TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE COURANT VAN MAANDAG 13 MAART 1933. No. 61.
REDE VAN MR. D. FOCK, ALGEMEEN VOORZITTER
DER LIBERALE STAATSPARTIJ „DE VRIJHEIDSBOND",
OVER DEN POLITIEKEN TOESTAND.
.LIBERALE STAATSPARTIJ.
Zaterdagmiddag heeft mr. D. Fock, al
gemeen voorzitter van de Liberale
Staatspartij „De Vrijheidsbond de jaar
vergadering geopend met het uitspreken
van een politieke rede, waaraan het vol
gende ontleend is.
Vroeger dan aanvankelijk in ons voor
nemen lag, zijn wij heden in Algemeene
Vergadering bijeengekomen om onze
laatste voorbereidingen voor de Kamer
verkiezingen te treffen en den strijd
voor onze liberale beginselen aan te bin
den, het land in te trekken om aan de
kiezers duidelijk te maken, dat thans
naeer dan ooit zoo krachtig mogelijke
vertegenwoordiging van de liberalen in
de Tweede Kamer
in het belang van land en volk is.
De aanleiding tot de vervroeging van
de Kamerverkiezingen is gelegen in het
feit, dat de Regeering na de aanneming
van de motie-Boon tot schorsing van de
beraadslagingen over de wetsontwerpen
tot heffing van rechtbanken en kanton
gerechten tot ontbinding van de Twee
de Kamer is overgegaan.
De motie-Boon sprak in de eerste
plaats als oordeel van de Kamer
uit, dat bezuiniging op de kosten der
rechtspleging en rechterlijke organisatie
noodzakelijk en mogelijk is. In de twee
de plaats echter sprak de motie uit, dat
opheffing van vier rechtbanken en van
een zoo groot aantal kantongerechten
ongewenscht is.
Hiertegenover verklaarde de Minister
van Justitie, dat van het Kabinet niet
was te verwachten, dat het in het gebrek
aan medewerking, dat zich in de terzij
destelling van de wetsontwerpen zou
openbaren, zou kunnen berusten. Door
deze verklaring van de Regeering werd
het conflict geboren. Was deze echter
gerechtvaardigd
Naar mijne meening allerminst.
Door bij deze zaak van betrekkelijk
geringe beteekenis van de Kamer haar
goedkeuring te willen afdwingen, stelde
de Regeering aan de Kamer den eisch,
dat deze afstand deed van haar goed
recht om een concreet voorstel tot bezui
niging op zijn eigen mérites te beoordee-
len.
Wij liberalen streven naar het be
trachten van de uiterste zuinigheid bij
den publieken dienst, maar wij behou
den ons het recht voor om in de Kamer
elk voorstel daartoe zelfstandig te on
derzoeken en onze zelfstandigheid te
genover een buiten ons om tot stand ge
komen Regeering te bewaren.
Wij hebben in de afgeloopen jaren met
terdaad bewezen, die zelfstandigheid
niet zóó op te vatten, dat daaruit zou
volgen, dat wij tegenover deze Regee
ring een oppositie quand même zouden
moeten of willen voeren. Integendeel.
Toen nu eenmaal door de onbegrijpe
lijke houding van de Regeering het con
flict met de Tweede Kamer tot een feit
geworden was, mocht men terecht
nieuwsgierig zijn naar de oplossing, wel
ke de Regeering aan dit conflict zou ge
ven. Bij deze Regeering schijnt nu een
maal alles mogelijk te zijn en zoo heeft
zij ook hiervoor de meest onmogelijk
schijnende oplossing, die van Kameront
binding, gekozen. In de vergadering van
de Eerste Kamer heb ik gelegenheid ge
had om uitvoerig uiteen te zetten, dat
naar mijn meening de ontbinding niet
had mogen plaats vinden, omdat er voor
die ontbinding
geen goede aanleiding bestond.
