gjgegs ZEEUWSCH II SU ZONDAGSBLAD SMm EEN GRAPPIGE GESCHIEDENIS III VAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURAhTlll 18 Febr. 1933 m 10. 12. VOOR DE GROOTEREN. ZOO' DOMME DORA. Carla Hoog. RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER, VOOR GROOTEREN. 1. P Pepermunt. D u D VOOR KLEINEREN. (merel.) OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. X lo rij een zwemvogel. X 2o rij 'n lichaamsdeel. X 3o rij een drank. X. 4o rij iets, wat men in X elk huis vindt. X - 5o rij een jongensnaam. X 6o rij 'n vervoermiddel. X 7o rij een plaats in N.- X Brabant. X 8o rij een roofvogel. Jan Nagel. HET AFGODSBEELDJE. (Een bazar-geschiedenis uit Damascus). Verhaaltje op rijm 1. Jopie Big en Driesje Snuit Mochten eens van Moeder" uit. Samen gingen zij op stap Heel alleen Het was geen grap 2. Daar kwam buurman Krullestaart In zijn auto. Met een vaart Reed hij 't tweetal achterop, Tot op eens hij hard riep: Stop 3. Stap maar in. Ik moet naar stad Nee maar, wat een bof was dat iKrelis Krullestaart, hoezee Dolgraag gaan wij met je mee 4. Riep het tweetal juichend uit, Beiden met een glunder snuit. Voortdaar ging hetBig wat fijn Zoo uit rijden plots te zijn 5. Eerst reed Krelis naar vriend Spek, Zette d'auto voor diens hek. Meneer Spek trakteerde 't stel Op veel eikels, zei: Wel, Wel 6. Krelis, ben je weer in stad Wat verrassing is me dat Heel graag ga ik met je mee En hij stond al op de tree. Vein de auto, stapte in. Dat was net iets naar zijn zin Krelis zette d'auto aan En wou maar weer verder gaan. 8. Daar kwam Tante Stompsnoet nog, Weggeloopen van haar trog. En haar biggen, 'n stuk of acht, Had ze ook maar meegebracht Allen stapten in. Oh Oh Dringen jullie toch niet zoo Klonk 't benauwd uit eiken hoek, Joop vond 't net iets uit 'n boek. Voort daar reed de auto weer, Tot op eens.in éénen keer Alle varkens met elkaar Door den bodem zakten, maar. 11. Niemand was gevallen, hoor Allen renden steeds maar door. Loopen, loopen, dat elk deed; En 't was juist zoo vrees'lijk heet Hoe het afliep? 'k Weet het niet. Doet je dat misschien verdriet 'k Denk, ze hollen steeds nog door Maarik weet 't niet zeker, hoor Anneke leert sinds eenigen tijd pianospelen. Ze vindt het heerlijk en het allermooiste is nog, dat zij, nu Oma gauw jarig is, een quatre- mains met haar moeder instudeert. Ze vindt het bar gewichtig, dat zij met Moeder samen speelt en doet niets liever dan de quatre-mains instudeeren. Op school vertelt ze het aan de juffrouw en die kan best begrijpen, dat Anneke het heerlijk vindt. Dora, een meisje uit de klas, dat erg jaloersch van natuur is en nog geen pianoles krijgt, roept plotse ling uit: „Kind, heb toch niet zoon druk te 't Is ook wat, met je tweeën op één piano te spelen. Als ik later les krijg, speel ik veel liever een quatre-mains alleen, hoor vet koper S c h e 1de P e p e rm u n t stamper slurf eng t 2. Kangoeroe. Koe, groen, noga, roek, ark. z 0 U T O R E E N T E N T de 4. Kar, bonk, el; karbonkel. 1. Hei, kei, weit klei. 2. Spiegelei. 3. Een katje (aan een boom of struik.) 4. De kinderen zaten zo'et in de ka mer: elk met een boek. Kwam u schoenen koopen of al leen daar kijken? (musch, hoen en eend). Hij zal ijs ternauwernood kunnen bestellen. (lijster). Is deze gesp echt of nagemaakt? (specht). o 1. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt een heel gevaarlijk dier. 6, 7, 2, 1 is een jongensnaam. Een 2, 5, 4 is een kleedingstuk. 8, 3, 5, 6 is een metaal. 4, 5, 3, 8 kan gegeten worden. Een 4, 3, 1 moet dikwijls voor heete vuren staan. j 2. Begraven levensmiddelen. In een lange rij stonden meisjes te wachten. De halve trein was maar ver warmd. Tante Olga weet heelemaal niet, wanneer zij komen kan. Heeft Frederika asters bij ons gebracht? 