ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
i
Kam de provinciale zeeuvsche middelbupgsche coudamti
7 Jan. 1933
ALS HET SNEEUWT!
RAADSELHOEKJE.
^^C^.c/e^bille ffo(per\Jaard
x
x
X lo rij een dans.
LIEFDESBRIEVEN.
't heerlijke Driekoningenbrood.."
„O, hoe is het mogelijk Hoe is
het toch mogelijk riep de vrouw
geheel ontdaan uit. „De zonen van
den Dauphin hier, bij m ij, in deze
hut, en gegeten van het door mij
zelf gebakken Driekoningenbrood
En nog wel op één bord Ach, wat
moeten ze wel van zulk een armoe
dige ontvangst hebben gedacht?"
„Ze hebben aan niets anders ge
dacht dan aan uw vriendelijke gast
vrijheid en aan het Driekoningen
brood, waarvan zij alle drie heb
ben gesmuld," vertelde de page la
chende. „En hun grootste wensch
is, dat ge, voor het geld, dat ge in
dit zakje zult vinden, eenige meu
belen, vooral stoelen, en óók bor
den aanschaft, opdat, wanneer zij
weer eens u komen bezoeken, zij
niet met z'n drieën op één stoel
behoeven te zitten, en ook niet te
eten van één bord.
Na dit tot de vrouw gezegd te
hebben, verliet de page de hut en
ging terug naar het Kasteel, waar
de drie prinsjes hem met allerlei
vragen, zooals: „Wat zei de vrouw
wel?" en „Hoe vond het kind de
pop?" ontvingen.
Wellicht hebben zij later ook nog
wel eens een bezoek in de kolen-
fcranders-hut gebracht. Doch dit
vertelt de geschiedenis niet. Maar
wél, dat de prinsjes, die eens van
het Driekoningen-brood der kolen
brandersvrouw smulden en héél
toevallig daarin ieder een boon
vonden, en daarom Koning werden
genoemd, later werkelijk Koningen
werden
De oudste werd Koning Lodewijk
XVI.
De middelste, toen reeds graaf
de Provence, werd Koning Lode
wijk XVIII.
En de jongste van het drietal, de
graaf van Artois, werd óók een
Koning, die Karei X werd genoemd.
Tante Joh.
Vlokjes buit'len steeds maar door,
Dansen, tuim'len oolijk.
Als wij hen zoo bezig zien,
Worden wij ook vroolijk
Vlokjes klein en vlokjes rein,
Heb je schik in 't ieven?
Wist je wel, dat jullie ons
Veel plezier steeds geven?
Vlokjes, die met smett'loos wit
Boom en heester tooien,
Als je nog een poosje valt,
Gaan wij ballen gooien
wit,
Vlokjes donzig,, vlokjes wit,
Zacht als kleine veeren,
Dwarr'len vroolijk naar omlaag,
Raken onze kieeren.
Vlokjes donzig, vlokjes wit,
Och, wil niet verdwijnen.
Moet je heusch naar huis, is 't
waar?
Als de Zon gaat schijnen?
Maar de Zon komt lang nog niet.
'k Denk: zij is verkouden.
'k Zag haar in geen dagen Vast
Moet zij 't bedje houden.
Vlokjes donzig, vlokjes wit,
Hoor je ons wel zingen?
Wij doen net als jullie, hoor
Dansen blij en springen.
En als straks de Lente komt,
Boren kleine klokjes
Overal door 't sneeuwkleed heen
Dan is 't uit, hoor vlokjes
Maar nu is 't nog volop feest:
Vlokjes dart'len oolijk
En wij kind'ren allemaal
Juichen: 't Sneeuwt Wees
vroolijk
Jaapje keek niet uit en viel.
(knie).
Hè, wat sneu Straks wachtte ik
tevergeefs op u en nu moet ik
noodzakelijk uit
(neus en kuit).
2. Zaag, visch; zaagvisch.
3. Geldermalsen, Edam, leer, geel,
mes, egel, ree, dal, naald.
VOOR KLEINEREN.
I
L
I
D
A
L
A
M
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Mag ik straks een ons koekjes
voor u gaan halen?
(oor en rug).