Ik zal mij ertoe bepalen te constatee-
ren, dat alle schrijvers over ons Staats
recht het hierover eens zijn, dat ontbin
ding alleen dan mag plaats hebben, wan
neer er is een buitengewoon ernstige ge
beurtenis, welke het contact tusschen
kiezers en gekozenen heeft verbroken,
zoodat het niet meer vaststaat, dat de
Kamer inderdaad is een afspiegeling van
de kiezers. En dan nog alleen, indien het
gaat om een groot belang, om een groot
beginsel, dat men wil doen triomfeeren,
een groot beginsel, waarvan de toe
komst van het land afhangt. Men zal toch
moeilijk kunnen zeggen, dat de quaestie
van opheffing van enkele rechtbanken
en kantongerechten hieronder valt.
Met groote verwondering heb ik ech
ter van het advies van den Ministerraad
aan de Koningin kennis genomen, omdat
daarin een zinsnede voorkomt.
Over de tekortkomingen van deze Re
geering wil ik thans echter niet spreken,
omdat dit geen zin heeft, nu vaststaat,
dat dit Kabinet bij het openen van de
stembus van 26 April zijn portefeuilles
ter beschikking zal stellen.
Zij heeft door de Kamerontbinding aan
de Tweede Kamer het gezag ontnomen,
om verder te oordeelen over het optre
den van de Regeering, dit ook naar aan
leiding van
de gebeurtenissen op de vloot
in Nederlandsch-Indië. En tegenover de
nieuwe Kamer kan zij zich niet meer
verantwoorden, omdat zij dan niet meer
zal bestaan. Het gebeurde op ,,de Ze
ven Provinciën" had haar toch zeker
moeten weerhouden om Regeering en
Kamer in zoo'n onmogelijke positie te
brengen, maar het schijnt, dat zelfs deze
droeve gebeurtenis niet in staat geweest
is om dit rechts georiënteerd extra-par
lementair Kabinet te doen beseffen, wat
in zulke omstandigheden het volk van
zijn Regeering verwachtDit neemt in-
tusschen niet weg, dat wij de door de
Regeering tegenover de muiters aange
nomen houding volkomen goedkeuren.
Wij betreuren het evenzeer als wie ook,
dat de muiters door hun houding het
noodzakelijk hebben gemaakt, dat er
menschenlevens verloren zijn gegaan.
Maar die muiters hebben
alleen en uitsluitend mèt degenen, die
hen hebben opgestookt
en hebben opgeruid, de schuld, dat er
bloed is vergoten; zij hebben daarvoor
de volle verantwoordelijkheid.
Droef is het gebeurde in Indië, maar
droef stemt het ons ook, dat hier in Ne
derland het ontoelaatbare optreden der
muiters en de onduldbare aanranding
van het Nederlandsche Staatsgezag niet
niet onmiddellijk door iedereen is afge
keurd. Van de beroepsopruiers, zooals
de communisten niet schromen zich
zelf te noemen, had men niet anders
kunnen verwachten, maar de houding,
die men in sociaal-democratische krin
gen tegenover deze gezagsondermijning
heeft aangenomen en de meer dan er
gerlijke bewoordingen, waarin
de arbeiderspers
zich daarover heeft uitgelaten, hebben
weer eens te meer doen zien, dat op de
sociaal-democraten in Nederland voor
de handhaving van orde en gezag niet
valt te rekenen.
Met voldoening mag worden gecon
stateerd, dat in den Volksraad van alle
zijde vrij algemeen is verklaard, dat
men het misdadig bedrijf van de muiters
in ieder geval ten sterkste afkeurde, en
dat men ten deze geheel aan de zijde
van de Regeering staat.
De eisch van handhaving van het ge
zag hoort men tegenwoordig van ver
schillende zijden stellen en daarom is 't
noodzakelijk, teneinde begripsverwar
ring tegen te gaan, duidelijk te zeggen,
wat wij onder dit gezag verstaan. Wan
neer wij spreken over gezag, bedoelen
wij het gezag van de overheid in de con-
stitutioneele monarchie. Dat wil dus
zeggen, dat wij erkennen het eigen recht
van de overheid, aan wie de uitvoeren
de macht toekomt, terwijl de wetgeven
de macht aan de overheid en het par
lement te zamen is toegekend. Deze
onderscheiding brengt met zich, dat de
volksvertegenwoordiging .dus wat de
uitvoerende macht betreft, alleen de
taak heeft van controle, maar zij zich
geen medezeggenschap op het gebied
van de uitvoerende macht mag aanma
tigen.
