BINNENLAND.
fWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 22 SEPTEMBER 1332. No. 224.
ÏR
it
OOGST VAN SEPTEMBER.
A. L. B.
DE LEENINGSPOLITIEK DER
REGEERING.
OPCENTEN INVOERRECHTEN EN
ACCIJNS OP BIER.
De Millioenennota.
Eischt Blue Band - dan weet
U voor 100 wat U eet:
Versch gekarnd met 25 °/o
allerfijnste Roomboter
onder Rijkscontrole.
D&
Nieuwe banen.
(Wordt vervolgd.)
lux
[ur
113.
fde
pen
jen
Idit
|rg-
fen
)a-
igt
tte
ten
Idit
de
te
te
J.
ip-
P-.
.50
er.
Neen, niet over den oogst op de velden
gal ik het hebben, hoeveel daarover ook
te zeggen zou zijn. Immers, een kostelijke
zonnige zomer en stralende zomerdagen
hebben de vruchten op de akkers over
dadig doen rijpen. De oude aarde, door
regen gedrenkt, door zonnegloed ver
kwikt. werd niet moe van geven en op
een door crisis en zóó vele zorgen ge
teisterde wereld hebben de landen ge-
bloe d en vruchten gedragen, schooner
en voller dan in menig ander jaar.
Maar ik wilde toch spreken over een
anderen oogst, minder belangrijk mis
schien, ja in economisch opzicht zeer
zeker van weinig gewicht, maar voor
hem, die ook de stille bekoringen en de
lijne vreugden der kleine dingen op
merkt en waardeert, van wezenlijke
waarde.
Ik wou met u een paar vazen vol
vruchten plukken van den September
ove-vloed. Ik wou met u naar de duinen
gaan en terugkomen met een handvol
stekelige, maar schoone, en sierlijke
duindoorntakken, ik zou met u willen
varen over den veenplas en n bos lisch-
dodden en toerebouten willen verzame
len. En op 'n wandeling langs den riet-
zoom nemen we dan allicht ook og wat
donkerpaarse pluimen mee. Dat alles af
zonderlijk of met elkaar zal als pen
bonten en verkwikkenden tooi straks op
nevelige en kille dagen onze kamers kun
nen sieren en een herinnering aan zon
nige zomerdagen kunnen geven.
Niet dat ik tot ongebreideld plukken
van het mooie, dat ons voor den voet of
voor oogen komt, zou willen aansporen.
Integendeel. Er is menig moo plekje be-
dorv, menige zeldzame plant bedreigd
of uitgeroeid door redelooze plukwoede.
Het is altijd een ergernis en verontwaar
diging opwekkend gezicht de menschen
met armenvol vaak zeldzame zeedistels
of kievitsbloemen te zien gaan, of kin
deren achteloos verflenste ruikers van
lukraak geplukten tooi der wegen te zien
weggooien, om aan den kant triest "n
armzalig vertreden te worden en ie ver
gaan.
Maar waar duindoorn hun gele vruch
ten tooveren in overvloed, waar lisch-
dodden langs de meeroevers bij hon
derden staan, en waar de rietpluimen
bij duizenden, ja, bij millioenen de
slootkanten, de kanaaloevers en de
plasranden tooien, daar kan een gema-
t gd plukken geen kwaad en daar zal
niemand ons een aldus zonder schade
vergaard boeket kunnen m;sgunnen.
Wat in lente en zomer bloeide, draagt
nu vrucht. En ook deze vruchten, die
September en October in overvloed
toonen zijn mooi en sieren den tuin der
aarde. Met het drietal, dat ik noemde,
doen wij maar een bescheiden greep in
wat in overvloed wegen en velden, du -
nen en bosschen siert. Ook de vlierbes
sen en de kleurige oranje vruchtjes van
het kardinaalsmutsje zullen opvallen in
de duinen, ook de elzenproppen en de
gelelischvruchten, de scherpe' egelskop-
punten en de dikke, vleezige vruchten
van de gele plomp zullen naast toere
bouten en rietpluimen de aandacht aan
slootkant en piasoever vragen. Er zou
een nteressante kleine tentoonstelling
ingericht kunnen worden van den veel
voudigen oogst van September, van al
wat daar in stille duinkommen, in de
diepte van het bosch, in verscholen
hoekjes aan den waterkant, op akkers
en Engs wegen na zomerbloei en herfst
vrucht is gerijpt en wat nu mede met
kleurig gebladerte, met trekkende vo
gels, met nevel ge atmosfeer, met zon
nig lichtspel de schoonheid van het
herfstland vormen gaat. Wat Frederik
van Eeden van den zomer zegt, het geldt
toch wel van den nazomer en den vroe
gen herfst, van zonnige Septemberwe-
ken in het bijzonder:
Nu is de maai van 's aardrijks lust ge
vuld!