Ik koop in kleine winkels dik
wijls prettiger dan in waren
huizen. (pink).
Annie, schenk elk glas goed vol
(enkel).
2. Reus, neus, keus.
3. Hand
bank
Adam
zuur
kalf
reus
mouw
4. Een huisjesslak.
Haarlem.
OM OP TE LOSSEN.
o
VOOR GROOTEREN.
1. Mijn geheel noemt een plaats in
Limburg en wordt met 10 let
ters geschreven,.
Een 7, 2, 3 is een rond voorwerp,
waarmee dikwijls gespeeld
wordt.
Je 9, 8, 10 is een deel van je
lichaam.
In elk huis vindt men een 4, 5,
8, 4, 5, 6.
Een 1, 2, 3, 4 is een vogel.
Een 4, 5, 9, 4 is een gebouw.
7, 2, 2, 9, 6 is een mooie plaats
in het Gooi.
2. Eerst noem ik het hoogste punt,
Dan iets, wat bij visschen
hoort;
En 't geheel is 'n edelsteen,
Die veel menschen steeds
bekoort.
Driekoningen Driekoningen
't Is feest bij ons, groot feest
En Moeder is vanmiddag druk
Aan 't bakken al geweest
Moes bakt' een koek, een
reuzenkoek
En daarin ziteen boon
Wie 't boontje in zijn stuk heeft,
nou
Die krijgt een gouden kroon
Hij is dan Koning Hij mag doen
Al wat zijn hart begeert
En wordt't is een heel oud
gebruik
Door allen hoog vereerd.
Hij zegt, wat of hij spelen wil;
Zijn woorden zijn gebod.
Denk niet, dat ééntje van ons maar
Met onzen Koning spot
Hè, 'k wou, dat ik eens Koning
werd
De kroon zou mij best staan,
'k Zou juichen, man, als allen naar
Mijn pijpen dansen gaan
En is de avond eind'lijk om,
Dan wordt de kroon bewaard
Een heel jaar lang. Maar nu is
feest
De koek dus niet gespaard
3. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnea komt
de naam van een plaats im
Noord-Holland.
y
X
X
X
X X X X X X X X X
X
X
X
lo rij een medeklinker.
2o een lichaamsdeel van ee*
dier.
3o een deel van een, fiets.
4o een stad in Gelderland.
5o 't gevraagde woord
6o iets wat kinderen graag
maken in den winter.
7o een mooie bloem.
80 een deel van een vrucht.
9o een medeklinker.
4. Verborgen plaatsen in het bui
tenland.
Hebben Hans en Rupert het klei
ne katje nagezeten? (2)
Zij kende haar les op haar
duimpje.
Ik geloof, dat Jaap ten Hove net
iets te veel naar links uithaal
de.
Jan, ga naar boven en vul met
een het bakje van Moortje
met melk
VOOR KLEINEREN.
1. Op de zigzag-kruisjeslijn komt,
van boven; naar beneden gele
zen, de naam van een plaats in
Gelderland.
X 2o rij een jong viervoe-
X tig dier.
X 3o rij een landbouw-
X werktuig.
X 4o rij een deel van je
X been.
X - 5o rij een jongensnaam.
X 6o rij iets, wat je in je
X mond hebt,
7o rij een deel van je
gezicht,
8o rij een stekelig dier.
9o rij een bloeiende
struik.
lOo rij een hemellichaam
2. Ik hoor thuis in een sprookje.
Geef men mij een staart, dan
word ik een visch en geeft
men mij nu nog een kop er bij,
dan word ik een stad in Zuid-
Holland.
3. Verborgen meisjes- en jongens
namen.
Hij laat ons heele omwegen ma
ken, (2)
De tuin is dor; alle bloemen zijn
uitgebloeid.
Wat is de hei nu mooi. Weet je,
dat juffrouw Musch er mandjes
van maakt? (3)
Als je naar School gaat, bremg ik
je een eindje.
4. Wij zijn vreemde bloemen,
Ruiken doen wij niet.
En je ziet ons heusch nooit,
Als het buiten giet.
i
Wij verdwijnen meestal,
Als de zon flink schijnt.