Wij stellen ons tegenover hen, die
aan de overheid gezag toekennen zon
der dat deze verplicht zou zijn tot het
afleggen van verantwoording tegenover
de volksvertegenwoordiging. Het ver
schil in deze tusschen
onze opvattingen en die der
fascisten
is, dat wij wenschen een krachtig gezag
van de Regeering met de plicht van
deze om tegenover de volksvertegen
woordiging verantwoording af te leg
gen, terwijl de fascistische leer ook een
sterk overheidsgezag kent, doch hieraan
niet de plicht van de Regeering ver
bindt, om het volk daarvan rekenschap
te geven.
Nogmaals zou ik er met klem op wil
len wijzen, dat wie zich niet onvoor
waardelijk neerlegt bij op rechtmatige
wijze tot stand gekomen wetten en wie
op illegale wijze zich verzet tegen het
gezag van de overheid, den democrati-
schen weg vérlaat en de baan vrijmaakt
voor de dictatuur.
Het is echter niet voldoende om van
de Regeering te eischen een krachtige
handhaving van het gezag, doch zij, die
dit terecht eischen, zijn ook verplicht er
voor te zorgen, dat het gezag, tevens
de middelen heeft om ten allen tijde dat
gezag te handhaven.
Alle bedenkelijke elementen en alle
schadelijke invloeden zullen uit de
weermacht moeten wordèn geweerd en
alles wat het gezag in de weermacht
ondermijnt zal moeten worden gekeerd.
Daarnevens zullen alle vrijwillige po
gingen van goedgezinde burgers om 't
wettige gezag te schragen, moeten wor
den gesteund. De Bijzondere Vrijwil
lige Landstorm en de Burgerwachten
zullen dus evenals tot nu toe op onze
waardeering en steun kunnen rekenen.
Juist in de moeilijke omstandigheden
waarin wij tegenwoordig, ook op eco
nomisch gebied, leven, is het gevaar
voor verstoring van orde en rust groo-
ter dan ooit, omdat beroepsopruiers
en helaas niet alleen zij, maar ook die
genen, die van elke ontevredenheid ge
bruik makèn om de grondslagen van de
tegenwoordige maatschappij aan te tas
ten dezen tijd benutten om alle ge
zag te ondermijnen.
Naast de handhaving van een krachtig
gezag zijn er nog andere onderwerpen, j
die aan de orde zijn en waaraan aan
dacht moet worden geschonken. Wan-
neer wij naar de redevoeringen luiste-
ren, welke dr. Colijn in verschillende
deelen van het land houdt, doen wij
dat met genoegen, omdat hij veel zegt 1
dat ipteressant en juist is, maar wij we
ten door die redevoeringen niet, hoe
hij en zijn politieke vrienden, die met
ihem worden gekozen, wanneer vele
stemmen op hem worden uitgebracht
denken over verschillende onderwer
pen van groot belang, welke in behan
deling zijn of zullen komen. Wij weten
niet, hoe dr. Colijn en zijn vrienden den
ken over
de radioquaestie,
waarin zij de Regeering hebben gesteund
en waardoor ons gegeven zijn de onbil
lijke zendtijdverdeeling en de bedenke
lijke uitzendingen van de V.A.R.A. (Teun
de Klepperman, de
zoovele andere)
Dorpsbarbier en
an revolutionairen
aard, welke nu door de lucht vliegen.
Wij weten niet hoe dr. Colijn en zijn
vrienden denken over de ernstige fou
ten in de
winkelsluitingswet,
waaraan zij hun stem hebben gegeven
en waarvan zij de inwerkingtreding
niettegenstaande de aangevoerde be
zwaren hebben helpen bevorderen. Ik
zou nog meer kunnen noemen, maar wil
vooral nog één zaak naar voren bren
gen, die zeker niet piag worden verge
ten. Hoe zijn de opvattingen van dr.
