TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE COURANT VAN MAANDAG 13 MAART 1933. No. 61. REDE VAN MR. D. FOCK, ALGEMEEN VOORZITTER DER LIBERALE STAATSPARTIJ „DE VRIJHEIDSBOND", OVER DEN POLITIEKEN TOESTAND. .LIBERALE STAATSPARTIJ. Zaterdagmiddag heeft mr. D. Fock, al gemeen voorzitter van de Liberale Staatspartij „De Vrijheidsbond de jaar vergadering geopend met het uitspreken van een politieke rede, waaraan het vol gende ontleend is. Vroeger dan aanvankelijk in ons voor nemen lag, zijn wij heden in Algemeene Vergadering bijeengekomen om onze laatste voorbereidingen voor de Kamer verkiezingen te treffen en den strijd voor onze liberale beginselen aan te bin den, het land in te trekken om aan de kiezers duidelijk te maken, dat thans naeer dan ooit zoo krachtig mogelijke vertegenwoordiging van de liberalen in de Tweede Kamer in het belang van land en volk is. De aanleiding tot de vervroeging van de Kamerverkiezingen is gelegen in het feit, dat de Regeering na de aanneming van de motie-Boon tot schorsing van de beraadslagingen over de wetsontwerpen tot heffing van rechtbanken en kanton gerechten tot ontbinding van de Twee de Kamer is overgegaan. De motie-Boon sprak in de eerste plaats als oordeel van de Kamer uit, dat bezuiniging op de kosten der rechtspleging en rechterlijke organisatie noodzakelijk en mogelijk is. In de twee de plaats echter sprak de motie uit, dat opheffing van vier rechtbanken en van een zoo groot aantal kantongerechten ongewenscht is. Hiertegenover verklaarde de Minister van Justitie, dat van het Kabinet niet was te verwachten, dat het in het gebrek aan medewerking, dat zich in de terzij destelling van de wetsontwerpen zou openbaren, zou kunnen berusten. Door deze verklaring van de Regeering werd het conflict geboren. Was deze echter gerechtvaardigd Naar mijne meening allerminst. Door bij deze zaak van betrekkelijk geringe beteekenis van de Kamer haar goedkeuring te willen afdwingen, stelde de Regeering aan de Kamer den eisch, dat deze afstand deed van haar goed recht om een concreet voorstel tot bezui niging op zijn eigen mérites te beoordee- len. Wij liberalen streven naar het be trachten van de uiterste zuinigheid bij den publieken dienst, maar wij behou den ons het recht voor om in de Kamer elk voorstel daartoe zelfstandig te on derzoeken en onze zelfstandigheid te genover een buiten ons om tot stand ge komen Regeering te bewaren. Wij hebben in de afgeloopen jaren met terdaad bewezen, die zelfstandigheid niet zóó op te vatten, dat daaruit zou volgen, dat wij tegenover deze Regee ring een oppositie quand même zouden moeten of willen voeren. Integendeel. Toen nu eenmaal door de onbegrijpe lijke houding van de Regeering het con flict met de Tweede Kamer tot een feit geworden was, mocht men terecht nieuwsgierig zijn naar de oplossing, wel ke de Regeering aan dit conflict zou ge ven. Bij deze Regeering schijnt nu een maal alles mogelijk te zijn en zoo heeft zij ook hiervoor de meest onmogelijk schijnende oplossing, die van Kameront binding, gekozen. In de vergadering van de Eerste Kamer heb ik gelegenheid ge had om uitvoerig uiteen te zetten, dat naar mijn meening de ontbinding niet had mogen plaats vinden, omdat er voor die ontbinding geen goede aanleiding bestond. Ik zal mij ertoe bepalen te constatee- ren, dat alle schrijvers over ons Staats recht het hierover eens zijn, dat ontbin ding alleen dan mag plaats hebben, wan neer er is een buitengewoon ernstige ge beurtenis, welke het contact tusschen kiezers en gekozenen heeft verbroken, zoodat het niet meer vaststaat, dat de Kamer inderdaad is een afspiegeling van de kiezers. En dan nog alleen, indien het gaat om een groot belang, om een groot beginsel, dat men wil doen triomfeeren, een groot beginsel, waarvan de toe komst van het land afhangt. Men zal toch moeilijk kunnen zeggen, dat de quaestie van opheffing van enkele rechtbanken en kantongerechten hieronder valt. Met groote verwondering heb ik ech ter van het advies van den Ministerraad aan de