GIOOÏEJTADSONTROERINGEN
DAMMEN EN SCHAKEN.
GRAPHOLOGIE.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
KLEIN ZWITSERLAND EN
ZIJN BEWONERS.
HET POESENSCHOOLTJE.
Nina's oogen zijn altijd wat ge
sluierd, zooals soms de oogen van
een mooi dier kunnen staan, dat
droevig is. Haar man merkte op
hoe bij een heftig woord, dat hem
zoo juist uit den mond viel, een
koude, ontnuchterd^ uitdrukking
van schrik die oogen plotseling
doorboorde.
„Zoo.zegt ze. Zij neemt van
de tafel de groote handtasch uit
groen marokijn met zilver-beslag
(zijn laatste geschenk) en gaat zon
der een woord te zeggen, de deur
uit. Frank ploft in de fauteuil neer
en terwijl zijn lichaam weggedoken
is in den weeken, leeren stoel, wor
stelt hij met zijn koppigheid.
Hij behoeft zich niet zoo heel
lang af te vragen, waarheen Nina
is gegaan, want spoedig reeds hoort
hij een motor aanslaan. Nina heeft
een eigen wagen, een „Roadsetr",
dien ze zelf bestuurt. Nu ook hoort
hij hoe de auto wordt gestart, hoe
de versnelling wordt overgezet
Nina is weg. In het vertrek blijft
hangen het beeld der versluierde
oogen, waarin koelheid èn schrik
te lezen stonden.
Frank houdt het niet lang uit,
aldus verlaten en eenzaam in het
vertrek te blijven met deze ge
waarwordingen. Hij springt uit den
fauteuil overeind en loopt even
eens naar de garage. Driftig davert
zijn Touring de ruimte uit; de ge
raakte trots manifesteert zich bij
den grimmigen echtvriend tot in
de voet-spitsen op het gas-pedaal.
Ijlings raast hij, aan de villa's voor
bij, er van door.
Doch terwijl hij aldus met den
zwaren wagen het spoor zoekende
was van Nina's kleine Roadster,
veranderde, onvoorzien, zijn stem
ming van koppigen trots in mede
lijden in grootmoedigheid, in spijt
en verlangen naar verzoening en
teere omarming.
Intusschen had hij zich in de
lange rij der wagens vóór hem inge
schoven, die dicht aanéén de par
ken der villa's doorijlden, gelijk
aan een loopend lint, dat ter linker
zijde, in omgekeerde richting, de
zelfde beweging deed.
De dalende zon spreidde haar
lichtbundels door de boomen uit
en als door lichaamlooze barrières
reed hij er doorheen. Dit bedwon
gen-zijn door de auto-file en het
doorglijden van de wezenlooze hin
dernissen dezer zonnestralen
maakten die stemming van ver
zoening, dat verlangen naar zijn
Nina, des te intenser.
Hij nam aan, dat zij ergens vóór
hem uit reed, in de lange, lange
rij van wagens. De route liep tot
naar de straat, waar deze door
verenging naar den oever afgleed,
Het was de gewoonte, dat men tot
aan het „rondpoint" deze volgde,
rondboog om in de rij der terug-
keerende wagens een' plaats te
nemen. Het kostte hem de grootste
inspanning den voet op het gas
pedaal te beheerschen en niet, in
oplaaiend ongeduld, met zijn wa
gen aan de andere voorbij te schie
ten, op zoek naar den kleinen
licht-groenen wagen, welks kleur
hij aan de marokijnsche tasch had
laten geven, toen hij deze bij den
kunst-handelaar voor Nina bestel
de.
Neen, geduld, geduldMen
mocht op deze promenade niet
voorbij rijden. Reeds begon hij de
rij van de linksterugkeerende wa
gens te monsteren, of niet de licht
groene In de vernauwing der
straat blonken reeds de lichtbol
len aan de hoogé lantaarns. Het
werd gauw donker. Waar bleef de
groene wagen? Waar de oogen
over het stuurrad, die altijd ver
sluierd waren, totdat het heftige
woord haar capiveerden nevel
verbroken had?
Hij draaide bij het rond-point
om. Nu was men in de gelegenheid
vlugger te rijden, omdat de tijd
der promenade reeds ten einde
liep. Frank zette wat aan en haal
de af en toe in zijn ongeduld een
wagen in, ook een tweeden, wat
niet weinig zijn ongeduld prikkel
de. Ach ja, in den motor zaten dan
ook tachtig paarden en zij dien
den hunne krachten geweldig te
beheerschen, terwijl tegelijk het
hart van den bestuurder opsprong
om den opgelegden dwang van
een dergelijke reserve.