Colijn en zijn vrienden omtrent de wijze
waarop wij met onzen zuidelijken na
buur tot overeenstemming zullen moe
ten geraken in het bijzonder over de
Rijn-Scheldeverbinding?
Het vorige jaar mocht ik in Uw mid
den opmerken, dat men met bezorgd
heid op dit punt de toekomst tegemoet
moest zien. Weliswaar was toen juist
uit een rede van den Minister van Bui-
tenlandsche Zaken in de Eerste Kamer
der Staten-Generaal gebleken, dat in
deze parlementaire periode geen trac-
taat tusschen België en Nederland
meer zou worden vocrge.egd en althans
zeker niet zou kunnen tot stand komen,
maar daarmede is deze quaestie niet af
gedaan. Integendeel zij is nog steeds
hangende.
Ik vertrouw, dat het Nederlandsche
volk niet zoozeer met blindheid zal zijn
geslagen, dat het in blind vertrouwen
de economische positie, die de natuur
aan ons land heeft gegeven, zal laten
verzwakken. Met klem wil ik den na
druk leggen op deze groote belangen,
die voor ons Nederlandsche volk bij
deze verkiezingen op het spel staan, en
ik houd mij ervan overtuigd, dat de ver
tegenwoordigers van ons liberaal volk,
even eensgezind als de vorige keer, op
de bres zullen staan
voor onze nationale welvaart.
Men moge hieruit de les trekken, van
welk een buitengemeen belang het is,
dat het getal onzer liberale vertegen
woordigers in de Tweede Kamer zoo
groot mogelijk wordt en aan welke ge
varen men zich blootstelt indien men
niet eensgezind elke versnippering van
stemmen tracht te voorkomen, want aan
een „nationaal herstel van een in deze
quaestie gevallen votum valt niet te
denken.
Zij, die het
Verbond tot Nationaal Herstel
hebben opgericht en de manifesten van
dat Verbond rondzenden, zijn bezield
met de beste bedoelingen, maar zij mo
gen den verstandigen raad uit een ma
nifest van de Indische ingezetenen om
de versnippering niet te verergeren,
wel ernstig overwegen en ter harte ne
men!
Als men aan de volksvertegenwoordi
ging denkt, moge men van meening ver
schillen over de vraag, op welke wijze
de samenstelling van het parlement het
best zou kunnen geschieden; men moge
de meening zijn toegedaan, dat ons te
genwoordig stelsel van evenredige ver
tegenwoordiging met
het stemmen op lijsten in plaats van
op personen
ten eenenmale verkeerd werkt; men mo
ge het zoeken in andere richting, nie
mand onzer zal ontkennen, dat in ieder
geval de wetgevende bevoegdheid van
de volksvertegenwoordiging, hoe dan
ook samengesteld, en hare controle zul
len moeten blijven gehandhaafd.
Alleen op deze wijze toch is het op
den duur mogelijk om, zonder groote
botsingen, te komen tot een wetgeving
en bestuur, waaronder het Nederland
sche Volk in rust en vrede kan werken
voor zijn bestaan.
De leden der volksvertegenwoordiging
moeten zelfstandig, zonder ruggespraak
met hun kiezers, hun stem uitbrengen.
Zij mogen niet door partijfederaties zich
laten dwingen tot een oordeel, dat met
hun eigen oordeel in strijd is. Het
spreekt haast vanzelf, dat geen eenstem
migheid bestaan, op welke wijze de be
langen van het Nederlandsche voJk het
beste worden behartigd; het groote aan- j
tal partijen, dat wij in Nederland ken- j
nen, is hiervan een sprekend bewijs.
