Nederland te erken nen voor het toestaan van een verbeter de verbinding. Als compensaties zijn wel eens genoemd een betere verbinding Luik—'Maastricht en vooral de afschaf fing van het complex fiscaal-protectionis tische maatregelen, waarmede België in samenwerking met Frankrijk sinds den oorlog bezig is het Rijnverkeer van Rotterdam af te leiden, en naar Ant werpen te voeren. Nederland kan evenwel nimmer de afschaffing als compensaties aanvaar den, tegenover de vervulling van Bel gische wenschen in zake de Rijn Schelde-verbinding. Daarnaast blijft het taak om tegen over de simpele voorstelling van zaken van Belgische zijde, als gold het hier al leen het Igeven van een gemakkelijker en veiliger vaarweg, er op te blijven wijzen, dat de materie van het kanaal in het Westen vopr ons heel wat belang rijker aspecten heeft dan alleen die van 'n tgjemakkelijken en veiligen vaarweg vragen. Het langs kunstmatigen weg Antwerpen maken tot Rijnmond be- teekent kunstmatig afleiden van het Rijnverkeer van onze Nederlandsche zeehavens Rotterdam en Amsterdam, beteekent aantasten van een hoofdbron van onze volkswelvaart, komt neer op een defunctionneeren van onze oude vrachtvarende positie in het Deltage bied, een positie, die toch reeds èn van Duitsche èn van FranschBelgische zij de met allerlei middelen wordt aange tast. Antwerpen heeft het niet noodig; het is groot geworden met en door een geheel ander karakter van zijn haven dan Rotterdam. Antwerpen evenwel, krachtig gesteund door de centrale re geering, hetgieen wij hier niet kunnen ge tuigen, wil bovendien ook nog Rijnha ven en massagoedhaven worden, waar voor het zich trouwens reeds outilleert, in afwachting van de nieuwe verbinding. Laat heel Nederland, zoo besloot mr. Baars zich stellen, in het bewustzijn van eigen kracht en energie, achter een eigen zelfbewust zelfstandigheidspoli- tiek. Laat de Nederlandsche regeering de eigen zeehavens bevoordeelen, (her ziening, desnoods afschaffing van de loodsgelden van uit zee), laten we het Scheldebelang van Nederland vergroo- ten door een zeehaven bij Bergen op Zoom te bevorderen en daardoor Noord Brabant en Zeeuwsch Vlaanderen beter op Rotterdam en Amsterdam oriëntee- ren eri laten we den Waterweg naar Maastricht voltooien in het belang van de vrachtvaart van Maastricht naar onze zeehavens en naar den Rijn. vervullen. Eerst heeft België getracht den eisch te baseeren op bestaande verdragen, maar dat standpunt heeft België niet kunnen volhouden. Daarna is veel gesproken over den slechten toe stand van *de bestaande waterverbin dingen en uit de toeneming van Rotter dams Rijnverkeer trachtte men te be wijzen, dat die slechte waterwegen het aan Antwerpen onmogelijk maakten om de concurrentie met Rotterdam vol te houden, zoodat het redelijkerwijze een Moerdijkkanaal verlangen kon. De redeneering is onjuist. De uitbreiding van 't Roterdamsche Rijnverkeer was 't gevolg van grootere transporten vein kolen stroomafwaarts en ertsen stroom opwaarts en op deze massagoederen had Rotterdam zich steeds toegelegd, 't Was daarvoor beter dan Antwerpen ge outilleerd en de voorsprong, dien Rot terdam wegens zijn geografische ligging ten opzichte van den Rijn geniet, kwam door de massagoederen sterk tot uiting. Van zijn eigen reeds bestaand Rijnver keer verloor Antwerpen echter niets van Rotterdam. Dat dit juist is, bleek na 1929, toen het verkeer van kolen en erts spoedig ontzaglijk verminderde. Dade lijk liep het Rotterdamsche Rijnverkeer even sterk terug en het Antwerpsche handhaafde zich veel beter Verbetering van de verbinding tus- schen Schelde en Rijn zou het evenwicht tusschen Antwerpen en Rotterdam ten aanzien van het Rijnverkeer nog meer verleggen in het voordeel van Antwer pen en zeer sterk zou een kanaal dat doen, dat de Antwerpsche havens ver bindt met het Hollandsch Diep zooals 't Moerdijkkana^l zou doen. Toch aan vaardt men ook te Rotterdam het Me morandum van 1929. Men voelt namelijk ook te Rotterdam veel voor een vriendschappelijke ver houding tot België en voor een welwil lende sfeer tusschen beide landen. Ondanks dit alles bleek in het voor jaar de Nederlandsche regeering toch weer van zins om aan België een Rijn- Schelde verbinding toe te staan, die de kenmerkende eigenschappen bezat van een Moerdijkkanaal. Het zou namelijk weer een gesloten