Koningin kennis genomen, omdat daarin een zinsnede voorkomt. Over de tekortkomingen van deze Re geering wil ik thans echter niet spreken, omdat dit geen zin heeft, nu vaststaat, dat dit Kabinet bij het openen van de stembus van 26 April zijn portefeuilles ter beschikking zal stellen. Zij heeft door de Kamerontbinding aan de Tweede Kamer het gezag ontnomen, om verder te oordeelen over het optre den van de Regeering, dit ook naar aan leiding van de gebeurtenissen op de vloot in Nederlandsch-Indië. En tegenover de nieuwe Kamer kan zij zich niet meer verantwoorden, omdat zij dan niet meer zal bestaan. Het gebeurde op ,,de Ze ven Provinciën" had haar toch zeker moeten weerhouden om Regeering en Kamer in zoo'n onmogelijke positie te brengen, maar het schijnt, dat zelfs deze droeve gebeurtenis niet in staat geweest is om dit rechts georiënteerd extra-par lementair Kabinet te doen beseffen, wat in zulke omstandigheden het volk van zijn Regeering verwachtDit neemt in- tusschen niet weg, dat wij de door de Regeering tegenover de muiters aange nomen houding volkomen goedkeuren. Wij betreuren het evenzeer als wie ook, dat de muiters door hun houding het noodzakelijk hebben gemaakt, dat er menschenlevens verloren zijn gegaan. Maar die muiters hebben alleen en uitsluitend mèt degenen, die hen hebben opgestookt en hebben opgeruid, de schuld, dat er bloed is vergoten; zij hebben daarvoor de volle verantwoordelijkheid. Droef is het gebeurde in Indië, maar droef stemt het ons ook, dat hier in Ne derland het ontoelaatbare optreden der muiters en de onduldbare aanranding van het Nederlandsche Staatsgezag niet niet onmiddellijk door iedereen is afge keurd. Van de beroepsopruiers, zooals de communisten niet schromen zich zelf te noemen, had men niet anders kunnen verwachten, maar de houding, die men in sociaal-democratische krin gen tegenover deze gezagsondermijning heeft aangenomen en de meer dan er gerlijke bewoordingen, waarin de arbeiderspers zich daarover heeft uitgelaten, hebben weer eens te meer doen zien, dat op de sociaal-democraten in Nederland voor de handhaving van orde en gezag niet valt te rekenen. Met voldoening mag worden gecon stateerd, dat in den Volksraad van alle zijde vrij algemeen is verklaard, dat men het misdadig bedrijf van de muiters in ieder geval ten sterkste afkeurde, en dat men ten deze geheel aan de zijde van de Regeering staat. De eisch van handhaving van het ge zag hoort men tegenwoordig van ver schillende zijden stellen en daarom is 't noodzakelijk, teneinde begripsverwar ring tegen te gaan, duidelijk te zeggen, wat wij onder dit gezag verstaan. Wan neer wij spreken over gezag, bedoelen wij het gezag van de overheid in de con- stitutioneele monarchie. Dat wil dus zeggen, dat wij erkennen het eigen recht van de overheid, aan wie de uitvoeren de macht toekomt, terwijl de wetgeven de macht aan de overheid en het par lement te zamen is toegekend. Deze onderscheiding brengt met zich, dat de volksvertegenwoordiging .dus wat de uitvoerende macht betreft, alleen de taak heeft van controle, maar zij zich geen medezeggenschap op het gebied van de uitvoerende macht mag aanma tigen. Wij stellen ons tegenover hen, die aan de overheid gezag toekennen zon der dat deze verplicht zou zijn tot het afleggen van verantwoording tegenover de volksvertegenwoordiging. Het ver schil in deze tusschen onze opvattingen en die der fascisten is, dat wij wenschen een krachtig gezag van de Regeering met de plicht van deze om tegenover de volksvertegen woordiging verantwoording af te leg gen, terwijl de fascistische leer ook een sterk overheidsgezag kent, doch hieraan niet de plicht van de Regeering ver bindt, om het volk daarvan rekenschap te geven. Nogmaals zou ik er met klem op wil len wijzen, dat wie zich niet onvoor waardelijk neerlegt bij op rechtmatige wijze tot stand gekomen wetten en wie op illegale wijze zich verzet tegen het gezag van de overheid, den democrati- schen weg vérlaat en de baan vrijmaakt voor de dictatuur. Het is echter