HET WAPEN VAN DEN VADER DER NEDERLANDEN
DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
HYMNE AAN NEDERLAND.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
VAN HENNIE EN BENNIE,
DIE NIEUWE JONGETJES
WILDN ZIJN.
Het wapen van Prins Willem den Zwijger.
Om het schild hangt de keten van de
Orde van het Gulden Vlies.
In dit jaar, dat allerwegen her
dacht wordt de geboortedag van
Willem den Zwijger, nu 400 jaar
geleden, is het wellicht interes
sant het wapen, dat de vader des
vaderlands voerde, te vergelijken
met dat van de laatst vier Oran
jevorsten, welke sedert 1815 over
Nederland geregeerd hebben.
Bij oppervlakkige beschouwing
blijkt al, dat slechts één kwartier
van het groote schild met het te
genwoordige wapen overeenstemt.
Dit is kwartier no. 1, dat den
leeuw van Nassau vertoont: een
gouden klimmende leeuw op een
blauw veld, dat beladen is met
gouden blokken. Het. wapen van
Nederland vertoont denztelfden
leeuw met gelijke kleuren, alleen
is de leeuw gekroond en houdt hij
in zijn pooten een zwaard en een
pijlenbundel.
Keeren wij echter terug naar het
wapen van den Zwijger. Het groot
ste schild is gevierendeeld en in
het eerste kwartier vinden wij het
stamwapen van den prins: Nassau.
Daarnaast staat in goud een aan
ziende roode leeuw van Kat-
zenelnbogen. Onder Nassau het
wapen van Vianden, in rood een
zilveren dwarsbalk en daarnaast
Dietz: in rood twee gouden lui-
paards (d.w.z. gaande aanziende
leeuwen).
Dit schild met de^vier kwartie
ren Nassau, Katzenelnbogen, Vian
den en Dietz werden zonder ver
dere bijvoegingen gevoerd door
Willem den Rijke, den gemaal van
Juliana van Stolberg (naar wie
Prinses Juliana is genoemd).
Dit eenvoudige wapen heeft Ko
ning Willem I, na eerst als vorst
van Fulda een veel ingewikkelder
wapen gevoerd te hebben, waar
van het hartschild in hoofdzaak
met dat van Willem den Zwijger
overeen kwam, vastgesteld. Het is
het wapen van Nassau, met dit ver
schil, dat ten teeken der ko
ninklijke waardigheid de leeuw met
een kroon (eerst een koningskroon,
in 1907 door een meer heraldische
bladerkroon vervangen) gedekt
werd. Verder kreeg hij als herin
nering aan het oude Statenwapen
het zwaard en den pijlenbundel.
Deze pijlenbundel symboliseert
de eendracht, welke de oude
wapenspreuk zegt het macht
maakt.
Een mythische koning verzamel
de om zijn sterfbed zijn zonen. Hij
verzocht hun één pijl door te bre
ken wat, geen moeite kostte.
Daarna gaf hij hun een bundel pij
len. Deze bleek onbreekbaar te
zijn. Zoo toonde hij hun, dat zij,
ieder op zichzelf, gemakkelijk een
prooi hunner vijanden zouden wor
den, doch dat zij, vereenigd, on
overwinnelijk zouden zijn.
Bezien wij het wapen van Wil-
J,lem den Zwijger nader, dan blijkt
#!dat het hartschild eveneens gevie
rendeeld is en ook beladen met
een klein hartschildje. Dit laatste
bestaat uit negen blokken van
goud en blauw, het wapen van Ge
neve. De vier kwartieren zijn twee
aan twee gelijk: in rood een gou
den schuinbalk: Chalons, en in
|oud een blauwen jachthoorn met
zilver beslag en roode openingen
en een rooden draagband: Oranje.
Hoe is dit wapen ontstaan?