Frank was zóó door de begeer
te, Nina te ontdekken, afgeleid,
dat hij niet bemerkte, hoe hij te
rug naar de stad was afgegleden.
Een verkeersagent gaf hem een
teeken tot inhouden „Ik ben op
zoek van een licht-groene Road
ster", zei hij half luid.
Hij was nu aangeland bij het
vermaarde kruispunt nabij de
Groote Kerk. Als toeschietende
puil-oogen wierpen vurige schijn
werpers het licht vooruit. Plotse
ling werd Frank aangehouden. De
witte hand van een agent doemde
voor hem omhoog. Hij remde hef
tig en stuurde den wagen naar
den trottoir-band. Tegelijk ook
zag hij hoe vóór zijn koeler, het
plein, dat temidden der drukte lag,
leeg geveegd scheen en er een
auto-ongeluk moest hebben plaats
gevonden.
Hij stapte uit en informeerde.
Geen antwoord. Alleen bekom
merde ontsteltenis, opgewonden
haast, zakelijke bedruktheid
Een zieken-wagen met open
deuren stond te wachten. Iets werd
er naar binnen geschoven. Politie
drong den muur van belangstellen
den terug. Men raapte uit glassplin
ters voorwerpen op. Een dames
hoed reikte men één der politie
mannen. Een korte, dikke para-
pluie. En toen kwam er nog iets,
dat werd overhandigd.
„Wat hebt.... u.... daar?
vroeg Frank en hoorde zijn stem als
in moeras wegzinken. Zijn hart
overstemde het heele straat-lawaai,
Dit hart was niet anders dan een
jammerkreet. Hij greep den agent
het voorwerp uit de hand. Wat hij
nu in de handen hield, was de tasch
van licht groen marokijn en zilver,
Frank brak zich baan naar de
zieken-auto. De deuren waren ech
ter reeds gesloten. Medelijdend lei
een vrouw haar arm om zijn schou
ders en hield hem terug. De wagen
was op hetzelfde oogenblik ver
dwenen.
Toen scheen het Frank, als zonk
hij weg in donkerte en pijn. Hij liet
zich, zonder tegenweer, naar zijn
auto brengen en zakte op zijn zit
plaats in elkaar. Om hem heen
drong een kring van nieuwsgieri
gen op.
Enkele minuten later trad, van
buiten-af komend, op dezen kring
een klein elegant mevrouwtje toe.
Nieuwsgierig rekte zij zich wat uit,
zag den koeler van een auto,
schrok hevig en ontdekte, tus-
schen de menschen door, een man,
Dlootshoofds, de haren verward, de
ïanden vóór het gezicht. Met ver
trokken gezichtje sprong zij als
een kat op de menschen-hoop in,
reed ze uitéén en nam naast Frank
plaats, terwijl zij zijn handen van
zijn gezicht aftrok,
Nu zag ze in een gelaat, waarvan
de oogen gesloten waren, dat asch-
grauw en ontredderd, vertrokken
en wanhopig stond. Langzaam gin
gen de oogen open, pijnlijk en
moeizaam, opeens waren ze, in een
schrille en ploteselinge ontstelte
nis tot vlak bij haar gezicht, dat het
zijne naderde.
„Wat is er gebeurd?" hoorde
Frank een stem vragen en die
oogen en die stem werden als ach
ter sluiers tot een zeldzame ver
schrikking in zijn hart. Dan was dus
alles een gruwelijk sprookje vol
onwaarschijnlijkheden en geheim
zinnigheid. Hij richtte zich hoog op,
deed zijn oogen wijd-open. Doch te
zelfder tijd speurde hij het gezicht
zijner vrouw tegen zijn wang en
weeke handen betastten streelend
zijn gezicht en een teer-beminde
stem noemde zijn naam
Toen Frank weer tot zich zelf ge
komen was, keek hij zijn vrouw
aan. Maar naar den samenhang
van dit alles te vragen, dorst hij
niet. Daar zag opeens Nina haar
tasch in zijn hand:
„Hoe heb jij mijn handtasch te
rug gekregen?" vroeg ze hevig ver
wonderd.