kanaal naar de Ant werpsche haven zijn. Ook Noord-Brabbant verhief zijn stem daartegen op gronden van waterstaat kundigen aard en tevens omdat zoo'n kanaal Noord-Brabant voorgoed zou af sluiten van het zeefront, dat voor de verdere ontwikkeling der provincie van zoo uitermate groote waarde valt te achten. Daarbij kwam dan een argument van zeer groote beteekenis. Een Moer dijkkanaal of het kanaal, dat de regee ring in 1932 blijkbaar wenschte toe te staan, zou Noord-Brabant steeds meer oriënteeren op Antwerpen en deze pro vincie maken tot een vast deel van het achterdeel dier haven, economisch ge heel daarvan afhankelijk. Uit nationale overwegingen wenscht Noord-Brabant echter nauwere oriëntatie op Neder landsche havens, nauwere aansluiting aan het Noordelijk deel van Nederland. Dat is inderdaad een zeer heugelijk verschijnsel geweest. De heer Jan Schilthuis betoog de dat de vraag of en hoe de scheep vaartverbinding tusschen de Schelde en het gebied van den Rijn op Nederlandsch gebied verbeterd dient, slechts een van de zijden is van het vraagstuk van het afsluiten van een nieuw verdrag tus schen Nederland en België, België zou gaarne voor zijn havens, inzonderheid Antwerpen een betere verbinding met den Rijn verkrijgen, ten einde naar die haven meer Rijnverkeer te trekken. Dat is te begrijpen, maar toen België daartoe een kanaal eischte, dat groote Nederlandsche belangen schaadde, vloeide daaruit nog niet voort, dat Nederland dien eisch ook moest naar Kean's kantoor. Hoe vroeg hij ook was, Kean was er reeds en was hard aan het werk. Hij schoof zijn papieren terzijde, toen Fayre binnentrad en gintf hem tegemoet. „Ik dacht wel dat je zoudt komen," zei hij somber. „We zullen natuurlijk in hooger beroep gaan," Favre keek hem even doordringend aan, als hij Grey had aangekeken. „Met wat voor gevolg^?" Kean wond er geen doekjes om. jGeen enkel, als ik iets van de wet ken," zei hij. „Het spijt mij, Hatter, ik heb mij best gedaan!" Fayjre wendde zijn oogen niet van Kean af. „Dat kwam ik je vragen," zei hij langzaam. „Je hebt een schitterend plei dooi gehouden. Het was een prachtige verdediging, maar je faalde. Iedereen, behalve ik, moet gedacht hebben, dat je je uiterste best deed." Hij zweeg even, en Kean viel scherp in: „Ik heb harder gewerkt voor deze zaak, dan ik ooit in mijn leven gedaan heb." Fayre knikte. „Dat geef ik toe. Daar heb ik het niet over. Er zijn mij den laatsten tijd eenige dingen ter oore gekomen, die ik aan niemand verteld heb, zelfs niet aan Grey." Weer zweeg hij. Het viel hem zeer moeilijk woorden te vinden voor het Een aanvaardbaar plan- Uit de verschillende plannen, die bin nen het raam van het Memorandum van 1929 zijn opgebouwd, heeft zich ont wikkeld de wensch naar een open boe zem op de Westerschelde tot Bergen op Zoom met een daarvanuitgaand kanaal in Noordelijke richting onder .den ouden Noord Brabantschen wal niet verder dan Dintelsas, Daardoor behoudt Noord- Brabant zijn zeefront, wat, nu deze pro vincie het noodig acht voor zijn ver dere agrarische en industrieele ontwik keling als nationaal belang dient te wor den aanvaard. Verder kan door middel van dezen waterweg en enkele daarmee verband houdende eenvoudiger kanalen geen hij te zeégen had, en Kean deed geen moeite hem te helpen. „Sinds ik zekere dingen ontdekte," ging Fayre voort, „heb ik gevochten te gen de overtuiging dat jij Leslie van de verdenking hadt kunnen zuiveren, als je dat gewild hadt. Kun je me in de oogen kijken en ontkennen, dat je van het be gin af aan iets hebt verborgen gehou den, en dat je Leslie's verdediging op je nam, omdat je hem louter door je wel sprekendheid hoopte vrij te krijgen, zonder gedwongen te zijn die persoon te verraden?" Kean was naar het haardkleedje ge- loopen en scheen verdiept in de keus, van een cigarette uit de doos op den schoorstenmantel. „Ik weet niet, hoe je dat alles hebt ontdekt, zei hij eindelijk, „of wat je hebt meenen te ontdekken maar je hebt in één opzicht gelijk. Ik beschermde' ie mand." „Je hebt geprobeerd Leslie te redden, en dat is je niet gelukt," (ging Fayre halsstarrig voort. „Wat voor stappen denk je nu te nemen?" Kean aarzelde. „Voordat ik die vraag beantwoord," zei hij langzaam, „stel ik je voor open kaart te spelen. Wat weet je?" (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 5