Toen de laatste prins van Oranje
(uit het huis van Baux) Raimond
V, die gehuwd was met de erf
dochter van den graaf van Genève,
in 1393 overleed, liet hij slechts
een dochter na, die gehuwd was
met Jean van Chalons. Deze ver
meerderde het wapen van Chalons,
dat dus in het hartschild op de
voornaamste plaats staat, met het
wapen van Oranje. Hij moest zich
verder vergenoegen slechts het wa
pen van Genève als hartschild hier
weder op te plaatsen, daar een an
der inmiddels zich van het graaf
schap had meester gemaakt. Het
huis van Chalons stierf in 1530 uit
in rechte lijn, erfgenaam werd Re-
né van Chalons, de zoon van de
zuster van Filibert van Chalons,
die gehuwd was met een gravin
van Nassau.
René van Chalons sneuvelde in
1544, na tot universeel erfgenaam
benoemd te hebben den oudsten
zoon van Willem van Nassau, bij
genaamd den Rijke, en Juliana van
Stolberg: Willem. Deze, wiens ge
boortejaar nu 400 jaar geleden, wij
thans herdenken, voerde dus als
wapen het Nassausch wapen van
Willem den Rijke, waarop als hart
schild Chalons-Oranje-Genève. La
ter plaatste hij boven het schild
nog dat van één zijner bezittingen,
het markgraafschap Veere en Vlis-
singen: in zwart een zilveren
dwarsbalk.
Dit wapen met den dwarsbalk,
dat nog steeds in het stadswapen
van Veere tusschen de twee to
rens voorkomt, is eigenlijk het
stamwapen der van Borsselens.
Beneden in het schild staat het
wapen van Buren, in rood een zil
veren gekanteelde dwarsbalk. Nog
steeds pleegt onze Koningin, in-
■dien zij incognito naar het buiten
land gaat, zich gravin van Buren te
noemen. Buren is dus, gelijk wij
zagen eveneens een der bezittin
gen van Willem den Zwijger; hij
verkreeg deze door zijn huwelijk
met Anna van Buren.
In verband met de kleuren van
den jachthoorn uit het wapen van
Oranje: een blauwe hoorn met
roode openingen en zilver (d.w.
z. w i t) beslag, willen wij nog even
opmerken, dat dit de kleuren zijn
van onze vlag, rood-wit-blauw.
Neêrland uit de zee gerezen,
Opgebouwd door hare kracht,
Groot geworden door de zonen,
Van het edel voorgeslacht.
Neêrland, van de vroegste jaren
Reeds bekend op 't wereldrond,
Werd vermaard aan alle zijden,
En geëerd tot dezen stond.
Neêrland, land waar vrede zetelt,
Waar de trouw naast eendracht
[woont,
Waar het Oranje-Nassau
Sedert eeuwen, zeeg'nend troont,
Neêrland, toevluchtsoord voor
[allen
Die verdreven van hun haard,
Hier een rust- en schuilplaats
[vonden,
Neêrland, dierb're plek op aard
Neêrland, land zoo laag gelegen,
Klein, in 's werelds' statenrij,
Land, dat Willem van Oranje
Rukt uit Spanjes dwing'landij
Lof zij den Heere, den Almach-
[tigen Koning
Die door Zijn gena en gunst-
[betooning,
Het licht deed dagen uit den nacht,
Ons door Oranje uitkomst
[bracht
Middelburg. H. den Engelsman.
Aangeboden aan het Comité tot
herdenking van den 400sten ge
boortedag van Prins Willem I te
Middelburg.
„Heb je in mijn afwezigheid deze
rubberplant geen water gegeven,
Betje?" vroeg mevrouw, toen zij
van haar reis was teruggekomen.
„Neen, mevrouw, ik dacht, dat
zoo'n rubberplant net als mijn re
genmantel waterproof was".
Brieven enz. betrekking hebben
de op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende.