V: ucht wordt bereid, bloesems zacht
welkend nijgen.
Stil gaat het aan de groene twijgen
Al blinken rood en guld.
Zooals daarginds op de bouwlanden
geoogst wordt, n dank voor 's zomers
rijke gaven, in hoop op goede belooning
ook voor wat na zooveel stoeren, zwoe
gende arbeid verzameld werd, zoo kan
ook daar in de hoekjes waar nutteloo-
zer gewassen groeien, zonder die in van
herfsttooi worden verzameld, wat brui
ne spanning', meer spelenderwijs, een
kleinen oogst kolven, wat gele bessen,
wat paarse pluimen, een goede herinne
ring aan zonnige dagen, in wintersche
uren wat glans van poëzie.
<M
De minister behandelt in zijn milli-
oenennota uitvoerig de leeningspolitiek
der regeering. Hij memoreert dat twee
maal 250 millioen tegen 5 pet. geleend
is, waarvan telkens 150 millioen con
versie. Deze beide leeningen zijn ge
slaagd.
Beide keeren werd de operatie ge
steund door een aanzienlijke deelneming
van de rijksfondsen. De leening van 1
April had een volledig succes, zoodat
een oogenblik overwogen is de leening
van 1 Juli tegen 4% pet. uit te geven.
Dat hiertoe tenslotte niet besloten is,
bleek achteraf juist gezien, want het
succes van de tweede leening stond bij
dat van de eerste ten achter.
De regeering gaat altijd, in goede en
in kwade dagen, tot iedere conversie
over, die mogelijk is. Zij heeft dit gedaan
in 1928, in 1929, in 1931 en in 1932, Zij
acht dit haar meest elementairen plicht,
daar zij niet geroepen is, aan obligatie
houders een hoogere rente te geven, dan
economisch noodzakelijk is.
Ook in de toekomst zal deze gedrags
lijn blijven gevolgd. Er loopt op het
oogenblik geen enkele leening meer, die
niet ten allen tijde aflosbaar is; een
beding als bij de 6 pets. leeningen van
1922, 1923 en 1924 moest worden toege
staan, dat ze resp. in 10, 5 en 5 jaar niet
zouden worden afgelost, is bij geen vroe
gere of latere leening meer gemaakt.
Juridisch is dus iedere conversie mo
gelijk. De economische mogelijkheid
hangt af van den rentestand, in welk
verband herinnerd moge worden dat bo
ven de 5 pet, thans geen enkele leening
van het Rijk meer loopt en dat nog on
langs de grootste gemeente des lands
heeft moeten leenen voor 5 pet. tegen
een koers van 95%. (De koers van uit
gifte van de Rijksleeningen van 1 April
en 1 Juli j.l. was 100 pet.)
Tegen een gedwongen leening ware
juridisch of moreel niets in te brengen;
practisch zijn er echter groote bezwa
ren.
Vooreerst moet niet vergeten, dat
zelfs in den oorlogstijd steeds het parool
is geweest, dat de gedwongen leeningen
moeten worden uitgegeven tegen een
rente, welke overeenkwam met de
marktrente van den dag. Voor de toe
komstige credietwaardigheid van den
Staat achtte men dit noodig. Streng
werd hieraan de hand gehouden. Het
spreekt vanzelf, dat, indien men ook
thans ditzelfde parool zou willen volgen,
het doel niet bereikt zou worden en
men evengoed het oogenblik zou kunnen
afwachten, waarop een normale conver
sie mogelijk werd.
Maar bovendien moet er op worden
gewezen, dat, ondanks de vermelde
voorzorg, de gedwongen en semi-ge-
dwongen leeningen uit den oorlogstijd de
aantrekkelijkheid van het Staatspapier
ten slotte in die mate hebben verzwakt,
dat, toen men na 1920 tot het stelsel
van vrijwillige leeningen terugkeerde,
dit slechts mogelijk bleek niet alleen
tegen een zeer hooge rente, maar ook
tegen een beding van niet-aflosbaarheid
binnen een vrij groot aantal jaren, ge
durende welke jaren men dus steeds
aan die hooge rente gehouden bleef.
Iedere gedwongen leening heeft de
tendenz, de toekomstige leeningscapaci-
teit van den Staat te verzwakken. Dit
heeft steeds een bedenkelijke zijde,
maar in dezen tijd meer dan ooit. Het
is nog onzeker, hoe in de eerstvolgende
jaren de toestanden hier te lande en in
Indië zich zullen ontwikkelen. De onge
repte credietwaardigheid van den Staat
is in deze situatie een hoog te waardee-
ren goed.