3. Welk vaartuig kan men, als men het twee letters korter maakt, aan den voet dragen? 4. Mijn eerste is een verkorte meisjesnaam, mijn tweede de gebiedende wijs van een werk woord en mijn geheel een amb telijk gewaad. 1. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gele zen, de naam van een vrouw vof meisje. 9o rij een deel van een tafel of kast, lOo rij een berucht landvoogd uit de Va- derlandsche geschie denis. 2. Vul de rijmwoorden in: Wie kan geweldig blazen? Dat is meneer de Wind, Hij doet met al zijn grappen Vaak lachen menig Hij laat ze hollen, joelen, Ze hebben o zoo'n pret, Als vliegen gaan hun haren, Hun hoed en zelfs hun -! Ze hooren bij elkander: Meneer de Wind en Jeugd, Want hij verschaft 't jong-volkje Opnieuw steeds groote 3. Maak boomen van: paal nat Jet kaas n Opa lomp eb wig tel rur 4. Met a ben ik een deel van een boom, met e kan ik geluid ge ven, maar met o niet veel. Wie noemt de drie woorden? 'Macht of invloed? Wij leven wél in een wonder lijken tijd. Te wonderlijker door de vele tegenstrijdigheden, die het groote wereldtooneel ons biedt. Men zou het ook zóó kunnen zeg gen: onze tijd is de tijd van den strijd tusschen de tegenstellingen. Een enkel voorbeeld ter verduide lijking, Het woord „internationaal" doet opgeld. Legio is het aantal in ternationale bonden en vergade ringen. Men wil de groote mensch- heid zien als één geheel. Verschil len, welke eeuwen geheerscht heb ben, wil men uitvlakken, omdat ze de eenheid in haar komen belem meren. Internationale leuzen moe ten de goedgezinde menschen uit alle landen vereenigen. Men wil een internationale taal. En daar tegenover groeit in vele landen het nationale besef. Als een middel om uit den economischen nood te ko men, wil men dat ieder volk leere voor zichzelf zoo veel mogelijk te zorgen. Inderdaad tegen de golf van 't internationalisme streeft die van het nationalisme hoog op. Er is nu evenals in alle eeuwen in heel de wereld een streven naar de macht. De menschheid gaat steeds verder op den weg om heel de schepping te onderwerpen aan haar wil; aan haar macht. Wie wat verder gevorderd is op den levens weg, die herinnert zich den tijd, dat de mensch nog lang niet zoo vee! macht over de schepping had. Bepaalde groepen of partijen zoe ken de macht te verwerven om die naar eigen inzicht te gebruiken. En in het leven van de gezinnen, van de enkele personen zoekt de één macht uit' te oefenen over den ander. Dat begint al in de kinder kamer. Dat is absoluut niets om ons over te verwonderen. Zoo toch is het altijd geweest en zal het ook altijd blijven, 't Ligt op den bodem der menschelijke psyche en het welt steeds weer naar boven. Maar hoevelen vergeten, dat er een diepgaand verschil is tusschen macht en invloed. En ook hier weer treft op het schouwtooneel der wereld een tegenstelling. Ter wijl heel de wereld om zoo te zeg gen een jacht maakt naar de be geerlijke macht, zien we, hoe op het terrein der opvoeding in tegen stelling met vroeger dagen de in vloed hoogelijk wordt gewaar deerd. De huisvader David Coornveld met zijn gebiedend: gij zult, waarvoor heel 't gezin beefde, moest plaats maken voor den vaderlijken vriend van zijn kinderen. De onderwijzer, wiens woord vroeger de wet was in de school, welke wet, niet dan ten koste van straf overtreden mocht worden, moet niet minder inwer ken op het gevoel en het gezonc verstand van zijn leerlingen. Te veel wordt vergeten, dat er een groot verschil is tusschen macht en invloed. Men begeert de macht, omdat die duidelijk naar buiten uitstraalt