Maar er worde nog eens ernstig te
gen gewaarschuwd, zooals Groen van
Prinsterer het deed, dat het aanhangen
van partijen niet mocht ontaarden in
partijschap, en het Duitschland van onze
dagen toont duidelijk aan, waartoe men
komt, indien men dezen weg opgaat. Het
wordt dan een felle strijd, een strijd op
leven en dood tusschen de in partij
schappen verdeelde burgers.
Op dezen weg voortgaande, komt men
tot den burgeroorlog.
Daarom kan niet krachtig genoeg stel
ling worden genomen tegen dergelijk
drijven.
Wij, Liberalen, eischen daartegenover
als beginsel van maatschappelijke sa
menleving
de eerbiediging van de persoonlijke
vrijheid
en de waarborging van de volledige
geestelijke en godsdienstige vrijheid.
Deze erkenning van de waarde der in-
dividueele persoonlijkheid en haar vrije
ontplooiing, zal slechts bestaanbaar zijn
in een democratisch bestuurden staat.
Wij, Liberalen, aanvaarden
de zedelijke normen van het
Christendom
als vasten grondslag der Europeesche
samenleving. Wij zullen ons verzetten
tegen eiken aanslag daarop. Nog steeds
komt het ons juist voor, dat onze jeugd
wordt opgeleid tot Christelijke en maat
schappelijke deugden, zooals de Lager
Onderwijswet sedert den tijd van Thor-
becke reeds voorschrijft, maar ook ach
ten wij het noodig, dat ons volk wordt
gevormd tot vrije persoonlijkheden en
dat de maatschappij niet wordt gedwon
gen in het keurslijf van dogma's of uto
pieën. Hierin staan wij tegenover alle
andere partijen, die niet het rechte ver
trouwen hebben in de krachten van de
vrije persoonlijkheid, omdat om met
prof. Gunning te spreken hun begin
selen hen dwingen te gelooven in de
ongelimiteerde heilsmacht der organi
satie der reglementeering.
Wat den algemeenen economischen
toestand der wereld betreft: ik zie de
toekomst somber in. Indien Duitschland,
Engeland en Frankrijk blijven volharden
in hun in de laatste tijden gevoerde han
delspolitiek, dan zal een groot gedeelte
van onzen uitvoer en meer in het bij
zonder van onze veredelde bodempro
ducten geen afzet meer kunnen vinden.
Wij zullen dan met het wegvallen van
deze afzetmogelijkheden moeten reke
ning houden en daarom is het van be
lang, tijdig het vraagstuk van de hervor
ming van onzen bodemcultuur in oogen-
schouw te nemen.
En zoolang echter het vrije ruilver
keer tusschen de volken niet bereikt is,
zu len wij
blijven medewerken aan
steunmaatregelen
ten behoeve van die bedrijven, welker
voortbestaan in het belang van onze
volkswelvaart wordt gevorderd, doch
die door de handelsbelemmeringen van
andere landen wordt bedreigd.
Op het gebied van de overheidsfinan
ciën zijn wij niet van anderen afhanke
lijk, maar kunnen wij zelf de handen
uit de mouw steken. Op dit gebied is tot
heden nog berekkelijk weinig gedaan.
Onze volkshuishouding is nog op te groo-
ten leest geschoeid;
de uitgaven van Rijk, Provincies en
Gemeenten
zijn nog niet aan ons zoozeer gedaalde
volksinkomen aangepast. Al weet ik uit
ervaring, dat het niet wel doenlijk is
om in één enkel jaar tot een sluitende
begrooting op lager niveau te komen,
toch moet met ernst er naar worden ge
streefd dit doel op korten termijn te
bereiken. Het is een feit, dat in de af
geloopen jaren de uitgaven van de Over
heid in veel te sterke mate zijn geste-
gen.
Wij, Liberalen, hebben daartegen bij
herhaling gewaarschuwd, doch men
heeft ons bijna altijd alleen laten staan j
en ons uitgekreten voor
conservatief, reactionair en arbeiders-
vijandelijk.