niet voldoende om van de Regeering te eischen een krachtige handhaving van het gezag, doch zij, die dit terecht eischen, zijn ook verplicht er voor te zorgen, dat het gezag, tevens de middelen heeft om ten allen tijde dat gezag te handhaven. Alle bedenkelijke elementen en alle schadelijke invloeden zullen uit de weermacht moeten wordèn geweerd en alles wat het gezag in de weermacht ondermijnt zal moeten worden gekeerd. Daarnevens zullen alle vrijwillige po gingen van goedgezinde burgers om 't wettige gezag te schragen, moeten wor den gesteund. De Bijzondere Vrijwil lige Landstorm en de Burgerwachten zullen dus evenals tot nu toe op onze waardeering en steun kunnen rekenen. Juist in de moeilijke omstandigheden waarin wij tegenwoordig, ook op eco nomisch gebied, leven, is het gevaar voor verstoring van orde en rust groo- ter dan ooit, omdat beroepsopruiers en helaas niet alleen zij, maar ook die genen, die van elke ontevredenheid ge bruik makèn om de grondslagen van de tegenwoordige maatschappij aan te tas ten dezen tijd benutten om alle ge zag te ondermijnen. Naast de handhaving van een krachtig gezag zijn er nog andere onderwerpen, j die aan de orde zijn en waaraan aan dacht moet worden geschonken. Wan- neer wij naar de redevoeringen luiste- ren, welke dr. Colijn in verschillende deelen van het land houdt, doen wij dat met genoegen, omdat hij veel zegt 1 dat ipteressant en juist is, maar wij we ten door die redevoeringen niet, hoe hij en zijn politieke vrienden, die met ihem worden gekozen, wanneer vele stemmen op hem worden uitgebracht denken over verschillende onderwer pen van groot belang, welke in behan deling zijn of zullen komen. Wij weten niet, hoe dr. Colijn en zijn vrienden den ken over de radioquaestie, waarin zij de Regeering hebben gesteund en waardoor ons gegeven zijn de onbil lijke zendtijdverdeeling en de bedenke lijke uitzendingen van de V.A.R.A. (Teun de Klepperman, de zoovele andere) Dorpsbarbier en an revolutionairen aard, welke nu door de lucht vliegen. Wij weten niet hoe dr. Colijn en zijn vrienden denken over de ernstige fou ten in de winkelsluitingswet, waaraan zij hun stem hebben gegeven en waarvan zij de inwerkingtreding niettegenstaande de aangevoerde be zwaren hebben helpen bevorderen. Ik zou nog meer kunnen noemen, maar wil vooral nog één zaak naar voren bren gen, die zeker niet piag worden verge ten. Hoe zijn de opvattingen van dr. Colijn en zijn vrienden omtrent de wijze waarop wij met onzen zuidelijken na buur tot overeenstemming zullen moe ten geraken in het bijzonder over de Rijn-Scheldeverbinding? Het vorige jaar mocht ik in Uw mid den opmerken, dat men met bezorgd heid op dit punt de toekomst tegemoet moest zien. Weliswaar was toen juist uit een rede van den Minister van Bui- tenlandsche Zaken in de Eerste Kamer der Staten-Generaal gebleken, dat in deze parlementaire periode geen trac- taat tusschen België en Nederland meer zou worden vocrge.egd en althans zeker niet zou kunnen tot stand komen, maar daarmede is deze quaestie niet af gedaan. Integendeel zij is nog steeds hangende. Ik vertrouw, dat het Nederlandsche volk niet zoozeer met blindheid zal zijn geslagen, dat het in blind vertrouwen de economische positie, die de natuur aan ons land heeft gegeven, zal laten verzwakken. Met klem wil ik den na druk leggen op deze groote belangen, die voor ons Nederlandsche volk bij deze verkiezingen op het spel staan, en ik houd mij ervan overtuigd, dat de ver tegenwoordigers van ons liberaal volk, even eensgezind als de vorige keer, op de bres zullen staan voor onze nationale welvaart. Men moge hieruit de les trekken, van welk een buitengemeen belang het is, dat het getal onzer liberale vertegen woordigers in de Tweede Kamer zoo groot mogelijk wordt en aan welke ge varen men zich blootstelt indien men niet eensgezind elke versnippering van stemmen tracht te voorkomen, want aan een „nationaal herstel van een in deze quaestie gevallen votum valt niet te denken. Zij, die het Verbond tot Nationaal Herstel