en verwaarloost den invloed, omdat die zich niet ten troon verheft. Toch is niet zel den de invloed van deze twee de meeste. Omdat ze geestelijk is. De man, die door wondere gaven bei de heeft èn macht èn invloed de koning of de eenvoudige huisvader in zijn gezin, zal de macht zelden behoeven te gebrui ken, omdat hij den meerdere, den invloed, heeft. Tegenrden invloed van den geest kan niemand opbie den. Die gaat rustig door. Die „roept niet op de straten",; om de ze oude uitdrukking eens te ge bruiken, omdat men weet, dat die er is en voelt, dat die werkt, ook zonder dat hij roept. En daarom is die invloed van den goeden, wijzen, bezonnen mensch in kleine of grooter kring veel meer waard dan de macht, omdat men de macht aanvaarden moet, maar den invloed ondergaat, wijl die geestelijk is. In het cafétje naast den hoofdin gang van den bazar van Damascus zat, zooals meestal op dit uur in den laten namiddag, Ali Azis Mu hammad, en dronk er eenige be kertjes en rookte er nargileh, die in het café was gedeponeerd, veel bekijks had en voor iets heiligs gold. Want Ali Azis was een be roemd geleerde, die de geheime wetenschappen kende, en begon nen bij de Alepandrijnsche gno stieken en aangeland bij die meesters, wier werken gedeelte lijk op de Arabische verovering van Spanje in de middeleeuwsche wereld van Europa uitloopen, alles kende en alles gelezen had. Hij was een oud, met zorg gekleed heer met lange, grijze baard en droeg steeds het was kort vóór den Balkanoorlog een bijzonder mooie helroode en door deze kleur wat opvallend fez. Een straat-scène wekte de glim lachende opmerkzaamheid van den geleerde. Een wilde volksmenigte stortte zich uit de groote bazar- poort naar buiten, de straat op, met voorop een agent, die een on beschrijfelijk vuilen kerel bij den kraag had en met overtuigende kracht door elkaar schudde, ter wijl hij hem voortsleepte. Andere agenten renden nader bij; de opdringende menschen- massa werd weer den bazar inge duwd, terwijl ter zelfder tijd het den gevangene op raadselachtige wijze gelukte, zich te bevrijden. Hij stortte zich op het tafeltje, waar de geleerde zat, wierp deze een klein voorwerp in de schoot, werd toen opnieuw gegrepen en geboeid. Dit alles ging dermate snel, dat de geleerde niet eens de gelegenheid kreeg het voorwerp te bekijken, dat hem daar opeens was toegeworpen. Maar één der agen ten had het verloop waargenomen. Hij trad op Ali Azis toe, salueerde eerbiedig en wilde het voorwerp tot zich nemen. Ali Azis bekeek nu het corpus delicti. „Vriend", zei Ali Azis, „dit klei ne figuurtje hier heeft die arme duivel niet uit de bazaar gestolen. Geloof dat van mij, want ik ken alle antiquiteiten, die in den bazar te krijgen zijn. Het is een voor werp van veel beteekenis. Het zou goed zijn, als ik met den prefect daar eens over spreken kon." In dat moment geleidden ze den gevangene voorbij het tafeltje. De ze groette voorzoover hij daartoe in staat was, den geleerde zeer eerbiedig en sprak toen in een vreemde taal onder luid gejammer iets, dat de gerechtsdienaren niet verstonden, Eén van dezen sloeg hem met de vuist op den mond en men sleepte hem opnieuw verder. „Wat heeft de kerel gevloekt?" vroeg de agent, die bij Ali Azis ge bleven was. „Ik heb het niet precies ver staan, het was Tibetaansch. Laat mij het kleine beeldje; het is in ieder geval voor u beter". De ander was echter niet deze meening toegedaan, ja, men speur de aan hem, dat hij een plotselinge achterdocht tegen Azis ging koes teren. Zonder iets meer te zeggen, greep hij naar het figuurtje en ver wijderde er zich haastig mee. Azis keek hem na. „Dwaas als je eens wist, wat je