Wij hebben dit gelaten gedragen in
het volle besef, dat het ons niet aan
sociaal gevoel ontbrak, doch dat wij het
oog niet mochten sluiten voor het feit,
dat alle sociale hervormingen, hoe wen-
schelijk ook, in een euvel dreigen te
verkeeren, wanneer zij niet met het noo-
dige inzicht en de noodige omzichtigheid
worden ingevoerd. Is bijvoorbeeld, zoo
vraag ik mij af, de werkloosheid te on
zent niet grooter dan ze behoefde te
zijn door de in de laatste jaren gevoer- I
de politiek? Herhaaldelijk hebben wij,
Liberalen, ons verzet tegen de naar onze
meening te hooge loonen in overheids
dienst en in de beschutte bedrijven. Niet
hebben wij dat gedaan, omdat wij niet
aan ieder zoo hoog mogelijke loonen
zouden gunnen, maar omdat nu eenmaal
het ethisch wenschelijks wordt bepaald
door het economisch mogelijke. En dat
zoowel ons loonpeil, over het algemeen
genomen, als onze levensstandaard na
den val van de Engelsche en Scandina
vische valuta's
de hoogste zijn in Europa,
staat vast en evenzoo kan men niet ont
kennen, dat in onze maatschappij, waar
een bepaald bedrag voor loonen be
schikbaar is, handhaving van een hoog
loonpeil in overheidsdienst en beschutte
bedrijven beteekent inkrimping van de
productie, vergrooting van de werkloos
heid, het grootste kwaad in stoffelijk en
moreel opzicht. Het verzet tegen loons
verlaging in die bedrijven, waar 't loon
peil nog aanmerkelijk ligt boven dat in
het buitenland, gaat lijnrecht tegen het
belang der arbeiders in. Daartegenover
is loonsverlaging n voornaam middel om,
zoo al niet de crisis te doen verdwijnen,
dan toch de kwaadaardigheid harer ge
volgen te beteugelen.
Blijft alzoo de toestand op economisch
gebied zorgwekkend, al zijn er ook en-
kele lichtpunten in het verschiet, dan
moet dit voor ons een spoorslag zijn om
met inspanning van alle krachten den
weg naar het herstel van de volkswel
vaart in te slaan.
Ons volksbestaan staat op het spel
Al is het aantal communisten in ons
land betrekkelijk gering, hun invloed
mag toch niet worden onderschat, want
zij zijn het, die onze sociaal-democraten
meer en meer den revolutionairen weg
opdrijven. De houding, die de vooraan
staande sociaal-democraten en hun pers
hebben aangenomen tegenover de mui
terij op de „De Zeven Provinciën", is in
strijd met alle begrip van democratie.
Door haar houding heeft de S.D.A.P.
zich echter in een dusdanige positie ge
plaatst, dat op haar voor gemeenschap
pelijk opbouwend werk niet valt te re
kenen. Zij meent te kunnen volstaan met
de schuld voor de tegenwoordige we
reldcrisis te werpen op het kapitalisme,
terwijl zij zelf geen enkelen uitweg uit
de tegenwoordige moeilijke omstandig
heden kan wijzen. Zij streeft naar socia
lisatie, de geleidelijke collectiveering
van de voortbrenging, en dit wel zooveel
mogelijk door overheidsorganen. Hier
door ontstaat een opvoeren van het loon
in de door die organen geleide bedrij
ven, hetgeen leidt tot een bevoorrech
ting van sommige groepen werkers in
onze maatschappij, tot vermeerdering
van de werkloosheid en tot economisch
onhoudbare tegenstellingen. Ook de in
lateren tijd gepropageerde „planhuishou
ding" is noch nationaal, noch internatio
naal binnen zóó kort tijd te verwezen
lijken, dat hiervan verbetering van de
tegenwoordige moeilijke omstandigheden
kan worden verwacht. Door zulke uto
pieën te propageeren in plaats van mede
te werken aan de instandhouding van
onze nationale volkshuishouding, plaatst
de S.D.A.P. zich ook buiten de gemeen
schap.