N.a.v. de voorgestelde heffing van
opcenten op de invoerrechten en de
accijns op bier, melden wij nog:
Het zuiver fiscale karakter van deze
30 opcenten blijkt zoowel uit haar streng
gehouden tijdelijkheid, welke van dien
aard is, dat geen industrie zich hierop
kan inrichten, als uit het uniforme per
centage, waarmee alle rechten, geene
uitgezonderd, worden verhoogd.
Daar zonder nadere aanduiding op-
ce.nten de hoofdsom plegen te volgen,
zal de opbrengst der voorgestelde op
centen ten goede komen aan de gewone
middelen, met uitzonder ng van die op
zuidvruchten, welke ten bate van het
ieeningionds zullen strekken. De bate
voor den gewonen dienst zal zijn onge
veer 22.5 millioen; die voor het Lee-
ningfonds 5 ton.
Er is aanleiding gevonden, voor wat
de accijns betreft, de voorgenomen
één-jarige opcenten uitsluitend toe te
passen op den bieraccijns. Van de hef
fing v..n 30 opcenten op dien accijns
wordt de opbrengst verwacht van 3.6
millioen.
De gezamenlijke bate van het ontwerp
voor den gewonen dienst is derhalve te
stellen op rond 26 millioen.
Opgemerkt moge nog worden, dat de
opcenten op het tarief van invoerrech
ten automatisch mede van toepassing
zullen zijn op het invoerrecht van ben
zine.
Hoewel het voornemen bestond dit
invoerrecht niet verder te verhoogen
kan tegen d t uitvloeisel van het ont
werp naar de meening der regeering,
overwegend bezwaar niet worden ge
maakt, nu zij heeft afgezien van de door
de commissie Weiter voorgestelde ver-
hocging van de wegenbe'asting voor
vrachtauto's en autobussen.
Na invoering van het onderhavige
ontwerp ware de mogelijkheid niet u t-
gesloten, dat de invoer v_n complete
gemonteerde motorrijtuigen in die mate
zou dalen, dat de opbrengst der van deze
voorwerpen geheven invoerrechten, de
opcenten inbegrepen, een daling in
plaats van een stijging zou vertoonen.
In verband hiermee wordt thans voor
gesteld, van de voornaamste onderdee-
len (motoren, motorrijweilframes, en
autochass sramen) een gelijk invoerrecht
(15 pCt. der waarde plus opcenten) te
heffen als voor complete motorrijtui
gen en om voor de overige onderdee-
len van andere vervoermiddelen, zoo
als aanhangwagens, spoorwagens en rij
tuigen, geheven wordt.
Voorts is het raadzaam tot nu toe vrij
gestelde tractors als automobielen te be
lasten, omdat verschillende tractors hoe
langer hoe meer het karakter van ge
wone automobielen of automobielchas-
sis aannemen.
Blijkens de verklaring, afgelegd bij
de onderteekening van het protocol,
gevoegd bij het internationale verdrag
tot vermindering van handelsbelemme
ringen (verdrag van Ouchy), hebben de
ministers van Financiën en van Bin-
nenlandsche Zaken zich het recht voor
behouden gedurende het tijdvak tusschen
de onderteekening en 't in werking tre
den van 't verdrag gebruik te maken
van de bevoegdheid, verleend in den
tweeden zin van onderdeel 1 van het
protocol ad artt. 1 en 2.
Op dien grond zou het toelaatbaar
zijn de onderhavige heffing van opcen
ten op de invoerrechten zonder meer
te leggen ook op goederen van oorsprong
uit landen, als in dit artikel bedoeld,
welke tijdelijke heffing dan zou blijven
gelden na de inwerkingtred ng van het
verdrag.
Het zou niet in overeenstemming zijn
met de leidende gedachte van het ver
drag, indien na het in werking treden
daarvan werd voortgegaan met de hef
fing van op dit oogenblik ingestelde op
centen van goederen uit landen, die op
toepassing van het verdrag aanspraak
kunnen maken, waarbij uit den aard der
zaak in de eerste plaats gedacht is aan
goederen van oorsprong uit België en
Luxemburg.
RERSKRONIEK.