meedraagt", zei hij zacht in zichzelf. Den volgenden dag werd hij bij den prefect der stad geroepen. In diens bureau geleid, zag hij dadelijk op de groote, ambtelijke tafel het figuurtje terug, dat een afgodsbeeldje voorstelde, in dwergachtige gedaante, met korte, dikke beentjes, en een kop, die één en al leelijke grijns uitdrukte. De prefect sprak, naar de Zede van het land, eerst eenige woorden over het mooie weer, informeerde naar de studie van den zeer ge- achten geleerde en bood hem een kop thee en cigaretten aan. Daar op eerst kwam hij tot de zaak: „Heel mal voor deze geschiede nis. De gevangene heeft eenige zij den stoffen uit den bazar gestolen. De belangstellende koopman was bij mij. Maar dit beeldje heeft hij blijkbaar niet gestolen. Toen ik hem vóór liet komen, begroette hij het als een god. Ook is de agent, die mij het gebracht heeft dezen nacht vermoord. Ik moet dit ten minste aannemen. Men vond hem in een nabij gelegen straatje dood, doch zonder éenig teeken van overval. „Ik heb den man gewaarschuwd" zei Azis, „maar hij wilde niet luisteren." De prefect zag den geleerde nu ook even achterdochtig aan. „Hoe kunt ge waarschuwen, Effendi, als ge niets wist van dat, wat in den nacht werd beraamd?" Azis glimlachte. „Inderdaad, daarvan wist ik niets, maar ik wist dat dit beeldje een demon is, dat in denzelfden vorm bij de Arabische magie voorkomt, die in Thibet een zekere rol speelt." „Maar mijn waarde", fluisterde de prefect hooghartig: „U wilt toch daarmee niet zeggen, dat u aan den onzin gelooft, dat daar met demonen en afgodsbeeldjes en dergelijk spul wordt gedreven? Wij leven toch in moderne tijden." „Natuurlijk", antwoordde de ge leerde, „maar niettemin kleven aan dezen afgodsbeeldjes zekere krachten, die wij Mana noemen, en het is niet uitgesloten, dat ze uitstralend werken op de omge ving. De dief was iemand uit Thi bet en, voor zoover ik uit zijn woorden kon opmaken, is dit zijn huis-god, dien hij, met een vloek op allen, die den god in het ver volg zouden bezitten, heeft voor zien. „Malligheid", zei de prefect, „Ik zal het figuurtje cadeau doen aan onzen wederzijdschen vriend, dr. Abdallah, den arts." „Het zal in elk geval voor u zeer voordeelig zijn", zei de an der. Hij besloot intusschen den dok ter te waarschuwen. Maar zijn bezoek, dat hij dezen in één der eerstvolgende dagen bracht, had geen resultaat. De dokter lachte hem uit. Men sprak daarna over allerlei andere dingen en aange zien beiden bevriend met elkaar waren, kwam het gesprek, wat eigenlijk in het Oosten niet ge bruikelijk is, zelfs niet bij ken nissen, op de familieleden van den arts. „Ja, ik ben gelukkig met mijn vrouw", zei Abdallah, „zij is be koorlijk, intelligent, beschaafd en zij helpt mij zelfs af en toe bij mijn werk. Wanneer er alleen maar niet die tante was! Ik heb die dame, die aan lager wal ge komen was, bij mij in huis moeten opnemen. Zij woont in de boven ste verdieping van onze konak. Ondanks die appartementen blijft ze toch onverdragelijk je hebt geen idee hoezeer ze ons hindert, ons wanhopig maakt met haar intriges." „Waarom gooi je haar er niet uit?" „Kan ik niet.... ik beloofde aan de moeder van mijn vrouw, dat ik die tante bij mij zou op nemen. Op het doodsbed beloof de ik ditik kan dus niet." Eenige dagen later ontmoette Ali Azis den dokter op straat. „Salam! hoe gaat het thuis?" vroeg de geleerde heer. „Slecht", antwoordde de ge neesheer. „Mijn vrouw is heel ziek; ik weet niet, wat haar scheelt, maar de verschijnselen zijn bedenkelijk. Ik stuur haar nog van daag de bergen in." „Daar doe je verstandig aan;

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 11