hebben opgericht en de manifesten van dat Verbond rondzenden, zijn bezield met de beste bedoelingen, maar zij mo gen den verstandigen raad uit een ma nifest van de Indische ingezetenen om de versnippering niet te verergeren, wel ernstig overwegen en ter harte ne men! Als men aan de volksvertegenwoordi ging denkt, moge men van meening ver schillen over de vraag, op welke wijze de samenstelling van het parlement het best zou kunnen geschieden; men moge de meening zijn toegedaan, dat ons te genwoordig stelsel van evenredige ver tegenwoordiging met het stemmen op lijsten in plaats van op personen ten eenenmale verkeerd werkt; men mo ge het zoeken in andere richting, nie mand onzer zal ontkennen, dat in ieder geval de wetgevende bevoegdheid van de volksvertegenwoordiging, hoe dan ook samengesteld, en hare controle zul len moeten blijven gehandhaafd. Alleen op deze wijze toch is het op den duur mogelijk om, zonder groote botsingen, te komen tot een wetgeving en bestuur, waaronder het Nederland sche Volk in rust en vrede kan werken voor zijn bestaan. De leden der volksvertegenwoordiging moeten zelfstandig, zonder ruggespraak met hun kiezers, hun stem uitbrengen. Zij mogen niet door partijfederaties zich laten dwingen tot een oordeel, dat met hun eigen oordeel in strijd is. Het spreekt haast vanzelf, dat geen eenstem migheid bestaan, op welke wijze de be langen van het Nederlandsche voJk het beste worden behartigd; het groote aan- j tal partijen, dat wij in Nederland ken- j nen, is hiervan een sprekend bewijs. Maar er worde nog eens ernstig te gen gewaarschuwd, zooals Groen van Prinsterer het deed, dat het aanhangen van partijen niet mocht ontaarden in partijschap, en het Duitschland van onze dagen toont duidelijk aan, waartoe men komt, indien men dezen weg opgaat. Het wordt dan een felle strijd, een strijd op leven en dood tusschen de in partij schappen verdeelde burgers. Op dezen weg voortgaande, komt men tot den burgeroorlog. Daarom kan niet krachtig genoeg stel ling worden genomen tegen dergelijk drijven. Wij, Liberalen, eischen daartegenover als beginsel van maatschappelijke sa menleving de eerbiediging van de persoonlijke vrijheid en de waarborging van de volledige geestelijke en godsdienstige vrijheid. Deze erkenning van de waarde der in- dividueele persoonlijkheid en haar vrije ontplooiing, zal slechts bestaanbaar zijn in een democratisch bestuurden staat. Wij, Liberalen, aanvaarden de zedelijke normen van het Christendom als vasten grondslag der Europeesche samenleving. Wij zullen ons verzetten tegen eiken aanslag daarop. Nog steeds komt het ons juist voor, dat onze jeugd wordt opgeleid tot Christelijke en maat schappelijke deugden, zooals de Lager Onderwijswet sedert den tijd van Thor- becke reeds voorschrijft, maar ook ach ten wij het noodig, dat ons volk wordt gevormd tot vrije persoonlijkheden en dat de maatschappij niet wordt gedwon gen in het keurslijf van dogma's of uto pieën. Hierin staan wij tegenover alle andere partijen, die niet het rechte ver trouwen hebben in de krachten van de vrije persoonlijkheid, omdat om met prof. Gunning te spreken hun begin selen hen dwingen te gelooven in de ongelimiteerde heilsmacht der organi satie der reglementeering. Wat den algemeenen economischen toestand der wereld betreft: ik zie de toekomst somber in. Indien Duitschland, Engeland en Frankrijk blijven volharden in hun in de laatste tijden gevoerde han delspolitiek, dan zal een groot gedeelte van onzen uitvoer en meer in het bij zonder van onze veredelde bodempro ducten geen afzet meer kunnen vinden. Wij zullen dan met het wegvallen van deze afzetmogelijkheden moeten reke ning houden en daarom is het van be lang, tijdig het vraagstuk van de hervor ming van onzen bodemcultuur in oogen- schouw te nemen. En zoolang echter het vrije ruilver keer tusschen de volken niet bereikt is, zu len wij blijven medewerken aan steunmaatregelen ten behoeve van die bedrijven, welker voortbestaan in het belang van onze volkswelvaart wordt