De „,N. R o 11. C t." schrijft naar aan
leiding van de millioenennota:
,,De nota wemelt van miljoenen, mil
joenen die op ramingen berusten, pn
men mist de middelen om eenige con
trole op die ramingen te oefenen, wel
ke voor een groot deel ook nog onder
den invloed kunnen staan van opti
misme of pessimisme van den samen
steller. Dit alles geldt reeds voor ge
wone jaren, hoeveel te sterker moet 't
dan niet spreken voor een crisisjaar,
als het onderhavige? Onze minister van
financiën wordt gewoonlijk niet onder
de optimisten gerekend en men moet
dus denken, dat de toestand en de
vooruitzichten van 's lands schatkist
in de miljoenennota niet te rooskleurig
zijn afgeschilderd. Toch hoorden wij
wel verluiden, dat er ter dege kundi-
gen in het sérail van Financiën zijn, die
den toestand heel wat duisterder inzien
dan hij in de miljoenennota wordt afge
schilderd.
Wie hier gelijk heeft? Wij kunnen het
niet uitmaken. Een feit is echter, dat de
uitkomsten over 1931 een veel grooter
tekort laten zien, dan werd verwacht,
en dat ook het loopende jaar heel wat
slechter resultaten zal opleveren, dan
aanvankelijk werd begroot. Dit in aan
merking nemend blijft er dus wel grond
voor de vrees, dat ook de becijferin
gen, die de miljoenennota voor 1933
geeft, tot nieuwe teleurstellingen zul
len leiden.
Na een overzicht van de geraamde
tekorten en de voornaamste bezuini
gingsmaatregelen eindigt het hoofdar
tikel. De miljoenennota heeft van het
jaar een eenigszins ander karakter ver
kregen, dan de jaarlijksche miljoenen
nota had, doordat er een polemisch ge
deelte aan toegevoegd is. Dit lijkt ons
geen gelukkige vernieuwing. Aan pra
ten, discussieeren, polemiseeren is in
het verkeer tusschen Regeering en Sta-
ten-Generaal gewoonlijk geen gebrek.
De miljoenen-nota lijkt ons niet de
plaats, 'om aan dit parlementaire euvel
nog voedsel te geven. Wanneer de re
geering de miljoenennota gaat gebrui
ken, om, door de heeren Oudegeest,
Wibaut en wie nog meer, door dagbla
den en propaganda-congressen vluchtig
geuite, ondoordachte ideetjes te gaan
bestrijden, waar is dan het einde van
de miljoenen-nota? Het lijkt ons aan
bevelenswaardig, zoo de regeering in
den vervolge weer afwachten zal, wat
van al dat moois, al die congresmotie-
oplossingen van ingewikkelde vraag-
BUJE BAND
U'
w
jif
MA DE OPERATIE.
door Dr. Jan Walch,
46.
Edele verontwaardiging verstikte de
keel van den heer M'eijerbeer, na dat
nog zeer hartelijk geuite laatste „pot
verdorie". Overigens had hij ook wel
den top van zijn climax van qualifica-
ties bereikt; en zou het ook objec
tieve deskundigen op het gebied van de
welsprekendheid imoeten dat toegeven
moeilijk zijn geweest, het slot-effect,
in de richting waarin hij het nu eenmaal
gezocht had, te verbeteren. Dat ging
alleen maar gebaars-gewijs; gelijk het
ook bij onderhandelingen tusschen vol
keren gaat. Als die tot een zeker punt
zijn gekomen, geldt het woord „les di-
plomates 6e retirent, les généraux avan-
cent"; en die generaals werden dan hier
vertegenwoordigd door den heer Meijer-
beer, met een impérièus gestreken wijs
vinger als vervolg; welke vinger zich
trillend gericht hield naar de deur; waar
bij dan nog als laatste, verduidelijkende
tekst de woorden weerklonken;
- En nu eruit!"
Er schoot Henri niets over, dan de
zen ,,wenk"te gehoorzamen. De termi
nologie van den heer Meijerbeer had
zoozeer zijn stoutste verwachtingen
(Ingez, Med.))
overtroffen, dat hij in zijn verontwaar
diging de vraag, aan welker beantwoor
ding hij toch zoo bijzonder veel waarde
had gehecht, geheel vergeten was. Hij
stond op, keek den vertoornden chef
fel in de oogen, en zei: „U praat non
sens, maar ik zal gaan". En voegde de
daad bij het woord. De chef week even
terzijde, Henri ging snel, doch f;er, langs
den ziedende, die met moeite zijn trap-
bereide been in bedwang hield, en ver
liet het kantoor en tevens zijn carrière
in de f nancieele wereld. Zóózeer was
hij onder den indruk van dit ongemeen,
ontslag, dat hij zelfs aan de financieele
afwikkeling van zijn dienstbetrekking
niet dacht. Waarmee hij, zij het niet op
de wijze waarop zijn patroon dit con
stateerde, zijn wezenlijke ongeschikt
heid voor deze loopbaan ook alweer
afdoende bewees.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
De titel van dit hoofdstuk moge bij
den lezer niet te verheven voorstellin
gen opwekken; met de „banen", hier ge
noemd, zijn eenvoudige baantjes van
mr. Dr. H. A. van Hoghen Lugt be
doeld.