Noem nu eens de bloemsoort,
Die bij warmte kwijnt
Eén ding wil 'k nog zeggen:
Plukken kun j' ons niet 1
'k Denk, dat als 't heel koud is,
Je ons stellig ziet
- - 'A
Nieuw en toch Oud.
We zijn gewend te spreken van
het Nieuw Jaar. Inderdaad is het
ook nieuw. We schrijven een nieuw
jaartal, 1933; we nemen een nieuw
kasboek; aan den wand hangen we
een nieuwen kalender. Zoo is er
nog heel wat nieuws, dat we in het
nieuwe jaar nemen of krijgen.
Er is nog meer. Niet alleen in
verhaaltjes, maar ook inderdaad
maken we nieuwe plannen. We
zullen dit en dat anders doen. An
ders dat beteekent in dit verband
beter, We hebben tegen het einde
van het oude jaar de rekening eens
opgemaakt en bevonden, dat dit in
't geheel niet goed was; dat daar
aan nog wel één en ander ontbrak.
We verontschuldigen ons dan wel,
dat niemand volmaakt is wij zelf
dus ook niet en dat dus ook ons
werk niet volmaakt wezen kan;
dat aan ons zelf, aan ons doen
en laten nog wel een en an
der ontbreekt. Maar als een
heel jaar leven achter ons gaat lig
gen; als we een en ander weer zien,
heel even maar misschien, onder
het heldere licht van ontwaakte
herinneringen, dan wordt het toch
wel een beetje anders. We beloven
dan graag ons zelf om in het ko
mende jaar zoo veel anders en be
ter te zullen gaan doen. 't Wordt
immers nieuw jaar met een nieuwe
kans.
We kunnen nu al eenigszins over
dat nieuwe oordeelen. Wat is
nieuw geworden behalve het jaar
tal? Sterker nog: wat is bezig om
nieuw te worden? De goede voor
nemens waren niet veel anders dan
een fopspeen met suiker Het nieu
we gaat niet veel verder dan tot
aan de oppervlakte der dingen. We
zouden het zoo kunnen zeggen: het
nieuwe jaar maakt geen nieuwe
menschen
Zooals het in ons is, zoo is het
ook om ons. We legden op den
laatsten dag van het oude jaar on
zen arbeid neder en op den twee
den dag van het nieuwe jaar vat
ten we den ouden arbeid weer op.
En 't was altemaal hetzelfde: het
huis, waarin we wonen; de kieeren,
die we dragen; degenen, die ons
huisgezin vormen of met wie we
arbeidden; onze kennissen, onze
vrienden.... wat is nu eigenlijk
nieuw geworden. Er is niets nieuws
onder de zon. Ook niet in ons le
ven. 't Is alles bij het oude geble
ven.
Er is door den dood iemand uit-
onzen kring weggerukt. We hebben
een nieuw arbeidsveld gekregen.
Doch dat zijn maar weinigen. We
hebben misschien een betrekking
verloren. Dat zijn er heel wat meer!
Kortom hier en daar kan iets, mis
schien zelfs veel veranderd zijn
aan de vormen- van ons leven is
niet zoo heel veel veranderd. Het
is wel duidelijk, dat het nieuwe
niet veel anders is dan het oude.
Maar moeten we dan niet kla
gen over eentonigheid in ons le
ven? Inderdaad zijn er heel wat
menschen, die meenen, dat hun le
ven zoo eentonig is. Zou het niet
zijn, omdat aan hun leven de geest
ontbreekt? Want de geest maakt
levend en waar het leven zich
openbaart daar kan de eentonig
heid niet wezen. Want de geest
geeft ook aan de oude misschien
versleten dingen van het dagelijk-
sche leven kleur en inhoud en be-
teekenis.
Het komt er dus voor alle dingen
maar op aan, dat we ons laten be-
heerschen door den geest. En dit
is het nu wat zoo velen niet doen.
Indien ze het deden, hoe anders
zou hun leven worden. Ook in het
jaar over welks dorpel we amper
binnengetreden zijn.