gevorderd, doch die door de handelsbelemmeringen van andere landen wordt bedreigd. Op het gebied van de overheidsfinan ciën zijn wij niet van anderen afhanke lijk, maar kunnen wij zelf de handen uit de mouw steken. Op dit gebied is tot heden nog berekkelijk weinig gedaan. Onze volkshuishouding is nog op te groo- ten leest geschoeid; de uitgaven van Rijk, Provincies en Gemeenten zijn nog niet aan ons zoozeer gedaalde volksinkomen aangepast. Al weet ik uit ervaring, dat het niet wel doenlijk is om in één enkel jaar tot een sluitende begrooting op lager niveau te komen, toch moet met ernst er naar worden ge streefd dit doel op korten termijn te bereiken. Het is een feit, dat in de af geloopen jaren de uitgaven van de Over heid in veel te sterke mate zijn geste- gen. Wij, Liberalen, hebben daartegen bij herhaling gewaarschuwd, doch men heeft ons bijna altijd alleen laten staan j en ons uitgekreten voor conservatief, reactionair en arbeiders- vijandelijk. Wij hebben dit gelaten gedragen in het volle besef, dat het ons niet aan sociaal gevoel ontbrak, doch dat wij het oog niet mochten sluiten voor het feit, dat alle sociale hervormingen, hoe wen- schelijk ook, in een euvel dreigen te verkeeren, wanneer zij niet met het noo- dige inzicht en de noodige omzichtigheid worden ingevoerd. Is bijvoorbeeld, zoo vraag ik mij af, de werkloosheid te on zent niet grooter dan ze behoefde te zijn door de in de laatste jaren gevoer- I de politiek? Herhaaldelijk hebben wij, Liberalen, ons verzet tegen de naar onze meening te hooge loonen in overheids dienst en in de beschutte bedrijven. Niet hebben wij dat gedaan, omdat wij niet aan ieder zoo hoog mogelijke loonen zouden gunnen, maar omdat nu eenmaal het ethisch wenschelijks wordt bepaald door het economisch mogelijke. En dat zoowel ons loonpeil, over het algemeen genomen, als onze levensstandaard na den val van de Engelsche en Scandina vische valuta's de hoogste zijn in Europa, staat vast en evenzoo kan men niet ont kennen, dat in onze maatschappij, waar een bepaald bedrag voor loonen be schikbaar is, handhaving van een hoog loonpeil in overheidsdienst en beschutte bedrijven beteekent inkrimping van de productie, vergrooting van de werkloos heid, het grootste kwaad in stoffelijk en moreel opzicht. Het verzet tegen loons verlaging in die bedrijven, waar 't loon peil nog aanmerkelijk ligt boven dat in het buitenland, gaat lijnrecht tegen het belang der arbeiders in. Daartegenover is loonsverlaging n voornaam middel om, zoo al niet de crisis te doen verdwijnen, dan toch de kwaadaardigheid harer ge volgen te beteugelen. Blijft alzoo de toestand op economisch gebied zorgwekkend, al zijn er ook en- kele lichtpunten in het verschiet, dan moet dit voor ons een spoorslag zijn om met inspanning van alle krachten den weg naar het herstel van de volkswel vaart in te slaan. Ons volksbestaan staat op het spel Al is het aantal communisten in ons land betrekkelijk gering, hun invloed mag toch niet worden onderschat, want zij zijn het, die onze sociaal-democraten meer en meer den revolutionairen weg opdrijven. De houding, die de vooraan staande sociaal-democraten en hun pers hebben aangenomen tegenover de mui terij op de „De Zeven Provinciën", is in strijd met alle begrip van democratie. Door haar houding heeft de S.D.A.P. zich echter in een dusdanige positie ge plaatst, dat op haar voor gemeenschap pelijk opbouwend werk niet valt te re kenen. Zij meent te kunnen volstaan met de schuld voor de tegenwoordige we reldcrisis te werpen op het kapitalisme, terwijl zij zelf geen enkelen uitweg uit de tegenwoordige moeilijke omstandig heden kan wijzen. Zij streeft naar socia lisatie, de geleidelijke collectiveering van de voortbrenging, en dit wel zooveel mogelijk door overheidsorganen. Hier door ontstaat een opvoeren van het loon in de door die organen geleide bedrij ven, hetgeen leidt tot een bevoorrech ting van sommige groepen werkers in onze maatschappij, tot vermeerdering van de werkloosheid en tot economisch onhoudbare