In no. 35 speelt wit 3732, 'n
sluwe berekening heeft wit daar
mede op 't oog en zwart speelt 22
28. Zwart berekende, dat wit dan
3227 moest spelen en zwart dan
t. z. t. 1319 en dan kon er wel
eens winst uitloopen voor zwart.
Wit liet het niet verder komen
dan 3732 en zwart 2228 en
wit won daarna de partij op een
zeer slinksche wijze. In no. 36 is
wit ook aan zet en doet een bril-
lante slagzet. Zwart kan op een ze
ker moment op 2 manieren slaan,
doch slaat hij niet zoo als wit het
zou willen hebben, dan haalt wit
dam.
A. J. SCHAAP, Veendam.
No. 35.
46 47 48 49 50
Z. 7, 9, 12, 13, 18, 22, 23, 24, 29.
W. 21, 25, 35, 37/39, 44, 45, 47.
G. MANTEL, Hengelo.
No. 36.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 5, 8, 10, 13/15, 17, 18, 20, 22,
27, 32, 36.
W. 19, 24/26, 29, 34, 39, 42, 43,
45, 47/49.
Oplossingen no. 3132.
No. 31. W. 24—20, 34—30, 33—
29, 42—38, 32—27, 41—37, 47X20.
No. 32. W. 47—41, 25—20, 27—
21, 40—34, 48—42, 42X33, 45X12.
Oplossing extra stand.
Zwart kon niet 2429 spelen,
want dan volgt: W. 3933, 2621,
33—28, 42—37, 38X20, 36—31, 47
—42, 44X2.
J. Scheeres, Delfzijl.
(Een verhaaltje, dat echt
gebeurd is).
Hennie en Bennie waren twee
lingen, twee aardige leuke ven
tjes, die zóó sprekend op elkan
der geleken, dat men niet zou we
ten, wie Hennie of wie Bennie was
als Henni, juist zooals Bennie
een blauw truitje droeg. Maar
omdat zelfs vader en de oma's
en opa's zich wel eens vergisten,
had moeder voor Hennie een
rood truitje gekocht.
Bij dag kon dus iedereen Hen
nie aan het roode truitje herken
nen, en in het blauwe truitje zat
Bennie.
Maar als het tweetal 's avonds
in hun pyama's, die niet verschil
lend van kleur waren, onder de
dekens lag, moest zelfs moeder,
om te weten wie Bennie was,
even achter hun rechter oor kij
ken, omdat Bennie daar een
klein donker vlekje had. Ook
Hennie had zoo'n vlekje, maar
dat zat op zijn linker bovenarm
en was dus bedekt door de mouw
van Hennie's pyama. Bennie, die
ondeugd was, zei dan wel eerst
„Kijkt u maar niet, moeder. Ik ben
Hennie, hoor
,,'s Is nietes, moes!" riep dan
Hennie. "Hij is echt Bennie!"
Zoo ging het dikwijls, en voor
al als moeder met de levertraan
kwam, die Hennie iederen dag
moest slikken en niet lekker
vond. Moeder riep daarom, als 't
tijd ervoor was, nu altijd: „Rood-
truitje, je levertraan!"
Groote pret hadden ook de
rakkers, als soms een der opa's
Hennie riep. „Wacht, ik ga," zei
dan Bennie. „En roept oma „Ben
nie", dan ga jij
Maar nu ze een verschillend
truitje droegen, was de pret uit!
„We kunnen nu niemand meer
foppen' Ben' begon dan ook Hen
nie op een dag, toen zij achter
in den tuin speelden.
„Ja, toen we baby's waren,
ging het fijn," zuchtte Bennie.
„Toen waren we altijd precies het
zelfde gekleed.
„We zijn nu ook al zoo groot,"
vond Hennie. „We zijn al vijf
I"
jaar!
„O, Hen, ik weet wat we moes
ten doen!" riep Bennie.
„Wat moeten we dan doen?"
vroeg Hennie.