Werkt de S.D.A.P. dus op staatkundig
terrein ontbindend en op economisch ge
bied alleen destructief, ook op geestelijk
terrein bevordert zij niet de eenheid van
de natie, doch beweegt zij zich geheel
in de sfeer van het sectarisme. Ik had
reeds gelegenheid u er op te wijzen, hoe
het kind reeds vroeg in de A. J. C. de
partij wordt binnengeleid, hoe het In
stituut voor Arbeidersontwikkeling aan
de socialistische opvoeding verder werkt
en hoe voorts de V.A.R.A. en de Arbei
derspers den partijgenoot onder den
voortdurenden invloed van de socialis
tische propaganda moeten houden.
Van hen is voor de nationale eenheid
niets te verwachten!
Ook de Roomsch-Katholieken gaan
voort met onze volkseenheid steeds
meer te verbreken. Moest ik het vorige
jaar wijzen op de door de geestelijkheid
uitgesproken wenschelijkheid van het
uittreden der Roomsch-Katholieke jour
nalisten uit den neutralen Nederland-
schen Journalistenkring, thans is zulk
een wenschelijkheid ook uitgesproken
voor de Rotarybeweging en nog onlangs
hebben wij kunnen lezen, dat ook Ka
tholieke jongeren zich zullen moeten
onttrekken aan een zoo sympathieke be
weging als het Nationaal Jongeren Ver
bond.
Met leedwezen moet ik deze sympto
men van ontbinding van onze volkseen
heid thans weer vermelden. Evenals bij
de verdeeling van den radio-zendtijd
gaat het groepsbelang, het sectarisch be
lang boven het algemeen belang.
Jaren lang hebben wij Liberalen
krachtens ons beginsel gepleit voor na
tionale eenheid.
Reeds in November 1925, bij den val
van ons laatste parlementaire Kabinet,
het Ministerie-Colijn, is het gebleken,
dat er tegen een
samenwerking van de drie partijen
ter rechterzijde
onoverkomelijke bezwaren bestaan. In
de jaren nadien is ook herhaaldelijk ge
bleken, dat men 't op tal van voorname
punten van regeeringsbeleid ter rechter
zijde niet eens was. In 1929 is het we
derom onmogelijk gebleken een parle
mentair Kabinet uit de drie rechtsche
partijen samen te stellen en bij de ster
venssponde van dit rechts georiënteerd
extra-parlementair Kabinet haast prof.
Aalberse zich te verklaren, dat de frac
ties met het optreden van dit kabinet
niets te maken hadden. Hieruit blijkt
toch wel duidelijk, dat er geen voldoen
de samenwerking meer is tusschen de
partijen ter rechterzijde, dat de oude
scheidslijn tusschen rechts en links is
vervallen, en dat ons volk er recht op
heeft, dat wij na de verkiezingen krijgen
een krachtig parlementair ministerie op
andere basis.
Hoe dat toekomstige, naar ik hoop
parlementaire, ministerie er uit zal zien,
is thans met geen enkele mogelijkheid
te zeggen. Wij wenschen ons thans niet
uit te laten over de vraag, of wij aan
eenig ministerie kunnen deelnemen; al
leen kunnen wij thans reeds dit zeggen,
dat wij in geen geval onze medewerking
zullen verleenen aan een ministerie,
waarin sociaal-democraten zitting heb
ben.
Wij wenschen een hecht en sterk ge
zag, dat tevens over de hulpmiddelen,
die voor een krachtige gezagsuitoefening
noodig zijn, zal kunnen beschikken; wij
wenschen, dat uit de weermacht alle
bedenkelijke elementen zullen worden
geweerd en dat de regeering op be
trouwbare instrumenten voor de hand
having van haar gezag zal kunnen re
kenen.
Wij wenschen verder een sluitende
begrooting, vooral door een stelselma
tige bezuiniging op de uitgaven, zij het
ook, dat misschien tevens nog belasting-
verhooging daarbij noodig zal zijn.
Wij wenschen, dat de regeering met
kracht zal streven naar het slechten van
de tariefmuren, naar het doen verdwij
nen van de handelsbelemmeringen en