DAMMEN EN SCHAKEN. m VOOR DE JEUGDi Onder redactie van VAN EEN TWEEDE REIZE NAAR BROUWERSHAVEN. Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. KLEIN ZWITSERLAND EN ZIJN BEWONERS. SNEEUW. De even welwillende als aan dachtige lezer dezer tippeltoe- ristieke relazen zal de goedheid hebben zich te herinneren, dat het eerste reisverslag behelsde de ge beurtenissen op een tocht naar Zeelands Noordelijke stad: Brou wershaven. Dat is al meer dan een jaar ge leden nu, en 't behoort dus tot de historie. Aangezien de vennootschap der Aardstippelaars zich sindsdien ech ter met enkele deelnemers heeft uitgebreid, en aangezien vervol gens de participanten aan die eer ste reize alleraangenaamste herin neringen aan dien tocht bewaar den, besloot het seniorenconvent dat in 1933 een tweede reize naar Brouwershaven gemaakt zou wor den. De mededeeling van J***, dat-ie „nog wel 'ns zien wou of d'n ouwe Cats als nog maar ap z'n voetstuk stond", droeg tot dit be sluit het hare bij. Alzoo geviel het, dat wij, met de gedwongen matineusheid waartoe de schaarse Zondagsdiensten der Zeeuwsche vervoermiddelen den toerist dwingen, ditmaal gezessen den trein van zeven uur tien uit Middelburg bestegen, en, in Goes aangeboemeld zijnde, den pas er in zetten naar 't Katscheveer. Er gaat ook wel een bus, maar die komt pas aan.... als de wandelaar er al is. En dan verdient een marsch in de ochtendvrieslucht met de zon twee vingersbreed boven de Z.O. kim de voorkeur boven een busrit. Tusschen twee haakjes: Weet u, hoe een koe een haas vangt? Neen? Aldus: dan gaat-ie achter een heg zitten, trekt een listig ge zicht, en doet het geluid van groei ende boerekool na. En weet u hoe ze in de Wilhelminapolder een haas vangen? Ze nemen een ge weer, wandelen net zoolang om het beestje heen tot-ie goed zit, en paf fen dan. Waarmee ik maar zeggen wil, dat je op dien klei-oceaan een haas kilometers met de oogen kunt volgen. In het veerhuis troffen we, be halve de gemoedelijke bazinne, ook den veerman, dien wij vanwe ge z'n oude relatie met den Rot- terdamsche Lloyd als „comman dant" aansprekep. Z'n vervaar lijke admiraalssnor geeft hem daar op zeker recht trouwens. De koffie hier is warm, snel ge serveerd, en geurig. Van het schan delijke bedrijf van eenige baldadi ge jongere leden der expeditie, die een rauwelijks gehuwd map op dit vroege ochtenduur uit z'n Middel- burgsche legerstede belden, om hem, in pyama gehuld en bib berend van kou aan de telefoon staande, een meerstemmig Kat- scheveersch morgenliedje toe te zm&en, zij hier kiesohheidshalve verder geen melding gemaakt. Doch, om met den onsterflijken Bindle te spelen: „de mop was z'n zeven stuivers waard Vriendelijker lieden dan de be manningen der Provinciale booten moeten er nog gevonden worden. Er ging gewoonweg een gejuich op, toen wij aan boord kwamen. Kan ik me trouwens indenken: onze tip- peltochten hebben zeker een sti- muleerenden invloed op de sta tistiek van hun passagiersvervoer. We zullen echter dezer dagen Ge deputeerde Staten eens aanschie ten om reductie op den prijs van dit massavervoer, denk ik.. Met domineeren, uitkijken, sloe penexercitie en tarwebrood met spiegeleieren vermaakten we ons tot nabij de havenmonding. Toen betrokken de aangelaten der zee lieden. Een vroeg: „doe je 't er om? Hei-je-'n almanak van water getijden thuis?"Enfin, u be grijpt het al: vijf minuten later za ten we weer vast op den kleibo- dem van den haveningang. P*** zei: dat ze die schuit nou niet op wie- Zonnemaire, dan, over den dijk, Brouwershaven. Vader Cats staat er nog. Onze vriend Ringelberg, de waard, ver telt het drama van het standbeeld en de journalisten. Lang geleden kwamen er journalisten, en die schreven dat het standbeeld van Cats te klein en slecht onderhou den was. Het eerste is beslist niet waar zie mijn foto het twee de.... nu ja, hoe