„Ga mee naar het priëeltje,"
zei Bennie. „Daar trekken we on
ze truitjes uit, en dan neem jij
mijn blauw truitje en ik jouw
rood, en dat trekken we dan weer
aan. Nou, en dan zul je wel zien,
dat ze allemaal denken, dat jij i k
ben, en dat ik jij ben.... Dan
zijn we heelemaal nieuwe jonge
tjes!"
„O, ja, Ben, laten we dat eens
doen!" riep Hennie. „Wat zal dat
grappig zijn! En dan kennen ze
ons heelemaal niet meer!"
„Kom dan gauw mee," haastte
Bennie, „Want Bertus bindt juist
de dahlia's op. En als die in 't pri
ëeltje komt, ziet hij ons en dan
weet hij alles. En ik wil Bertus
straks het eerst foppen...."
Vlug holden toen de bengels
naar het priëel en daar verwis
selden zij de truitjes.
„Nu ben ik Hennie riep Ben
nie. „Nu ben i k jij!"
„Ja, en ik ben ook jij! Ik ben
Bennie!" schaterde Hennie.
„Laten we nu het eerst naar
Bertus gaan," stelde, Bennie voor.
„Ja, laten we zien, of hij weet,
wie we zijn!" juichte Hennie,
Op een drafje liepen ze toen
naar Bertus, den tuinman, die het
ondeugende tweetal lachende be
groette met: „Zóó, zijn jullie óók
in den tuin, ventjes? Toch geen
kattekwaad uitgehaald, hé? En
geen bloemen afgeplukt?"
„O, neen, we hebben zoet ge
speeld in den zandbak," zei Ben
nie.
„Ja, en toen in het priëeltje..,"
wilde Hennie beginnen. Maar een
duwtje van Bennie deed hem be
grijpen, dat hij heelemaal niet
over het priëeltje mocht spreken.
Bennie begon toen ook weer
dadelijk, met aan Bertus te vra
gen: „Je weet niet eens, wie ik
ben en wie hij is, hè Bertus?"
„Nou, dat weet ik maar wat
best," sprak de tuinman. „Ik ken
de jullie al, toen je in den kinder
wagen reedt. Maar toen kon ik
heelemaal niet zien, wie Hennie of
wie Bennie was. Maar dat kan ik
nu best, hoor Want jij, met je
roode truitje, bent Hennie. En die
het blauwe truitje draagt, dat is
Bennie Zit je, dat ik het best
weet?"
„Ja, ja riepen beide bengels
lachende, omdat zij Bertus zoo fijn
hadden gefopt. „Dag, Bertus Dit
proestende, holden zij weer den
tuin in.
„Hij heeft ons heelemaal niet
herkend", begon toen weer Ben
nie. „Wat grappig, toen hij zei, dat
ik jij was en jij ik.
Toen het -tweetal nog hartelijk
om de grap stond te lachen, kwam
Anna, het dienstmeisje, den tuin
in,
„Vlug naar binnen en handen
wasschen, jongens riep ze.
„Kom, haast je wat Vader en
moeder zitten al aan tafel
Gehoorzaam deden toen beiden,
zooals Anna tot hen zeide. Ze
waschten hun handen heel schoon,
veegden zelfs nog eens hun voeten
op de keukenmat af en wilden
daarna de huiskamer binnengaan.
Doch toen Hennie nog aan 't voe
ten vegen was, zei weer Anna tot
Bennie: „Hennie, heb jij wel netjes
je voeten geveegd?" En tot Hen
nie sprak ze: „Bennie, laat mij je
handen eens zien
Toen liet Hennie, die nu Bennie
met 't blauwe truitje was, zijn han
den zien. En Bennie, die op Hennie
met 't roode truitje geleek, zei la
chende: „Ik heb goed mijn voeten
geveegd, Anna" 't Duurde toen niet
lang, of het tweetal zat aan tafel.
Bijna was toen de echte Hennie op
zijn eigen plaatsje gaan zitten.