Ziet deze lezer dan evenwel nog met
eenige belangstell ng naar die baantjes
uit, dan is hij daarbij in het gezlschap
van den held van dit verhaal; die, he
laas, aan het eind van het vorige hoofd
stuk een weinig heldhaftigen indruk
maakte, terwijl de chef daarentegen
zoo'n prachtrol speelde; immers d e
van den overwinnaar. Een hypercriti-
sche geest zou mogelijk kunnen opmer
ken, dat die overwinnaars-pose van de
hoogte der overschouwing gezien, nog
maar matig mooi was; gebaseerd zijnde
op onbegrip en meerdere gemeenzaam
heid met de onwaarheid; maar zoo'n cri
ticus zou zelf van groot onbegrip van
t wezen der wereld blijk geven; en is
dus zelfs geen weerlegging waard.
A tout seigneur tout honneur; en zoo
mogen we niet nalaten te vermelden,
dat Henri reeds aan zijn huisdeur sa
mentrof met den allerjongsten bediende
van zijn kantoor, die hem met een ka
meraadschappelijke nuance een enve
loppe overre kte, meedeelend, dat hij de
quitantie mee terug moest nemen. Het
was de quitantie, door Henri enkel te
onderteekenen, van zijn laatste, en wel
zéé- laatste, maandsalaris, dat den
hoofdinhoud van de enveloppe uitmaak
te, *en dat vergezeld was van een zeer
kort geleib'ljet, waarop met driftig, maar
niettem n zeer duidelijk handschrift was
vermeld:
Hoewel sabotage het recht op
loon doet verbeuren, wil de Overschie-
sche Bank alsnog het maandsalaris uit
betalen, daar zij er prijs op stelt, tegen
over ieder volkomen loyaal en royaal
te handelen.
De directeur,
MEIJERBEER.
Dit document was het eerste wat Cla
ra van de hevige gebeurtenissen van
dien bewogen morgen ervoer; waarna
dan spoedig het droef verhaal van de
tragedie volgde. Het scheen haar een
oogenbl k toe, dat ze nu wel weer voor
groote moeilijkheden zou komen te
staan ;als Henri haar straks de verkla-
ring ging vragen van dat al wat hem
zoo onbegrijpelijk was, Maar dit viel
mee; de grofheden van den heer Meijer
beer hadden bij hem al eenigszins het
vermoeden gewekt, dat het hier eenvou
dig een geval van opzettelijk ruziezoe-
ken betrof; wat bij vele menschen bij het
scheiden van de markt een psychische
behoefte schijnt, en zoodra Henri dan
ook zoo iets zei van: „hij zocht blijk
baar onaangenaamheden; hij had zeker
in zijn toestand, behoefte om eens te
schelden", viel zij hem bij, en versterk
te hem in het denkbeeld, dat dat nu toch
waarlijk geen man was, om nog een
woord over vuil te maken; en het
snel over gaan naar een ander, Henri's
belangstelling vastgrijpend, onderwerp
had ze deze maanden als t doelmatige
middel leeren kennen „en", zei ze
dus, „het was voor hen van heel wat
méér belang, te denken over een nieu
wen werkkr ng; deze was toch uit; of
die meneer bij 't afscheid nu 'n beetje
meer of minder hebbelijk was geweest.
En, terwijl zij zelf van natura niet zoo
erg bezorgd was voor het dagelijksch
brood, beijverde zij zich nu toch, Henri
al het belang daarvan bij te brengen,
en wist in hem een zekeren ijver te
wekken. Wat kon hij nu probeeren?
Nog eens de geldbranche? „Clara, ge
dachtig aan het échec, dat zij beter zag
dan hij, ried het hem af. Waarom zou
hij niet", als het mogelijk was, een meer
wetenschappelijken werkkring kiezen?
Tenminste, verduidelijkte zij, een werk
kring, waarmee je je met juridische
quaesties hebt bezig te houden. „Je
hebt als ambtenaar zoo vaak gezegd,
dat je dat miste.
„Ja", stemde hij herdenkend toe,
„dat is ook zoo Ik heb, vooral in de
eerste jaren, dikwijls, als ik aan mijn
studententijd terugdacht, 't gevoel ge
had: is dat nu de practijk van al die
mooie dingen die ik heb geleerd: ency
clopaedic des rechts, rechtsfilosofie,
crimineel e anthropologie