tegenstellingen. Ook de in lateren tijd gepropageerde „planhuishou ding" is noch nationaal, noch internatio naal binnen zóó kort tijd te verwezen lijken, dat hiervan verbetering van de tegenwoordige moeilijke omstandigheden kan worden verwacht. Door zulke uto pieën te propageeren in plaats van mede te werken aan de instandhouding van onze nationale volkshuishouding, plaatst de S.D.A.P. zich ook buiten de gemeen schap. Werkt de S.D.A.P. dus op staatkundig terrein ontbindend en op economisch ge bied alleen destructief, ook op geestelijk terrein bevordert zij niet de eenheid van de natie, doch beweegt zij zich geheel in de sfeer van het sectarisme. Ik had reeds gelegenheid u er op te wijzen, hoe het kind reeds vroeg in de A. J. C. de partij wordt binnengeleid, hoe het In stituut voor Arbeidersontwikkeling aan de socialistische opvoeding verder werkt en hoe voorts de V.A.R.A. en de Arbei derspers den partijgenoot onder den voortdurenden invloed van de socialis tische propaganda moeten houden. Van hen is voor de nationale eenheid niets te verwachten! Ook de Roomsch-Katholieken gaan voort met onze volkseenheid steeds meer te verbreken. Moest ik het vorige jaar wijzen op de door de geestelijkheid uitgesproken wenschelijkheid van het uittreden der Roomsch-Katholieke jour nalisten uit den neutralen Nederland- schen Journalistenkring, thans is zulk een wenschelijkheid ook uitgesproken voor de Rotarybeweging en nog onlangs hebben wij kunnen lezen, dat ook Ka tholieke jongeren zich zullen moeten onttrekken aan een zoo sympathieke be weging als het Nationaal Jongeren Ver bond. Met leedwezen moet ik deze sympto men van ontbinding van onze volkseen heid thans weer vermelden. Evenals bij de verdeeling van den radio-zendtijd gaat het groepsbelang, het sectarisch be lang boven het algemeen belang. Jaren lang hebben wij Liberalen krachtens ons beginsel gepleit voor na tionale eenheid. Reeds in November 1925, bij den val van ons laatste parlementaire Kabinet, het Ministerie-Colijn, is het gebleken, dat er tegen een samenwerking van de drie partijen ter rechterzijde onoverkomelijke bezwaren bestaan. In de jaren nadien is ook herhaaldelijk ge bleken, dat men 't op tal van voorname punten van regeeringsbeleid ter rechter zijde niet eens was. In 1929 is het we derom onmogelijk gebleken een parle mentair Kabinet uit de drie rechtsche partijen samen te stellen en bij de ster venssponde van dit rechts georiënteerd extra-parlementair Kabinet haast prof. Aalberse zich te verklaren, dat de frac ties met het optreden van dit kabinet niets te maken hadden. Hieruit blijkt toch wel duidelijk, dat er geen voldoen de samenwerking meer is tusschen de partijen ter rechterzijde, dat de oude scheidslijn tusschen rechts en links is vervallen, en dat ons volk er recht op heeft, dat wij na de verkiezingen krijgen een krachtig parlementair ministerie op andere basis. Hoe dat toekomstige, naar ik hoop parlementaire, ministerie er uit zal zien, is thans met geen enkele mogelijkheid te zeggen. Wij wenschen ons thans niet uit te laten over de vraag, of wij aan eenig ministerie kunnen deelnemen; al leen kunnen wij thans reeds dit zeggen, dat wij in geen geval onze medewerking zullen verleenen aan een ministerie, waarin sociaal-democraten zitting heb ben. Wij wenschen een hecht en sterk ge zag, dat tevens over de hulpmiddelen, die voor een krachtige gezagsuitoefening noodig zijn, zal kunnen beschikken; wij wenschen, dat uit de weermacht alle bedenkelijke elementen zullen worden geweerd en dat de regeering op be trouwbare instrumenten voor de hand having van haar gezag zal kunnen re kenen. Wij wenschen verder een sluitende begrooting, vooral door een stelselma tige bezuiniging op de uitgaven, zij het ook, dat misschien tevens nog belasting- verhooging daarbij noodig zal zijn. Wij wenschen, dat de regeering met kracht zal streven naar het slechten van de tariefmuren, naar het doen verdwij nen van de handelsbelemmeringen en

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 5