dat zij: men stuurde den stukadoor er op af en vader Cats werd netjes in de wit kalk gezet. Toen kwamen er ande re dagbladschrijvers en zij prezen het beeld, maar hoe men dat nu in vredesnaam in de witkalk kon zet ten?? Men stuurde nu den stuka door en vader Cats werd afge krabd. Maar dat stond toen toch Onder schaakliefhebbers zijn er, die het meest van problemen hou den. Wel, nu ook deze willen wij niet overslaan. Ditmaal eens twee problemen van Russische componisten. Ant woorden kunnen worden ingezon den aan de Redactie met de ver melding „Schaken". No. 1 Van K. ERLIN. 8 7 6 5 4 3 2 No. 2 Van L. B. SALKIND. Vader Cats' standbeeld op het havenplein. a b cdefg h Wit geeft mat in 2 zetten. „En hoe gaat het?" „Ja, met het gaan schikt het nog' al, maar ik moet binnenkort gaan zitten." Kerkplein Noordgouwe, Wit geeft mat in 2 zetten. letjes zetten, dan kon-ie doorrij den" Net toen de afhaalboot vooruit in zicht kwam, schoten we echter weer vooruit, en dra waren we toen aan de kaai gemeerd. Mooi Zierikzee door. Prachtig plaatsje, je eeuwen terugbrengend in den geest. We zetten den pas er nu stevig in, door de poort den Schuddebeurzer weg op. Rechts ligt verlaten en doodsch het R.T. M. stationnetje, waar men er zorg vuldig acht op slaat, dat vooral geen enkele tram op de boot zal aansluiten Schuddebeurs: royale buiten plaatsen, deftig, breed, rustig. Dan verder, langs die groote Noord- gouwsche villa, het Schouwen-Dui- velandsche ziekenhuis, naar Noord- gouwe. Dat plaatsje hebben we den vorigen keer overgeslagen. Hoe dom, om een paar kilometer uit te winnen een van de lieflijk ste Zeeuwsche dorpjes te laten lig gen. Zie maar naar het mooie kerktorentje hierbij. wel heel erg vies. Toen heeft men 'm wèèr wit gekalkt. En, zoo be sloot vriend Ringelberg, laat ze nou maar schrijven, nou doen we d'r niks meer aan Jammer.wij hadden net wil len voorstellen, 'm weer af te krabben en dan te polychromee- ren Aangezien des eenigen wagen verhuurders auto nog geen wegen- belastingkaart had, kon deze ons niet naar de laatste boot (3 uur uit Zierikzee brengen. Dank zij de ingeroepen welwillendheid van den burgemeester zijn we in diens nog wel ter been zijnde Buick-1920 toch op tijd aan de boot gekomen. Daar wachtte ons een feestmaal van brood met haring in tomatensaus. We zijn zonder verdere weder waardigheden thuis gekomen. Toen een niet erg populair pre dikant, na afloop van den dienst naar huis ging, ontmoette hij een oude dame, die hem aansprak: „O, mijnheer, ik ben toch zoo blij als u preekt". De predikant, dien zooiets niet dikwijls overkwam, zei vriendelijk: „Er denken helaas te weinig zoo als u, En waarom gaat u zoo graag naar mijn preek luisteren?" „Ziet u, als u preekt, dan kan ik altijd een goede plaats krijgen",, De indrukwekkende groote Kerk te Brouwershaven. (Slot.) Elke bal, waarmee de jongens el kaar gooiden er miste er maar zelden een werd onmiddellijk beantwoord en Jaap en Anton wa ren zóó in hun spel verdiept, dat ze op niets anders letten, tot Jaap plotseling bij ongeluk een sneeuw bal tegen zijn neus kreeg en de tranen hem uit de oogen sprongen. „Vijf minuten wapenstilstand riep Anton uit. „Om de gewonden te verzorgen Berouwvol naderde hij zijn broertje, maar toen hij zag, dat het ongeval nogal meeviel, klaarde zijn gezicht al weer op „Dat was een verdwaalde ko gel", riep hij lachend uit. „Maar één, die goed aankwam meende de ander. De jongens konden het steeds op perbest samen vinden. Moeder zei wel eens: „bijna al te goed", want ook in kattekwaad uitvoeren wa ren ze altijd eensgezind en namen zij elkanders partij op. Zelfs een hard aangekomen sneeuwbal deed het sneeuwgevecht dan ook niet in een echten strijd overgaan. Zij keken eens om zich heen en zagen een heer het heuveltje na deren. Als bij afspraak verstopten de jongens, die nogal mager uitge