Het is de geest, die in den tijd
indraagt iets uit de eeuwigheid;
in de wereld der stoffelijke dingen
iets uit de geestelijke wereld. Als
daaruit licht valt op de gewone
dingen van al den dag, dan wordt
het oude als nieuw. Dan blijkt, hoe
veel waarde dat oude heeft, wan
neer het maar goed wordt bezien;
wanneer het maar gedragen wordt
door een hooger ideaal; door een
levensbeschouwing, die verre uit
gaat boven het gelijkvloersche. Dat
is dus: door den geest.
Wie daardoor zijn leven laat be
zielen, die weet de oude dingen
van het oude leven telkens nieuw.
J, Nagel,
Immo Gregor had voor de zoo-
veelste maal weer eens geen geld.
Urenlang zat hij in het café, waar
schrijvers en artiesten plachten
bijéén te komen, bij een kop kof
fie en tuurde verlangend naar de
draai-deur, of er niet een vriend,
een bekende zou opdagen, mis
schien een Maecenas, die groot
moedig genoeg zou zijn, zijn
schulden te betalen.
Een oudere heer draaide met
de deur mee naar binnen; hij had
een goedmoedig uiterlijk en
kwam bij Immo aan het tafeltje
zitten. Hij behoorde schijnbaar tot
de soort van menschen, die heel
moeilijk alléén kunnen zijn; di
rect had hij Immo in een gesprek
betrokken, waarbij hij, al pratende,
hem dingen verried, die men ge
woonlijk alléén aan goede vrien
den pleegt toe te vertrouwen. De
goedige, oude heer, Burgerman
heette hij, bleek verliefd, razend,
gloeiend, wanhopig verliefd....
Verliefd, zooals alléén maar een
vijftienjarige of een vijftigjarige
verliefd kunnen zijn En in de ver
voering zijner gevoelens, die hem
ertoe aanzette over zijn geluk te
spreken, trok hij zijn portefeuille
voor den dag, waarbij fotografieën
te voorschijn kwamen.een Eli-
sa zittend, een Elisa staand, la
chend, coquetteerend, altijd Elisa.
Elisa
Immo bekeek de protretten zeer
nauwkeurig, beweerde, dat hij het
meisje bekoorlijk vond en sprak
niet eens onwaarheid.
„Ja, ja, mijn Liesje is beeldig En
lief, dat ze is Burgerman zuchtte,
„Zij is artieste Sedert vier weken
is zij nu in München en blijft daar
dit seizoen over. Jammer, jammer
genoeg Ik schrijf haar iedere
week Maar wat ik inderdaad
voor haar gevoel, hoe diep ik haar
liefheb, mijn hevig verlangen....,
acht, ik kan haar dat allemaal niet
zoo precies schrijven, kan dat alle
maal niet op papier zetten,"
Immo aarzelde geen seconde en
zei: „Wat heeft u ervoor over, ik
bedoel hoeveel zoii u ervoor willen
betalen, als ik zoo'n brief voor u
schreef?"
Burgerman keek even verrast op,
dacht een oogenblik na en zei toen:
„Twintig mark Maarde
brief moet inderdaad heel aantrek
kelijk geschreven zijn. Of die nu
grammatisch heelemaal juist is,
komt er minder op aanik
weet niet, of u dat kunt?"
Immo gaf den kellner een tee-
ken en bestelde haastig pen en inkt
en terwijl rondom hem borden en
koppen rinkelden, temidden van
het lawaai van een druk-bezocht
café, schreef hij:
„Mijn dierbaarheidje
Ik zit alléén in mijn stille woon
kamer. In den haard brandt een
zacht vuur. Op mijn schrijftafel
staat jouw portret en ik denk aan
jou. Er bestaan geen woorden, die
uitdrukken kunnen, datgene, wat
ik voor je voel."
Niettegenstaande deze verzeke
ring vond hij de woorden tóch, de
woorden van een dweependen aan
bidder, die in gedachten de bemin
den vrouw streelt en kust.
Burgerman was verrukt! Stralend
nam hij den brief tot zich, reikte
Immo een biljet van twintig mark
en verzocht hem uitdrukkelijk den
volgenden Vrijdag opnieuw een
brief voor hem aan Elisa te willen
schrijven.