Maar een duw van den echten Ben
nie deed hem al weer gauw be
grijpen, dat hij vandaag Bennie en
niet Hennie was. En wel het ergste
vond hij, dat hij een paar flinke
lepels van een groente kreeg,
waarvan hij anders, omdat hij er
niet van hield, maar héél weinig
behoefte te eten. De kleine portie
kreeg toen de echte Bennie, die er
juist zoo héél veel van hield, en,
omdat hij nu Hennie was, niet om
nog meer durfde te vragen. Maar
tóch was moeder heel yerbaasd,
toen hij, dien zij Bennie dacht, zoo
met zijn groente zat te knoeien en
met trage happen er van at, terwijl
Hennie, die er niet van hield van
daag zoo vlug zijn bordje leeg at.
Ze begon dan ook tot Hennie:
„Wat heb jij vandaag, Ben? Houdt
jij óók al niet van spinazie? En an
ders lust je het toch wel
En tot Bennie sprak ze: „Nü
wordt je een flink baasje Henne-
man Jij hebt keurig alles opgege
ten
Hennie zoowel als Bennie had
den een pret van belang, toen moe
der zóó tot hen sprak. Maar luid
om moeders vergissing lachen,
durfden zij niet. Want dan zouden
zij dien dag zeer zeker niet het
grapje kunnen volhouden en dat
wilden zij toch zoo heel graag. Bei
den hadden ook dolle pret, omdat
zelfs vader nóch moeder iets van
de verwisselde truitjes bemerkte.
Gedurende den maaltijd ging dus
alles best, en na tafel mochten de
tweelingen nog tot donker in den
tuin spelen. Ze dachten er toen ook
heelemaal niet meer aan, dat zij
hun truitjes hadden omgeruild.
't Was ongeveer een half uur
vóór bedtijd, toen ze er op eens
weer aan dachten, 't Kwam door
Anna, die Hennie kwam roepen.
„Hennie, je moet even binnenko
men," zei ze. „Je moeder zegt, dat
het tijd is voor je levertraan. Kom
maar vlug mee, dan mag je daar
na nog wat buiten spelen."
Anna trok toen, niet anders
denkend, of 't was den levertraan
slikker, Bennie, met zijn roode
truitje, mee,
Hennie glunderde. Nu behoefde
hij vandaag geen nare levertraan
te slikken Dit zou Bennie wel
voor hem doen Toch wel echt
fijn, dat ze van truitjes hadden ver
wisseld. Ze waren nu toch allebi
heelemaal „nieuwe jongens" ge
worden Zoo dacht Hennie, ter
wijl Bennie, die natuurlijk niet kon
tegenstribbelen/ omdat hij nu Hen
nie was, griezelde van den lepel
vol levertraan, dien hij moest op
slikken.
„Alléén om die akelige, vieze le
vertraan zou ik niet graag altijd
Hennie willen zijn", dacht toen
Bennie. „Bah, wat is dat een vet
goedje
„Morgen ruilen we onze truitjes
weer om, Hen," begon hij dan ook,
zoodra hij den tuin weer inkwam,
tot zijn broertje.
„Ja, morgen ruilen we weer om",
zei ook Hennie, toen een der twee
oma's dien avond nog even kwam,
en voor haar kleinzoon in het roo
de truitje, omdat hij altijd zoo braaf
zijn levertraan, een doos heerlijke
flikken meebracht.
„Waarom bracht oma die doos
dan ook juist vanavond mee, en
niet morgen?" dacht Hennie, „Ik
heb toch al zooveel dagen die nare
levertraan zoo heel moedig ge
slikt. En Bennie deed dit straks
voor de eerste maal.
Toen Hennie hieraan dacht, kon
hij wel huilen van verdriet over die
onbillijkheid. En toch durfde hij
nog niet vertellen dat h ij Hennie
was en niet Bennie.