vallen waren, zich nu achter Klaas, die juist een dikkerd was en nog in omvang toegenomen had, daar hij alle hem toegeworpen sneeubal- len immers krampachtig vasthield. Klaas vond ook dit goed. Hij was nu eenmaal een sul. Zelf katte kwaad uitvoeren kwam niet in zijn koelen bol op, maar hij was te stijf en te onverschillig om ook maar één poging aan te wenden anderen tot betere gedachten te brengen. Behoedzaam achter hun witten vriend zich verschuilend, keken de jongens nu ieder aan een kant langs Klaas Wittebaas heen en zagen den heer, dien zij niet ken den, het heuveltje opklauteren. „Die gaat de sneeuwbergen in fluisterde Jaap, maar Anton gaf hem een stomme en tegelijkertijd welsprekende por. De vreemde heer was nu vlak bij en de jongens hielden zich zoo smal en rustig mogelijk, ten einde hun tegenwoordigheid niet te ver raden. Nauwelijks was de vreem de een eindje voorbij, of Jaap wierp hem in een overmoedige bui een sneeuwbal in den rug. Verbaasd keek de heer om. Ner gens wapen jongens te zien en toch een sneeuwbal? Waar kwam die plotseling vandaan? Misschien had hij 't zich verbeeld En hij vervolg de zijn weg. Pats daar vloog een sneeuwbal tegen zijn schouder. Ditmaal was Anton de schuldige, maar ook hij verschuilde zich onmiddellijk na zijn aanval achter Klaas Witter baas. Weer keek de vreemde heer om en weer zag hij niets, dat op jon gens geleek. Tot zijn oog plotseling de sneeuwpop aan den kant van den weg ontdekte. Daar zouden ze wel achter zitten, de bengels Hij deed echter, alsof hij geen argwaan koesterde en liep rustig door, tot plotseling zijn hoed het ontgelden moest, van zijn bol geschoten werd en vroolijk het heuveltje afdanste, blij met zijn plotseling verkregen vrijheid. De jongens schrokken er van, vooral toen zij zagen, dat de heer zijn hoed achterna wilde snellen, het heuveltje dus weer afliep, zijn voet daarbij uitgleed en hij kwam te vallen. Daar hij niet dadelijk opstond, meenden Jaap en Anton, dat hij zich bezeerd had. Dit was dan ook werkelijk het geval. De jongens bedachten zich geen oogenblik, maar snelden naar den vreemde toe. „K kunnen we u ook helpen, meneer? 't Spijt ons erg begon Anton. „We deden het voor de grap", voegde Jaap er aan toe. Vriendelijk keek de heer, die zich gelukkig maar weinig bezeerd had en al weer opgestaan was, nu in de open jongensgezichten, „Jullie komt ten minste eerlijk voor je baldadigheid uit zei hij. Maar Jaap en Anton vonden heelemaal niet, dat ze een pluimpje verdiend hadden en holden als om strijd het heuveltje af om het ver loren hoofddeksel op te rapen. Dit mocht Anton gelukken. Vlug bracht hij het den eigenaar terug. De vreemde keek de beide jon gens nu onderzoekend aan en er gleed een glimlach over zijn gezich. 't Was, of hij plotseling iets ont dekte; maar hij zei geen woord. Jaap en Anton begrepen er niets van. Wat een reuze-leuke baas, die niet eens kwaad was, maar zelfs nog vriendelijk keek „Onze sneeuwkogels zullen u nooit meer treffen zei Jaap en op zijn eerlijk jongensgezicht ston den de beste voornemens te lezen. „Wij zullen u voortaan onge moeid laten!" voegde Anton er aan toe, die het net iets uit een boek vond. „Dan sluiten wij vrede zei de heer ernstig. „Kunnen jullie me ook zeggen, waar de familie Jonker woont?" Even keken de jongens elkaar veelbeteekenend aan. Toen wees Jaap den vreemdeling 't huisje, dat deze in gedachten voorbijgegaan was. „Daar moet ik zijn ging de heer voort. De jongens durfden elkaar nu .elfs niet aankijken. Dat trof al heel ongelukkig Waarom moest hij nu juist daar: in hun huis zijn? Hij zou wel niet klikken daarvoor zagen ze hem niet aan maar prettig was het toch niet De vreemdeling nam nu afscheid van hen en verdween weldra in 't huisje tegen den heuvel. De jongens besloten nog wat bui ten te blijven. Dat zou de zaak niet noodeloos moeilijk maken, want