Frank haalde de schouders op.
Nu vertelde ze hoe een vrouw,
daarginds bij de kerk, uit de lang-
zaam-voorbijglijdende auto de
tasch had weggegraaid en ermee
tusschen de foule van auto's was
geglipt en verdwenen, nog voordat
Nina tijd had gehad den wagen tot
stilstand te brengen.
.Het drukke leven der straat
had zich toen direct tot een boven
matig-wreed rechter opgeworpen;
het had de vrouw gevonnist en nu,
na zijn felle uitspraak, maakte het
ruim baan om het lijk der dievegge
te laten passeeren, op wég naar het
lijkenhuis.
Schriftbeoordeelingen.
M. Y. Een emotioneel ka
rakter waarin het gevoel domi-
neerend is. Schrijfster is impulsief;
temperamentvol en heeft een vrij
groot gevoel van eigenwaarde. Zij
is ietwat strijdlustig: berekenend
en heerschzuchtig en ze is in staat
toornig op te bruischen. Zeer ge
voelig voor zintuigelijke gewaar
wordingen en vatbaar voor indruk
ken. Houdt van gezelligheid en be
weegt zich vrij gemakkelijk; is
kunstzinnig; kan geheimen buiten
gewoon goed bewaren. Een zeer
gesloten karakter. (Hoofdkarakter
trek). Licht ontvlambaar. Een
meisje, dat hunkert naar genot en
levensvreugde maar die de prak
tische belangen niet onderschat.
Bezit een goed waarnemingsvermo
gen. Geen egoistisch maar een ego
centrisch karakter. Een meisje dat
haakt naar macht en eer, en gaar
ne haar zin tracht door te zetten.
S. P. Een zelfbewuste vrouw,
warm voelend, weinig prikkelbaar.
Door de gebrekkige activiteit zul
len de sterke aandoeningen zich
niet steeds in daden omzetten. Zij
is meer zwaartillend, dan opge
ruimd, geloofwaardigj^en betrouw
baar; liefdevol eh onbaatzuchtig,
zacht en suggestibel. Opofferend;
beweegt zich schijnbaar gemakke
lijk; ietwat sentimenteele gevoelig
heid; een contemplatieve natuur,
In liefde en in vriendschap rustige,
gelijkmatig en trouw, zelden heftig.
Niet afgunstig of jaloersch; ordelijk.
Een bschaafde smaak en een ze
ker schoonheidsgevoel, geen groot
weerstandsvermogen. Oefent geen
dwang uit. Een rustige vriendelijke
lieve beminnelijke vrouw, met een
bezonken gemoedsleven, die noch
heerschzuchtig, nog eerzuchtig is,
en uiterst gevoelig voor zintuige
lijke gewaarwordingen zijn zal,
Zij, die prijs stellen op een be
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn»; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wel dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd en
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1.10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, óf de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
Brieven enz. betrekking hebben
de op deze rubriek, te richten aan
ondergeteekende.
Twee mooie probleempjes van
den heer R. v. Eek, Veendam.
Wit aan zet en wint.
R. v. ECK, Veendam,
No. 27.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Z. 8, 10, 13, 14, 16, 19, 23, 29, 35.
W. 22, 27, 28, 30, 32, 34, 37, 41,
Idem R, v. E.
No. 28.
1 2 3 4 5
43.
46 47 48 49 50
Z. 10/14, 17, 18, 21, 38.
W. 24, 25, 30, 32, 37, 40, 41, 43,
47.
Oplossingen no.'s 23 en 24.
No. 23 W. 26—21, 44—40, 21—
17, 49—43, 31—27, 47X18, 32X1-
No. 24. W. 40—34, 25—20, 37—
31, 47—41, 16—11, 11X24, 45X25.
J, Scheeres, Delfzijl..
10 Januari 1294.
Floris V, graaf van Holland en
Zeeland, koopt het ambacht Vlis-
singen van Wisse Gillisz. die het
wegens zijne vele schulden moest
verkoopen. De Hollandsche graven
hebben o.a. door 't doen graven
van goede havens veel meegewerkt
tot de gestadige ontwikkeling van
Vlissingen.
11 Januari 1738.
De regeering van Middelburg
geeft toestemming tot het bouwen
van een nieuwe, de tegenwoordige
Luthersche kerk. Zij gaf daartoe
gratis bouwterrein op den Zuidsin
gel. De oude kerk, die aan de Spui
straat stond, was wegens het uit
breiden der kerkelijke gemeente te
klein geworden. Vele Salsburger
emigranten hadden zich ook te
Middelburg gevestigd.