Dien avond, bij het naar bed
gaan, begon hij dan ook onder uit
uitkleeden: „Die doos komt mij toe,
Ben Oma denkt natuurlijk, dat
jij nu ik ben, omdat jij mijn rood
truitje hebt aangetrokken. En ik
heb altijd levertraan moeten slik
ken. En jij alleen vandaag. En mor
gen, als ik mijn eigen truitje weer
aan heb, moet ik weer met dat
nare goedje beginnen. En jij kreeg
een heele doos flikken, en je deedt
er niets voor, en ik.... kreeg
niets
Hennie werd zóó verdrietig, dat
hij op eens begon te huilen.
„Stil maar, Hen, je krijgt eerlijk
de helft van de flikken," troostte
hem Bennie, die zijn pyama al aan
had.
„Ik doe het niet om de helft er
van te hebben," snikte Hennie.
„We deelen tóch altijd alles eer
lijk. Ik huil alléén, omdat Oma de
doos, die mij toekomt, omdat ik al
zoolang levertraan slik, aan jou gaf
alléén om het roode truitje, hi.
hihi....
Luid snikkende, want Hennie
voelde zich heel erg door het ge
val beleedigd, trok hij zijn pyama
aan, kroop in zijn hedje, en hij
snikte nog steeds zijn verdriet on
der de dekens uit, toen moeder bo
ven kwam om haar jongens een
nachtkus te geven. Ze keek toen,
zooals gewoonlijk, achter hun
ooren.
„Wat is er gebeurd, ventje?
Waarom ben je zoo verdrietig?"
vroeg ze Hennie.
„Omdat Bennie de doos met flik
ken kreeg En ik.ik.slikte
toch iederen dag de levertraan
Hi.... hi.... hi....!"
Toen Hennie dit vertelde, begon
nen weer opnieuw de waterlanders
te stroomen.
„Maar Henneman," sprak moe
der, die er niets van begreep, „ik
zag toch zelf, dat oma de doos aan
jou gaf? Sliep je misschien al, en
heb je gedroomd, dat Bennie de
doos kreeg?"
„Hihihineen, niet
gedroomd, moeder snikte Hen
nie.
„M.... maar.... 't komt alle
maal door.... d.... de.... trui
tjes.
Bennie, die al dien tijd niets had
gezegd, begon nu toch alles van de
verwisselde truitjes te vertellen.
„Ziet U, moeder, Hennie en ik
wilden zoo héél graag van truitjes
verwisselen," begon hij. „Wij wil
den zoo héél graag een paar nieu
we jongens zijn. Ik wilde zoo graag
Hennie zijn, en daarom trok ik zijn
rood truitje aan. En Hennie wilde
zoo graag ik zijn, en daarom trok
hij mijn blauw truitje aan. En Ber
tus, die de dahlia's opbond, kende
ons toen niet. En Anna kende ons
ook niet. En toen we aan tafel za
ten, kénden u en vader ons ook
niet. Want ik lust wèl spinazie en
u gaf me maar zoo'n klein beetje.
En u gaf Hennie, die geen spinazie
lust, juist zoo héél veel. En u wist
heelemaal niet, dat ik Bennie was,
toen u mij die nare levertraan liet
slikken. En toen oma mij die doos
flikken gaf, kende oma ons ook
niet. Want ze dacht, dat ik Hen
nie was, en Hennie Bennie. Nou,
en dat wilden we nu eerst juist zoo
graag, weet u moeder? Hennie en
ik wilden heelemaal nieuw zijn; we
wilden, dat niemand zou weten,
wie Hennie was en wie Bennie. En
daarom gingen we naar het
priëeltje, en daar trokken we onze
truitjes uit. En ik trok Hennie's
roode truitje aan. En Hennie kroop
in mijn blauwe truitje. Nou, en nu
weet u alles, moeder. En bent u
nu boos op ons?"
Neen, boos kon moeder niet wor-
i