Van nu af aan ontmoetten de
beiden elkaar geregeld éénmaal
per week en Immo schreef aan
Elisa. Met voldoening constateerde
Burgerman al heel gauw, hoe zijn
liefste nu veel prompter tot ant
woorden kwam en hoe haar brie
ven veel meer dan vroeger gevoel
en teerheid uitdrukten. Weliswaar
schreef zij per schrijfmachine,
waarover Immo zich steeds weer
boos maakte, maar Burgerman
wees hem zeer kordaat terecht.
„Of mijn Elisa met de hand
schrijft of met de machine, dat gaat
u niets aan Wie heeft per slot
van rekening Elisa eigenlijk lief, u
of ik?"
Aldus verliep een half jaar. Toen
bleven plotseling drie brieven on
beantwoord. Burgerman was rade
loos. Hij verscheen eiken avond in
het café en Immo schreef eiken
avond aan Elisa. Het werd een zeer
voordeelige maand voor Immo.
„Ik kan slechts ééne verklaring
vinden voor het stilzwijgen", zei
Burgerman op een zekeren avond.
„Elisa's moeder is waarschijnlijk in
München en onderschept al onze
brieven. Zoudt u u niet een paar
dagen vrij kunnen maken en dit ca-
deau naar München willen bren
gen?" Hij trok een klein doosje uit
zijn zak. „Maar let er terdege op,
dat u de moeder uit den weg blijft!"
Immo bleek gaarne bereid te zijn
en zoo gebeurde het, dat hij een
paar dagen later in München in
pension Augusta verscheen en naar
Elisa vroeg.
„De juffrouw zal op dit oogenblik
niet te spreken zijn", bromde de
smoezelige juffrouw, die open deed
en de pensionhoudster bleek te zijn.
„Juffrouw Elisa heeft bezoek,"
„Haar moeder?" vroeg Immo, be
nauwd om het hart.
De oude huishoudster keek hem
meewarig aan, zei niets, sjokte de
gang door om hem aan te dienen.
Spoedig verscheen nu Elisa, het
blonde kind, in de kamer, waar Im
mo had te wachten. Zij betoonde
zich zeer afwerend, toen hij haar
de groeten van Burgerman deed.
Zelfs de mooie gouden armband
vermocht haar niet milder te stem
men.
„Ik begeer van dien man niets
meer te hooren riep ze uit. „Ik
heb een andere lief, dus basta
Burgerman moet me niet langer
schrijven
Immo was een onmacht nabij..;
als Burgerman de corréspondentie
met Elisa verbrak, was hij zijn ver
diensten kwijt. Neen, dat mocht
niet. En hij bezwoer Elisa den
ouden man niet ongelukkig te ma
ken. „Elisa riep hij uit, „Elisa, ik
doe een beroep op de goedheid van
uw hart, drijf den man den dood
niet in Hij kan buiten die corres
pondentie niet leven De liefdes
brieven, die hij ontvangt, die hij
schrijft, zijn de troost van zijn
ouderdom
„Vooruit dan maar, laat hij me
dan maar schrijven...., maar zijn
brieven beantwoorden zal ik niet."
„Elisa deze brieven moeten
beantwoord worden Ik geef,an
ders geen cent voor het leven van
Burgerman.ik zou zelfs bereid
zijn, om desnoods zelf de brieven
aan Burgerman voor u te schrij
ven.
„Doe dat, dat is mij goed
klonk het antwoord.
Immo reisde terug en correspon
deerde eenige maanden lang met
zichzelf. De brieven, die voor Bur
german schreef, werden hem door
Elisa teruggezonden. Hij maakte
op de schrijfmachine het antwoord
klaar, dat hij Elisa zond, die het
slechts van haar onderteekening
had te voorzien. Elisa opende de
brieven van Burgerman heelemaal
niet meer. Zij stak ze slechts auto
matisch in een couvert, waarbij zij
van tijd tot tijd een tienmarkbiljet
voegde. Dit nu hield een tijdlang
aan. Immo betrok een betere ka
mer, schafte zich een net pak aan
en als men hem vroeg, waarvan hij
leefde, antwoordde hij:
„Ik leef van de liefde."
.Doch op zekenen dagis
dat niet altijd zoo in het leven?
op zekeren dag neemt men een