14 Januari 1749.
Zeer groote brand te Vlissingen,
waardoor het Prinsenhuis, het Ar
senaal en de Oostkerk vernield
werden.
De brand ontstond in 't Arsenaal,
aan de Pottekade gelegen. Een
wegwaaiend stuk brandend zeil
doek hechtte zich aan den toren
der Oostkerk, die aan den anderen
kant der kade, de Houtkade stond.
Weldra stond de geheele kerk in
brand. Het Prinsenhuis, op last van
Prins Willem I in 1582 gebouwd,
stond naast het Arsenaal.
14 Januari 1616.
De stad Vlissingen en het sterke
kasteel Rammekens worden door
Engeland aan de Republiek terug
gegeven, nadat deze de schuld had
afgelost. Voor de hulp, die Enge
land aan ons land in 1585 verleen
de, werden als onderpand de ste
den Vlissingen, Den Briel en het
kasteel Rammekens met Engelsch
krijgsvolk bezet. De teruggave der
genoemde panden werd door een
gedenkpenning vereeuwigd.
R. B. J. d. M.
„Hoera riep Jaap, toen hij op
een Zondagmorgen tegen 't eind
van Januari het gordijn opentrok
van de slaapkamer, welke hij met
zijn broertje Anton deelde: „Hoe
ra Het heeft vanacht gesneeuwd
en niet zuinig ook
„Sneeuw in Klein-Zwitserland
juichte Anton, .die door de opwin
dende mededeeling van zijn broer
tje op eens helder wakker was.
Sinds eenige maanden woonde
de familie Jonker in het aardige
houten, huisje, dat midden in het
bosch tegen een heuveltje aan
stond en waar Moeder, die heel
zwak was, veel dennenlucht moest
inademen om weer gezond en sterk
te worden.
De jongens hadden het verre van
naar gevonden, de stad te verlaten.
Hier buiten was het immers veel
fijner, veel echter, zooals ze zei
den. Zonder sneeuw was het al een
genot, zoo heelemaal buiten in die
mooie omgeving met Vader en
Moeder te wonen en als er sneeuw
lag, was het bosch eerst echt een
sprookje. Hoe mooi zagen de den
nen er in hun witte Kerstpakje uit,
dat ze reeds eenige keeren voor
Jaap en Anton aan- en uitgetrok
ken hadden. En hoe fraai waren nu
ook de andere boomen, niet het
minst de fijne berken
En dan hun heuveltje Nu was
het een sneeuwberg geworden, een
sneeuwberg, waarop de jongens de
edele wintersport met lust beoefe
nen konden. Met een vaartje ging
het dan op hun sleetje naar bene
den.
„We kunnen vandaag onze bob
slee weer gebruiken," riep Jaap
opgewonden uit, terwijl hij in ge
dachten al naar beneden stoof.
„En ik ga skiën," zei Anton en
in zijn verbeelding holde hij op zijn
stevige laarzen (zijn ski's) het heu
veltje af, zoo vlug als de rulle
sneeuw dit maar toeliet.
„Stel je voor: nou in de stad
riep Jaap eensklaps uit.
„Morgen zal het toch wel moe
ten om naar school te gaan
merkte Anton zakelijk op.
„Maar vóór we naar school
gaan, hollen wij toch eerst onzen
sneeuwberg af", zei Bob.
„En 's middags rennen we 'm
weer op stemde Anton in. „We
moeten 'm eigenlijk een naam ge
ven.
„Dat is een prachtig plan", vond
Jaap. „Hoe zullen we hem noe
men?"
„Ja, hoe zullen we hem noe
men?" vroeg Anton, die de beant
woording van deze vraag nog niet
zoo gemakkelijk vond.
„De Mont Blanc zei Jaap,
als gold het een uitgemaakte zaak.
„Die naam is te bekend," luidde
Antons oordeel. „We hebben 't op
school pas over den Mont Blanc
gehad en alle jongens uit onze klas
kennen dien dus. Heelemaal niet
leuk
„Pic de Neige," stelde Jaap weer
voor.
„Hm Niet kwaad meende An
ton. „Ik dacht juist: „Suikerbrood"
„Neen, dan liever „Suikerh o e d"
zei Jaap.