als ze ook naar binnen gingen, zouden ze natuurlijk niet kunnen doen, als of ze hem nog nooit gezien hadden en dan moest óf hij, óf een van hun het verhaal wel doen. Ze zouden dus nog maar wat buiten blijven. Gelukkig werd het nog niet don ker. In sneeuwballen gooien hadden ze echter geen zin meer en iets an ders lachte hun al evenmin toe. Ze liepen doelloos rond, verveelden zich en begonnen het koud te krij gen. Dan maar naar binnen gaan? Neen beter, veel beter was het buiten in de kou dan binnen met den vreemden heer Maar wat was dat? Daar luidde het klokje en moesten ze dus wel naar binnen Schoorvoetend na derden zij hun huis, krabden over bodig lang de sneeuw van hun voe ten iets wat Moeder heelemaal niet van hen gewend was hin gen netjes hun mutsen aan den kapstok, waschten zelfs hun han den, alles om den tijd maar te rek ken en den vreemdeling de gele genheid te geven te vertrekken. Deze scheen echter den tijd te hebben. En toen Moeder haar hoofd al eens om de deur stak en vroeg: „Jongens, waar blijven jullie toch?" moesten ze wel naar binnen gaan, al deden ze dit dan ook zeer bedaard. Moeder begreep er niets van. Waren dat haar jongens, die zoo onstuimig binnen konden stor men? Ze ze zouden toch niets op hun kerfstok hebben? Lang tijd om hierover na te den ken, had zij echter niet. De gast, die naast Vader zat, was al opge staan, tra:d op de jongens toe en riep vragend uit: „En zijn dit nu mijn beide ne ven: Jaap en Anton?" „Ja," antwoordde Moeder en zi?h tot de jongens wendend, ging zij voort: „Hier is jullie Oom Jan, die sinds enkele dagen uit Indië gekomen f I is. Jaap en Anton kregen een kleur tot achter hun ooren. Moeder en Vader begrepen er niets van. Sinds wanneer waren hun jongens verlegen geworden? Oom Jan scheen de eenige van het gezelschap te zijn, die niet ver baasd of verlegen was en zei: „Ik heb daar straks al met de jongelui kennis gemaakt en ben tot de ontdekking gekomen, dat mijn neven wel als echte bengels graag met sneeuwballen gooien, maar ook als Hollandsche jongens eerlijk voor de waarheid uitko men." En terwijl Oom Jan Jaap en An ton lachend de hand toestak, ging hij voort: „Straks hebben wij vrede geslo ten en nu sluiten wij vriendschap!" Hartelijk schudde hij de jongens de hand; dat de vreemde heer hun oom was, hadden zij allerminst ver wacht Ze vonden, dat ze 't erg getroffen hadden met dien oom, die plotseling uit de lucht was ko men vallen en wijdden hem weldra in over de heerlijkheden van „Klein-Zwitserland" en den „Pic de Neige". Oom bleef eenige weken logee- ren en leverde nog menig sneeuw ballengevecht met de jongens, maar met dit verschil, dat hij nu naar eigen verkiezing aan hun spel deel nam. Zoo werd het een eerlijke kamp en geen onverhoedsche aan val En toen eind Februari de sneeuw gesmolten was en Oom zijn neven meenam naar de bioscoop in de na burige stad, waar „Storm boven den Mont Blanc", een prachtfilm, gegeven werd, vonden zij, dat er maar één Oom Jan op de heele wereld was. Wat een bof, dat het juist hun oom was Uit donkergrijze luchten dwarr'len Geruischloos blanke vlinders neer. Het sneeuwt het sneeuwt roept 't jonge volkje. 't Wordt nu toch eind'lijk winterweer Veel kind'ren staan er voor de ramen, De neuzen tegen 't venster glas Omdat de wereld door die vlokken Een sprookje plots geworden was. RO/RANrrORt Hoera, het sneeuwt roept menig kleuter, Als 't ophoudt, mogen wij er uit Aandachtig staat het jonge volkje Te kijken voor de vensterruit. En als de sneeuw niet langer tuimelt, Maar liggen blijft, dan snelt de jeugd, Naar buiten. Meisjes, jongens juichen, Genietend van de wintervreugd. De wereld werd op eens een witte! De sneeuw ligt voor het grijpen maar En voor zij weer naar huis toe moeten, Komt Jan, de Sneeuwman, juist nog klaar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1933 | | pagina 10