„Colline Blanche?" stelde Anton
op vragenden toon voor.
„Niet grootsch genoeg voor on
zen verheven bergoordeelde
Jaap. „Ik blijf „Pic de Neige" het
mooist vinden."
„Ik eigenlijk ook zei Anton
nu. „Leve de „Pic de Neige 't
Is een prachtnaam, net iets voor
de bioscoop."
„Ze moesten ons maar eens fil
men als stoere bergbeklimmers
vond jaap.
„Als ons huis maar niet door een
lawine bedolven wordt spotte
Anton.
„Geen nood We leven in Klein-
Zwitserland. Daar gebeuren zulke
dingen nietriep Jaap uit.
Onder het praten hadden de jon
gens zich vlug gewasschen en aan
gekleed en aan het ontbijt liep het
gesprek hoofdzakelijk over de
sneeuw en alles wat daarmee in
verband stond. „De sneeuw in het
hooggebergte," zei Vader lachend.
Eiken morgen klokslag negen
Gaat het poesenschooltje aan
Waar je dan de kleine poesjes
Met hun schooltasch heen ziet
gaan
In die schooltasch zitten boeken,
Erg geleerde Denk maar, hoor
Want ook in de poesenwereld
Komen knappe pieten voor
Witje kan zoo keurig lezen
Zwartje rekent weer zoo goed
Maar, zegt poesenmeester
zuchtend,
Hoe het met Minetje moet -
'k Weet het niet, hoor Als 't
zoo door gaat,
Stuur ik haar van school
nog af
Altijd zit ze maar te babb'len
En ze geeft geen zier om
straf I
Dat ze dom dus blijft Geen
wonder
En wat 't eindje wezen zal?
Later houden alle muisjes
Dom Minetje voor den mal!
O, wat schrikt de poesekleuter
Dom te blijven Stel je voor
Voortaan zal ze beter luist'ren.
Mauw, miauw ze meent
het, hoor
R. WINKEL.
Dadelijk na het ontbijt werd de
slee te voorschijn gehaald. Natuur
lijk stond de kleeding der jongelui
in het teeken der wintersport. Ze
droegen lekker warme truien en
ijsmutsen.
Moeder wuifde hen nog eens na,
Wat waren ze toch heerlijk gezond,
haar jongens En de levenslust
sprak niet alleen uit hun oogen,
maar uit elke beweging van die
twee stoere knapen.
Op een holletje liepen ze met de
slee achter zich aan naar het hoog
ste punt van het heuveltje. Om
beurten zouden ze naar beneden
suizen en natuurlijk bracht ieder
zijn sleetje dan weer boven, om het
onmiddellijk daarna met zijn
broertje omlaag te zien gaan. De
wachtende verheugde zich dan
weer op zijn beurt en zoo ging het
steeds voort. Ze dachten aan geen
uur of tijd en waren hoogst ver
baasd, dat ze nu al naar binnen
moesten, toen Moeder het beken
de klokje, dat boven in hun huis
was aangebracht, luidde ten tee
ken, dat ze thuis moesten komen.
De jongens spoedden zich nu
naar huis en deden den maaltijd,
die om half één genuttigd werd, al
le eer aan.
Lachend keken Vader en Moe
der elkander eens aan. Ze konden
er goed mee overweg, vooral als
ze den heelen morgen buiten ge
speeld hadden.
's Middags gingen de jongens
weer naar buiten. Ze zouden ter af
wisseling een groote sneeuwpop
maken. Dat werkje hadden ze meer
bij de hand gehad en 't werd dan
ook een waar prachtstuk.
Parmantig stond na een tijdje
Klaas Wittebaas om zich heen te
kijken. Een oude pijp van Vader
had hij in den mond en een dito
hoed op den bol. Zijn koolzwarte
oogen schenen de jongens door
dringend aan te kijken, alsof hij
zeggen wilde:
„Doe maar eens: wie 't laatst
lacht met mij. Je verliest het ze
ker
De houding van Klaas was nu in
de oogen der jongens zóó uitda
gend geworden, dat Anton vond,
dat hij wel een kleine bestraffing
verdiende. Vlug maakte hij een
sneeuwbal en wierp er Klaas mee.
Jaap volgde zijn voorbeeld, 't Werd
een waar sneeuwgevecht, maar.
slechts van één kant, dien der jon-